GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

A. van Hoogstraten-Schoch, De liefde van een Moderne Vrouw. Gera Kraan-v. d. Burg, Het Huls „De Gouden EI".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

A. van Hoogstraten-Schoch, De liefde van een Moderne Vrouw. Gera Kraan-v. d. Burg, Het Huls „De Gouden EI".

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog altijd zijn in ons blad niet besproken de twee deelen, die de N.V. J. H. Kok te Kampeni het vorige jaar als uitgaven van de „Vere^nigingi ter-bevordering van christelij'ke lectuur" bezorgde, „De liefde van een moderne vrouw" door A. van Hoogstraten—Schoch en „Het huis „de Gouden El"" door Gera Kraan— Van den Burg.

Beeds hebben beide boeken hun weg gevonden — het eerstgenoemde werd ook vertaald in het Duitsch — en dus is ©en recensie, voor zooveel die een introduceerend karakter draagt, niet meer noodig. Maar de schuld, die tegenover de Auteups en den Uitgever nog open staat, moet ingelost worden en dus is wèl een besprekend artikel noodig. Bovendien blijft er voor het beschouwende, dat mede in een i^ecensie ligt opgesloten, altijd plaats.

Mevrouw Van Hoogstraten—Sclioch behandelt in haar latere romans bij voorkeur de problemeni van den tijd. Zij gaat daarbij in het voetspoor van de moderne romanliteratuur, maar heeft dan niet de bedoeling, die na te volgen, doch, juist andersom, tégen haar invloed een tegenwicht te vormen, door de vraagstukken te stellen in het licht der christelijke levensvisie. Zoo schreef ze haar „Gouden Teugels" tegenover „De Opstandigen" en richt ze ook in „De liefde van een moderne vrouw" zich tegen den tegenwoordigen roman, tegen boeken als „Doolhof" van Agnes Maas— Van der Moer, „Het brandende hart" van Anna van Gogh, „Dfe drie levens van Nina Vesper" van Jet I..uber e.d., al noemt zij die boeken ook niet bij name.

Het probleem, dat deze en vele andere romans behandelen, is dat van de levensbevrediging der sociaal-werkend© vrouw. De vraag dus, of de moderne vrouw, die in het maatschappelijk leven een plaats en ©en taak heeft gekregen, daarin voldoening vindt en of, zoo ze komt tot een huwehj'k, de tweeërlei verhouding van pèrsoonlij'kèn arbeid en gezinszorg tot een eenheid is op te heffen. In den regel ziet de moderne literatuur hier ©en conflict, dat zich toespitst op de vraag naar het recht der zelfbeschikking in verband met „conventioneele" vormen. „De appel van Eva" van Mevr. Van Ammers—Kuiler is ten dezen het sprekende voorbeeld.

't Is deze quaestie, die nu ook Mevr. Van Hoogstraten—Schoch bezighoudt in haar roman „D© liefde van ©en modeme vrouw", maar die ze dan stelt ten opzichte van degene, die uit het christelijk beginsel keft.

Haar „moderne vrouw" is ©en arts, die, zich bewust van haar sociale roeping, met groote zelfbewustheid een uitgebreide practij'k uitoefent en in woord en daad krachtig het pleit voert voor de sociale plicht der vrouw tegenover God en de menschen. Ze komt in aanraking met dan burgemeester van Wijekerende, een vrijgezel met zeer conservatieve begrippen ten aanzien van de taak der vrouw; en, hoezeer ook verschillend van mentaliteit, beiden voelen zich tot elkaar aangetrokken. De strubbelingen zijn vele en het elkaarverliezen dreigt herhaaldelijk, maar de liefde wint het. Een huwelijk komt tot stand. Straks echter, als zich een gezin gaat vormen en de gezinsr zorg Tanneken opeischt, komt het conflict, dat, na vel© en ernstige moeilijkheden, zijn oplossing vindt in haar besliste keuze vóór 'de gezinsplicht.

De bedoeling van de Schrij'lster is duidelijk. Ook zonder de inleiding, die haar in woorden omschrijft, zal iedere lezer zien, dat het Mevr. V. Hoogstraten te doen is, om aan te toonen, dat er in en door het mod©m© leven moeilijkheden ontstaan, die ernstig en ingrijpend zijn voor de vrouw en den man beiden, maar dat de liefde en het besef van het „heilig" karakter van het huwelijk deze moeilijkheden doen overwinnen.

Deze bedoeling is sympathiek en heeft recht op onze erkenning.

Maar in de uitwerking binnen het raam van dit verhaal is de Schrijfster niet geslaagd.

Vooreerst, omdat haar hoofdfiguren. Dr Tanneken Aller Portman en burgemeester Daem de Roock, geen werkelijke, levende menschen zijn geworden, maar personificaties, theoretisch-geboetseerde vertegenwoordigers van tweeërlei opvatting. Tanneken is te opzetteKjk type van de moderne, gestudeerde vrouw en Daem is al te zeer de man van het „ouderwetsche" echtgenoote-ideaal. „Ik heb willen aantoonen", zegt de Schrijfster, „dat onze verruimde gezichtskring, onze langzaam verworven en hoog aangeslagen vrijheid ons het brengen van het vroolijk© offer, dat elk huwelijk van ©en vrouw eischt, niet gemakkeUjker heeft gemaakt — en voor die demonstratie dient de Tanneken-figuur; en „ik heb ook willen bewijzen dat het moeilijk is voor een man om de vrouw van heden te begrijpen en te leiden in het huwelijk, als zij gen wend is geweest aan groote vrijheid " en dat bewij's moet Daem leveren. Beiden zijn dus constructies en het is de Schrijfster niet gelukt, deze constructies tot reëel leven te brengen. Ze zijn papieren-bewijsmateriaal gebleven.

Dat kan ook wel niet anders. Als een romanauteur zich ten doel stelt, te „bewijzen" en „aan te toonen", moeten de romanfiguren wel maakwerk worden. Ze moeten dan zekere ideeën of principes, die in den opzet van den roman liggen, dragen ©n worden daarmee als vanzelf opgeladen, want, hoe meer ze het gewenschte beeld vertoonen, des te duidelijker helpen zo „bewijzen". En het fantasie-element, Idat aan het romankarakter inhaerent is, laat den Schrijver alle mogelijkheid, om dat beeld te versterken. Maar dan wordt een te-veel ook welhaast onvermijdelijk ©n worden de personen personificaties. Dian gaan^ ze een rol vertoonen onder de regie van den Auteur.

Direct hiermee in verband staat het feit, dat toevalligheden de schakels van het verhaal vormen. Diat vloeit onmiddellijk voort uit het „gemaakt©" uit de bewijs-bedoeling. D© situaties-van den bewijsroman worden, moeten worden, gebogen naar het doel en dat maakt toevalligheden noodzakelijk. Anders komen d© v©rbindingen nooit precies en óp het juiste punt bij elkaar. Het is daarom niet te verwonderen, dat dit boek van toevalligheden vol is: het begint er mee (Dr Tanneken is juist op het strand aanwezig als Daems vriend bij het baden verongelukt) en het eindigt er me© (de professor, met zijn opdracht, die binnenskamers kan worden volvoerd, konit op het eigen oogenblik, dat Tanneken er mee geholpen is) en ze liggen op i©d©r knooppunt, dat het verhaal-weefsel van dat begin naar het eind© voert (Tanneken is assistent in de inrichting, waar Daem een verple^de uit zijn gemeente moet bezoeken, Daem zit bij den vriend, als deze het bericht ontvangt van Tannekëns autopech, hij verschijnt juist ten tooneele, als Tanneken met Gio, het zoontje van den vriend, in een gevaarlijke positie verkeert, enz.) Zonder deze en dergelijke geconstrueerde raakpunten, zouden de levenslijnen van Tanneken en Daem nooit ineen geloopen zijn, want in hun natuurlijke ontwikkeling gaan ze van elkaar af.

Het zijn deze in elkaar grijpende omstandigheden, die oorzaak zijn dat de Schrijfster met haar werk niet is geslaagd. Want wat noodig was, om het gesteld© doel te bereiken: dat de lezer overtuigd wordt, wordt juist niet verkregen. Al te duidelijk blijft hij, onder het lezen, de bedoeling zien en dat schakelt een zekere critiscbe weerstand in, die een emotioneel meeleven verhindert. Wie dat, wat in een boek verhaald wordt, niet gelooft, kan er niet door ontroerd worden en als d© critiek haar stem verheft kan d© spraak der ziel niet worden gehoord. Het is volstrekt ni©t noodig, dat alios wat in een roman verteld wordt werke^ lijk zóó gebeurd is: gold deze ©isch, dan was de roman een onmogelijkheid, dan kon alleen het historisch verhaal bestaan. Maar wel is noodig, dat het verhaalde gebeurd kan zijn binnen de grenzen van psychische realiteit, dat, bij een geheel natuurlijke ontwikkeling, de verhoudingen ontstaan. Eerst en alleen als d© beschreven gebeurtenissen weerklank vinden in de eigen levenservaring van den lezer zullen ze overtuigen. En di© levenservaring leert juist, dat de gelukkige, maar beshssende toevalligheid een groote zeldzaamheid is.

Daardoor — en dat is het jammer© van het geval — spreekt ook de beslist-christelijke strekking van Mevr. van Hoogstratens roman niet de taal, die zij wenscht. 't Is alweer het overtuigende, dat daarin wordt gemist. Tanneken i s niet de modeme, sociaal werkende christenvrouw, maar ze vertoont die en, ondanks goede momenten — want Mevr. van Hoogstraten verstaat zeker de kunst van boeiend vertellen — blijft de lezer haar zien in een rol, de rol, die de christelijk© Schrijfster voor haar heeft gecomponeerd. En in den afstand, die er blijft tusschen den lezer en de Tanneken-f iguur, gaat de sympathieke bedoeling, die de Schrijfster bij die "creatie leidde, verloren.

Natuurlijk ontken ik niet, dat het boek goede bladzijden en geslaagde details bevat: vlak hierboven heb ik trouwens geschreven, dat zulke momenten er wèl zijn. Verschillende fragmenten boeien d© aandacht en zetten het critisch apparaat bij den lezer stil. Maar het geheel, d© roman aiszoodanig, overtuigt ni©t, omdat het conflict: de strijd tusschen sociale en gezinsroeping, niet groeit, maar geforceerd wordt, en de oplossing, gelijk die in de laatste bladzijden staat beschreven, niet is ©en uit een groeiproces gerij'pte vrucht, maar een prachtig-van-pas-komend compromis.

Ook, neen juist, voor den christelijken roman geldt de eisch, dat hij niet gemaakt wordt, maar ontstaat.

Over het tweede boek, „Het Huis „de Gouden El"", kan ik korter zijn. Het heeft geen enkel© pretentie en vraagt dus ook geen nadere beschou'wing.

'tis e^en familiegeschiedenis, of liever, het ver-

haal van de geschiedenissen, die de kinderen uit één famihe doormaken in de jaren van hun ontwikkehng tot zelfstandige menschen. Die familie is het gezin vaia den christelijten hooMonderwij'zer JHilderink, die op het doirpje Waaldrecht het huis „de Gouden El" bewoont en alles vs^at er met en door de kinderen gebeurt vormt den inhoud van het verhaal. De onderscheiden karakters van de zeven kinderen doen dat gebeureB uiteraard van zeer verschillenden aard zijn en, doordat beurtelings ieder van deze kinderen hoofdpersoon is van een gedeelte van het boek is het aspect van het geheel bont en telkens wisselend. Maar het punt waar alle divergeerende lijnen samenkomen is het gezin, is het huis „De Gouden El", en zoo heeft de roman tóch wel een hoofdlijn, die de lezer ook voortdurend blijft zien. Moeder Hilderink is het middelpunt — meer dan de vader —en haar woord, vooral ook haar gebed, blij'ft een telkens terugkeerend bestanddeel.

Alles wat er met de opgroeiende kinderen in een groot gezin voorvallen kan, ziet de lezer gebeuren: studiemoeilij'kheden, vragen van beroepskeuze, wordende liefde, teleurgestelde verwachting, afdwaling in het geestelijke, ziekte en zorg — en nog veel meer. En bij elke van deze vele situaties doet een bepaald karakter zijn invloed gelden, ten goede of ten ongunste. Daardoor blijft het boek boeien en vindt de lezer telkens aansluiting bij eigen levenservaring, wat, naar ik boven schreef, voorwaarde is voor het overtuigd-worden, dat is, voor het met instemming en voldoening lezen. Sommige figuren zijn heel mooi — ik noem die van Lena, van Marg, van Truke — andere blijven vager — b.v. die van Riek en eigenlijk ook die van Tjerk, den oudsten zoon, die in zijn geestelijken strijd en tijdelijke verdoling toch wel een van de hoofdpersonen is. Bepaaldelijk is de Schrijfster geslaagd in haar analyse van de meisjesziel en dat is zeker een belangrij'ke verdienste van haar roman. Hier wordt inderdaad voldaan aan den eisch, dat het beschrevene kan gebeuren binnen de verhoudingen van den roman en, al is niet alles even overtuigend en spreekt niet ieder détail aanstonds tot de ziel, het boek als geheel geeft toch een klaar beeld van de vele zorgen en moeilijkheden, die zich opdoen in het christelijk gezin, juist in het christelijk gezin. Want een christelij'k gezin is dat der Hilderinks en de Schrijfster heeft dat go^ed weten te doen uitkomen.

Een literaire roman is haar boek niet, maar wel is het een verhaal, dat men met genoegen lezen zal en dat ook zeker winst afwerpen kan. Het wil niet anders zijn dan de teekening van eenmenschenleven in zijn vele wederwaardigheden, van vragen die zich voordoen in de practijk van het christelijk gezinsleven, en in dat pretentielooze is het een nuttig boek, dat in de „Vereeniging ter bevordering van christelij'ke lectuur" goed op zijn plaats is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 november 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

A. van Hoogstraten-Schoch, De liefde van een Moderne Vrouw. Gera Kraan-v. d. Burg, Het Huls „De Gouden EI

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 november 1932

De Reformatie | 8 Pagina's