GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

China en het Christendom.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

China en het Christendom.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr Ir H. G. van Beusekom, die ons vroeger studies gaf over Gandhi en over Kagawa, heeft ons nu verrast met een boek over China. Omdat hij; , wat hij ons mee te deelen heeft, niet aan den naam van een persoon kon verbinden, heeft hij een breederen titel moeten zoeken: „Het ontwaken van China en het Christendom". Wij achten dit geschrift belangrijk genoeg, om er een artikel aan te wijden.

China staat in het centrum van de belangstelling. Velen vragen zich af: wat moet er van dat reuzenrijk worden? Wat is Japan nog verder van plan? Hoe gaat het daar mei; de Zending en de Christelijke Kerk? Dr van Beusekom heeft zich nu ten doel gesteld de tegenwoordige situatie te teekenen, en ons dunkt, dat hij daarin zeer wel is geslaagd. Wie zijn boek gelezen heeft, is met den stand van zaken behoorlijk op de hoogte gekomen; hij weet het meer dan te voren, dat China in duizend nooden verkeert, en dat, niettegenstaande alle menschelijke zonden en tekortkomingen. God bezig is aldaar iets groots te werken.

Het eerste van de twaalf hoofdstukken handelt over: „De oude godsdiensten in China en het Christendom". Hij spreekt vooral over het Confucianisme; wel noemt hij ook het Taoïsme en het Boeddhisme, maar over deze beide godsdiensten wijdt hij niet uit. Hij laat duidelijk uitkomen, dat het Confucianisme meer een stelsel van sociale ethiek is dan godsdienst. Wel ontbreekt het godsdienstig element niet geheel, want Confucius geloofde in een eenig en hoogste opperwezen; oofc had hij zijn eigen gedachten over het leven na den dood; doch over deze dingen sprak hij niet; „Gij' kent nog niet het leven; hoe zoudt ge dan den dood kennen? " is een van zijn uitspraken.

Het ligt voor de hand, dat in dit hoofdstuk veel over het gezinsleven, ' over de „Chineesche familie" gesproken wordt. En Dr van Beusekom laat niet na op de voordeelen van'dit familieleven te wijzen: onbezorgdheid voor het levensonderhoud, aankwee295 king van de naastenliefde enz.; maar de schaduwzijden wegen wel tegen den lichtkant op: bevordering van luiheid en egoïsme enz.

In het Confucianisme neemt de vereering van de doode voorvaderen een zeer belangrijke plaats in. Eigenaardig is, dat de Schrijver uitdrukkelijk verzekert: „dit is geen bijgeloof, maar eenvoudig een voortzetting van den familie-ritus, het onderhouden van de gemeenschap met hen, die in een onzichtbare wereld leven, maar daarom niet minder tot de familie behooren". Het schijnt ons toe, dat deze sterke uitspraak reeds op de volgende bladzijde (bl. 12) door den schrijver zelf weersproken wordt, als hij zegt, dat de dooden de levenden kunnen zegenen of schaden en ook, dat het leven in het hiernamaals alleen dragelijk is, wanneer de nabestaanden de gestorvenen spijzen en doodengeld vereeren. Is dat geen bijgeloof?

De uiteenzetting van de verhouding tusschen Confucianisme en Christendom kan ons dan ook niet bevredigen. Dr van Beusekom zegt b.v.: „geen enkel leerstuk van Confucius gaat tegen de Iseginselen van het Christendom in; een Chinees, die tot het Christendom overgaat, behoeft niets los te laten van wat hij van Confucius leerde, maar hij zaj in het Christendom de kracht vinden om het te volbrengen, zoodat zijn leven rijker zal worden." (bladz. 17.)

Zijn dergelijke uitspraken nu juist? Het Confucianisme is toch een heidensche godsdienst, en .gaat het niet tegen de beginselen van het Christendom in? En hoe rijmt de schrijver zijn beweringen op bl. 17 met hetgeen hij schreef op bl. 8: „Confucius leert dat de mensch van nature goed is; hij heeft „schitterende deugd", die echter verduisterd wordt door egoïsme en slechte begeerten" enz.?

Trouwens, Dr Stanley Jones oordeelt ietwat anders, want op blz. 129 lezen vrij, hoe hij, door al hetgeen er in den laatsten tijd geschied is, de ziel van China bij velen gezuiverd acht van bijtgeloof en afgodendienst. Alzoo: bijgeloof en afgodendienst! Dat is dus een ander geluid als de uitspraak van Dr van Beusekom, zooeven genoemd.

In het tweede hoofdstuk worden de staatkundige moeilijkheden in China besproken. Dit overzicht is uitstekend. Maar het verwondert ons wel dat nu in hoofdstuk drie onmiddellijk de crisis der Zending in China ter sprake komt, en niet eerst in een afzonderlijk hoofdstuk op de geschiedenis der Zending in China wordt gewezen. Wij betreuren dit, omdat zeer velen van de lezers van dit boekj©, naar wij vreezen, die geschiedenis niet kennen; en voorts zou een kort overzicht van die geschiedenis ons ook beter de tegenwoordige crisis der Zending hebben doen verstaan.

Trouwens, over de Zending in China is Dr van Beusekom niet best te spreken. Men krijgt zoo den indruk, alsof de Zending alleen maar op wereldlijke macht steunde en hulp alleen van de wapenen van het Moederland inriep, inplaats van haar moeilijkheden aan haar Zender voor 'te leggen. Zeer breed wijdt Dr van Beusekom over de gebreken van de Zending uit: ifnperialistische neigingen, steunen, op politieke en militaire macht, dienen van de eigen cultuur, enz. En de zendelingen schijnen niet meer dan groote lafaards te zijn; de vervolgingen van 1926 veroorzaakten een grooten uittocht van zendingsarbeiders, soms rustig en ordelijkj, soms ook als een radelooze vlucht met achterlating van alles; verlieten niet in 1927 ongeveer 5000 van de ruim 8000 zendingsarbeiders hun j)osten? De lezer kan niet anders dan den indruk krijgen, dat de Zending in China een groote mislukking is ge-

286 weest, en de arbeiders in de Zending trouwelooze huurlingen waren.

Hier wreekt zich 'het ontbreken van een overzicht van de geschiedenis der Zending, welk overzicht ons toch wel iets anders zou leeren. Heeft niet de China Inland Mission, om één voorbeeld te noemen, ecTit Christelijk werk gedaan? En waarom zwijgt Dr van Beusekom geheel over het Modernisme in de Zending van China? Moet niet veel van hetgeen hij de Zending aanwrijft, op rekening van die moderne richting worden geschreven? Het ppijt ons, dat het beoordeelen van de Zending in China een veroordeelen is geworden, eln er in het aanwijzen van "fouten teveel gegeneraliseerd wordt. Wij willen met deze opmerkingen natuurlijk allerminst de fouten in de Zending ontkennen, en eveïimin deze vergoelijken.

Ook over de Christelijke Kerk in China heeft Dor van Beusekom schier alleen kwade dingen te zeiggen. Vooral in het achtste hoofdstuk over Joiig-China wordt de Kerk met al haar schuld en verkeerdheid ten toon gesteld.

De bezwaren van Jong-China tegen de Kerk zijn groot, lezen wij op blz. 87: „Di© kerk is bekrompen en inplaats van 'te streven naar een broederschap van Christenen over de geheele wereld, legt zij den nadruk op theoretische verschilpunten, die voor China niets te zeggen hebben, omdat ze daar geen historische beteekenis hebbeln; zij heeft geen kort en duidelijk sociaal programma; zij' biedt geen houvast jtegenover de vragen, welke verband houden jmet den maatschappelijken en politieken vooruitgang enz." DT van Beusekom acht veel waars in , de gevoerde critiefc; maar hij zou toch goed gedaan hebben, sommige van die bezwaren te weerleggen. Of is hij het soms eens met het verlangen van Jong-China, dat de Kerk de oplossing zal geven van de politieke, maatschappelijke en sociale vraagstukken?

Als hij schrijft over het droeve feit, dat vele studeerenden in en buiten China later nooit meer een kerk bezoeken, maakt hij deze opmerking: „Een kerkdienst, bezocht door oude menschen, lastige kinderen en het huispersoneel van den zendehng, was dan ook in China niets ongewoons; en omgekeerd biedt zulk een kerkdienst voor een ontwikkeld Chinees ook weinig aantrekkelijks". Waarom ontbreekt hier elk woord van afkeuring? Kunnen de ontwikkelde Chineezen niet met oud© menschen, kinderen en leden van een zendelings-gezin samen er kerk gaan?

Op blz. 90 wordt gezegd, dat onder de regeeringspersonen en staatsambtenaren te Nanking ongeveer 600 Christenen zijn, waarvan maar heel enkelen den hand met de Kerk hebben aangeouden. Ook hier ontbreekt elke afkeuring, eni men vraagt zich af, of Dr van Beusekom deze 600 menschen nog goede Christenen acht!

Nog vreemder wordt het ons te moede, dat schier onmiddellijk hierop door Dr van Beusekom geleeraard wordt, dat bij velen, die het Marxisme anhangen niet in de eerste plaats stoffelijke, maax vooral geestelijke factoren werken. Hoe nu ? Staan bij den Marxist de geestelijk© dingen op den voorrond ?

Ja, op blz. 94 v.v. wordt ons verhaald, dat de studenten in Peking een eigen kerk hebben gesticht, waarvan ook niet-Christenen, professoren, studenten of bedienden, lid kunnen worden, alleen op het teekenen van een verklaring, dat zij Jezus beter willen leeren kennen en Hem in alles willen navolgen. Is dat nu in orde? Moet in deze richtingj mede de oplossing van het vraagstuk van kerk en jeugd worden gezocht? Het schijnt, dat Dr van Beusekom dit alles toejuicht.

Zonder critiek haalt hij ook de resoluties aan van een der secties van de Conferentie van denl Nationalen Christen-Raad 1931, waarvan de 5e resolutie luidt als volgt: „Binnen de plaatselijke erken moeten jeugd-afdeelingen worden gevormd, opdat de jongere generatie haar eigen eeredienst eeft en tevens haar eigen geestelijke samenlevingen, en toch één blijft met het groote geheel".

Terwijl de Kerk, door de Zending in China geticht, wordt veroordeeld als in haar roeping tekort eschoten te zijn, woiden dergelijke onschriftuurijke strevingen, waarvan wij enkelen noemden, zonder critiek in dit boek ons voorgehouden. Mede om deze oorzaak meenen wij, dat het lezen van' dit boek op degenen, die de Zending in China niet genoegzaam kennen, verwarrend werken moet.

Men leide uit de gemaakte opmerkingen nu niet af, dat wij alleen maar bezwaren hebben. Verscheidene hoofdstukken leiden den lezer uitstekend in in de tallooze moeilijkheden, waarvoor de Zending in China staat; ook worden wij op uitnemende wijze georiënteerd in de quaesties, waarmede de Chineesche Christenen te worstelen hebben; tevens ien wij duidelijk voor oogen dat, niettegenstaande llerlei nood, Gods Koninkrijk in China komende is.

Mits rekening houdende met de eenzijdigheid van den schrijver, het ontbreken van de historische basis en het nalaten van Schriftuurlijke critiek, an men uit dit boek nog veel leeren.

De algemeene boekhandel voor Inwendige en Uitwendige Zending te Den Haag gaf dit boekje van ruim 130 blz. zeer keurig uit; het wordt door onderscheidene illustraties versierd.

J. D. Wi.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

China en het Christendom.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 juni 1933

De Reformatie | 8 Pagina's