GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Abrabam Kuyper en de theologie van bet Hollandsche Neocalvinisme.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Abrabam Kuyper en de theologie van bet Hollandsche Neocalvinisme.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Nadat we in onze voorgaande artiKelen op enkele punten het standpunt van Dr Haitjema ten opzichte van Dr Kuyper hebben besproken, willen we tenslotte nog de vraag stellen, in hoeverre Dr H. naast zijn soms zoo felle kritiek nu ook richtlijnen heeft aangegeven, waardoor zijn kritiek niet alleen afbraak, maar ook positieve opbouw zou kunnen worden genoemd. Het centrale punt, waarop onze aandacht zich dan richten moet, is het Woord Gods. Immers, om dat Woord Gods ging het tenslotte ook in zijn kritiek op Kuyper, zoowel in zijn beschouwingen over de souvereiniteit in eigen kring als over wedergeboorte en Heilige Schrift. Welnu, juist over dat centrale probleem heeft Dr H. in zijn jongste boek gehandeld: Het A¥oord Gods in de moderne lectuur. Het oordeel uit één der recensies, dat we hier één der meest belangwekkende theologische geschriften hebben uit den laatsten tijd, lijkt me juist. Wsnt hoe onbevredigd dit boek ons tenslotte laat, er worden allerlei vraagstukken in besproken, die tegenwoordig zeer actueel zijn. Dr Haitjema wil komen tot een eerherstel van de beteekenis van het Wfiord in de Openbaring Gods. Want dat Woord is in de moderne cultuur tot probleem geworden. Die moderne cultuur is niet een geschikte voedingsbodem voor de zuivere waardeering van het Woord Gods. Ongetwijfeld kan God in Zijn vrijheid wel de doorbraak tot geloof openen (7), maar de ideeënwereld, die in een bepaalde cultuurperiode domineert, kan toch de opklaring van het juiste inzicht in de waarheid Gods jammerlijk belemmeren.

Is het dan niet mogelijk te zoeken naar een organische kuituur, waarin het Woord Gods lüet alleen-maar-probleem is, maar waarin mogelijk zal zijn een leer aangaande de Heilige Schrift, waaraan mèt het waarachtig belijden der Chr. Kerk zelve ook de gebeele intellectueele cultuur mede als klankbodem getuigenis geeft? In het onderzoek van de vragen, die hiei-mede samenhangen, gaat Haitjema na de woordwaardeering in de moderne wetenschap en constateert, dat wij niet gemakkeüjk in dit moderne cultuürklimaat onze belijdenis van Gods Woord zullen kunnen uitspreken, zóó, dat haar klanken resonneeren. Maar ook de nieuwere theologie biedt ten opzichte van het Woord-en Openbaringsbegrip weinig perspectief. Wel ontdekt H. hier en daar serieuze pogingen om te komen tot eerherstel van het specifiek-Christelijk Openbaringsbegrip, maar dan is z.i. het spreken over de Openbaring toch telkens weer te direktbeschouwelijk en realistisch (71). De bespreking van de theocentrische theologie in Duitschland doet H. hier nog even verwijzen naar de theologie van het Nieuw-Calvinisme, die in dit verband als „zuiver-beschouwend en onkritisch-realistisch, d.W.z. on-reformatorisch van aard" wordt gebrandmerkt. (72).

Na deze beschouwingen ligt de vraag voor de haiid, op welke wijze Dr H. nu zelf het Woord waardeert. Deze vraag is slechts te beantwoorden, door er mede op te letten, dat Dr H. zich in de laatste jaren „op het innigst geestverwant" . gevoelt aan de dialectische theologie (78). Allerlei uitdrukkingen en accenten worden daaruit ver­ laarbaar. Hij pleit b.v. voor een niet-realistisch, eloofskritisch denken, dat een existentieel karakter raagt en vele gedachten, die we bij Barth aanreffen, vinden we ook bij H. terug b.v. „wij unnen over de Openbaring nooit beschikken"; „de eilige Geest is ter laatste instantie het subject an het geloof (86) enz. Maar in zijn beïnvloedorden door de Zwitsersche theologie, waarop we iet nader kunnen ingaan, komt hij nu als vanzelf tot de zoo belangrijke vraag naar de verhouding van Woord Gods en Heilige Schrift. Het is deze vraag, die hem reeds bezighield in „De Norm der Waarheid", vervolgens in een artikel over „Het Schriftprobleem in de theologie des Wooxds"!) en nu vooral in zijn jongste werk. In „De Norm der Waarheid" had hij het pleidooi gevoerd voor de erkenning der graphische inspiratie en de bezinning over de verhouding tusschen Woord Gods en Heilige Schrift bracht hem tot „de erkenning van de onmisbaarheid eener inscripturatie van den Logos, opdat de zin der Woordopenbaring zuiver zou kimnen worden bewaard van geslacht tot geslacht" 2).

Maar na deze erkenning bleef nog één probleem O'ver: Woord en Schrift dekken elkaar z.i. niet. En dat probleem bleef Dr H. tot nu toe bezig houden.

Het valt niet te ontkennen, dat de arbeid van Dr H. op dit punt niet gemakkelijk is. Hij heeft n.l. allerlei bi-uggen achter zich afgebroken. Eenerzijds staat hij kritisch tegenover het „Neocalvinisme", andererzijds — hoewel gegrepen door de Zwitsersche theologie des Woords — stemt hij ook niet onvoorwaardelijk in met Barth en Brunner en tracht den laatste zeKs te remmen op den weg der radicale Sohriftkritiek. Of anders gezegd: eenerzijds verwijt hij het Neocalvinisme, dat het de belijdenis der Schrift als Gods Woord maakt tot rechtlijnige waarheid en anderzijds wil hij toch ook weer in voUen ernst opwekken om te luisteren, naar de stem, naai-het Woord van Hem, Die in het groote oogenblik van Zijn Openbaring tot ons spreekt.

Eenerzijds: geen gelijkstelling van Woord Gods en Heilige Schrift; anderzijds een waken tegen elk losrukken van het onlosmakelijk verband tusschen beide. Als Dr Haitjema zou moeten kiezen tusschen de theorie der letterlijke inspiratie en, de nieuwprotestantsche afwijzingen daarvan, zou "hij het eerste kiezen (126). Maar daarnaast dan weer: de vraag naar de houding inzake Schriftkritiek is niet een vraag naar 'het theologisch standpunt van den ondervraagde (131). En in dit alles nu zoekt Dr H. terug te grijpen naar het klassiek-Gereformeerde inzicht in de Heihge Schrift. Hij wil het Schriftbeginsel poneeren en handhaven, want het staat voor hem vast — hoe moeilijk de problematiek is van de verhooiding tusschen Woord Gods en Heilige Schrift — dat de sprekende God ons „vasthoudt hij het geschreven Woord" (107).

De moeilijkheden van het hier door Dr H. aangevangen werk komen wel zeer duidelijk naar voren, als we denben aan het tegen hem gerichte geschrift van Dr W. Th. Boissevain: Het „Woord Gods" in de nieuwere dogmatiek (Een critisehe studie naar aanleiding van Dr H.'s boek) =).

Dr Boissevain — wiens eigen oplossing we aïerminst als juist erkennen en zelcer niet bo-ven die van Dr H. willen stellen — wijst er tegenoiver Dr H. op, dat de gemeente der bijbelgeloovigen, noch haar theol(^en uit iets hebben gespeurd van die kloof tusschen bijbel (als biblia) en Woord Gods; „reeds de veronderstelling van de aanwezigheid van een microscopisch spleetje hebben zij begrepen als het begin van het einde van het Schriftbeginsel. Zij hehben zeer wel geweten, dat wij in den bijbel met menschenwoorden te doen hebben, met woorden van zondige, veelszins onbetrouwbare, vaak onontwikkelde en, als alle andere menschen, tot dwaling en bijgeloof geneigde menschen, maar — op de vraag, of zij zich in het oord, dat zij uitspraken, hebben vergist of tegenesproken is het antwoord: „dat de Geest hen oor dwaling en fouten volkomen heeft bewaard, oo zeker, als zich de Geest niet laat bespotten n bevitten en de arglistigheden der menschen ent" *).

Wanneer we dit woord van Dr Boissevain aanalen, vermoeden we, dat Dr Haitjema dat een enzijdige belichting zal vinden van de gerezen ragen. Maar we zijn niettemin van oordeel', dat ier één der meest centrale vragen aan de orde is, n.l. de vraag naar het gezag der Heilige Schrift. In het antwoord van Dr H. aan Dr Boissevain s) spreekt H. v.an „mijn openbaringsbegrip" en hij meent, dat dit het „bijbelsch-Paulinisch-Augustiaansch-reformatorische" is, maar juist de wijze, waarop hij Dr Boissevain bestrijdt, bevestigt ons in de overtuiging, dat aan den kriticus van het „Neocalvinisme" opnieuw de vraag van liet volstrekte Schriftgezag mag worden voorgel^d. Want weer gaat hij in zijn strijd tegen de rechtlijnige identificeering van H. Schrift en Wioord Gods voort in de richting van het dualisme. „De apologie voor natuurwetenschappelijke betrouwbaarheid en historische nauwkeurigheid van den Schriftinhoud behoort niet tot het wezen van het reformatorisch Srhriftgeloof. Zij wordt een typische Openbaring van de verscholastioeeriag van de protestantsche orthodoxie in de 17e eeuw" ^). Wanneer Dr Boissevain spreekt van Haitjema's veldheerstalent, omdat hij — nu het Schriftbeginsel den slag verloren heeft op het terrein der historie — den strijd naar een ander slagveld, verplaatst, n.l. naar het wijsgeerig-dogmatisch terrein, dan kan niet worden ontkend, dat Dr Boissevain hier inderdaad de problematiek van Haitjema's denken inzake het Schriftgezag aanraakt, en, Haitjema's antwoord geeft juist op dit punt geen helderheid. Zonder eenigen twijfel is het H.'s bedoeling te wijzen naar Gods Woord, vol van gezag. Het is voor hem „het ééne, machtige heilswoord, dat de Allerhoogste „als met levende stem" uitspreekt ').

Maar „de ergerlijke hoekigheid van de stelling. der Christelijke Kerk, dat de H. Schrift Gods Woordis, dringt hem tot de aanvaarding van de Heiügp-Schrift , als „paradox". In het licht van al H.'S' beschouwingen kunnen we in deze oplossing nietanders zien dan een symptoom van het dualisme, dat in den grondslag van H.'s Schriftbeschouwing nog altijd verborgen ligt; het dualisme, dat hem van het „Neocalvinisme" verwijdert, maar ook — op dit punt — op een niet geringen afstand brengt van den anders zoo sterk door hem gewaardeerden Hoedemaker, s)

We zijn er den laatsten tijd aan gewend geraakt in het Schriftvraagstuk met klem verwezen te worden naai-het gevaar der protestantsch-orthodoxe Scholastiek der 17e eeuw. Maar het zal* Dr Haitjema bekend zijn, dat deze verwijzing (in verband met het Schriftgezag) ons juist wordt ge^ geven van de zijde der nieuw-protestantsche theo> logie, die er zoo sterk aan heeft medegewerkt „de Heilige Schrift" als Openbaring Gods tot „probleem" te laten worden in de moderne cultuur.

Dr Haitjema ziet in het Nieuw-Calvinisme in menig opzicht een capitulatie voor het humanisme, maar dit „Nieuw-Calvinisme" mag — gezien de Gerefo'rmeerde belijdenis — naar ik meen, hem de vraag stellen, in hoeverre hij werkelijk weerstand geboden heeft aan dien drang om aan het volstrekte Schriftgezag te ontkomen, een drang, die in de laatste eeuwen als een psychose heeft gewerkt. Het is misschien wel de belangrijkste

kwestie, die tusscheii het „Neocalvinisme" en Dr H. hier rijst, dat Dr H. zegt dat de prediker en de dogmaticus moeten weten, dat God in Zijn Openbaring het eigenhjlce zeggen moet „in dat welbehaaglijk oogenblik"'•). We kunnen dit (in het licht van het geheel) onmogelijk aanvaarden en kunnen ons nog steeds niet voorstellen, hoe men zich hier op Calvijn durft te beroepen. Calvijn zou tegen dat „welbehagelijk oogenbhk" geen bezwaar maken, maar hij zou Gods vrijheid , ook daarin eerbiedigen, dat'Hij dat weibehaaglijk oogenblik aanwijst, aangewezen heeft en hij kan dan eiken weg der speculatie vennijden en neerschrijven dat woord, dat ook Dr H. als motto voor in zijn boek opneemt: „Loco' rei in verbo acquiescimus" (in plaats van in de zaak zelf, rusten wij in het Woord).

Dat alle'moeilijkheden hiermee opgelost zijn, zal niemand beweren, maar de moed om deze moeilijkheden onder oogen te zien, wordt versterkt, als we letten op de oplossing, waartoe Dr Haitjema tenslotte komt in de belijdenis van de Heilige Schrift als „de diensttaiechtsgestalte van den Heiligen Geest", waarover we in ons laatste artikel nog willen handelen.


1) Stemmen voor Waarheid en Vrede, 62 jrg., 1925.

2) Idem, pag. 661.

3) Amsterdam 1932, vgl. A. A. v: Ruler. In den strijd om een nieuwe theologie. Vox Theol. 1932, pag. 34 v.v.

4) Boissevain a.w. pag. 33. Dr Boissevain bedoelt echter hiermee niet voor het volstrekte gezag der Heilige Schrift op te komen. Zijn standpunt te dien opzichte wordt behalve uit deze brochure duidelijk uit zijn werk „De kansen der Kerk" 1930, pag. 10: „Het is de vrucht van den veelgesrhaden 19e eeuwschen historischen zin, dat deze de oude Schriftbeschouwing heeft afgebroken."

5) Dr Haitjema. Openbaring en cultuur als zuiver theologisch probleem. N. Theol. Studiën, Febr. 1933.

6) Idem, pag. 47.

7) Haitjema. Het Woord Gods in de moderne cultuur, pag. 113';

8) Vgl. Boissevain a.w., pag. 28.

1) N. Theol. Stud., 1933, pag. 49.

Rectificatie: In het vorige artikel is een regel uitgevallen. In noot 7 moet de zin uit Dr H.'s referaat aldus luiden: dat t)ij „de, epigonen van Dr A. Kuyper, die de geniale geestesdiepte van den grootmeester van het Nieuvif-Calvinisme missen", „in versneld tempo" de vruchten van het zaad openbaar worden, dat de Aufklarung op zijn akkers had laten vallen enz.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Abrabam Kuyper en de theologie van bet Hollandsche Neocalvinisme.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 maart 1933

De Reformatie | 8 Pagina's