GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Op mensclien bouwen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Op mensclien bouwen.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vertrouwt niet op prinsen, op des menschen kind, bij hetwelk geen heil is. Zijn geest gaat uit; hij keert wederom tot zijne aarde; te dienzelfden dage vergaan zijn aanslagen. Ps. 146:3—4.

Deze Psalm bezingt de heerlijkheid des Heeren en brengt Hem lof en aanbidding toe.

De dichter weet, dat hij een nietig, vergankelijk mensch is, en dat hij maar voor korten tijd hier op aarde verkeert.

Maar zoolang hij er is, zal hij den Heere loven en zijn God psalmziugen.

Bij al wat wisselt en wijkt is immers in dien ti'ouwen God zijn eenige vastheid.

Daarom wil hij op Hem, op Hem alleen, vertrouwen.

'Wanneer hij dit zegt en zingt is hij zich echter bewust, dal hij tot menschen het woord richt, wier levenspractijk vaak van heel andere gezindheid blijk geeft.

Zij bouwen zoo gaarne op menschen, en verwachten van menschen heil ©n hulp.

Hierin komt duidelijk de verdwazing door de zonde aan het licht, dat wij nog liever op menschen dan op den sterken en getrouwen God vertrouwen.

Vooral wanneer die menschen hoog zijn van oogen, en verheven in macht.

Daarom vermaant de dichter: vertrouwt niet op prinsen, op edelen, op hooggeplaatsten.

Hoe wordt hier de zonde ontdekt dergenen die met hun vertrouwen op aarde blijven, die steun zoeken bij de voornamen in macht of geld, die door kennis, invloed, persoonlijk overwicht of gezag boven anderen uitsteken of uitblinken, de menschen die het voor het zeggen en uitdeelen hebben in de wereld, of in het kleine wereldje waarin zij leven.

Natuurlijk ligt in deze woorden geen kleineeren van het door God gegeven gezag. Evenmin bedoelen zij een valsche gelijkmaking, die de rijlke verbijzondering onder de menschen weg wil werken. En allermin.st wordt hier geleerd dat we nooit eenig mensch mogen vertrouwen. Maar het gaat hier over vertrouwen op, dat wil zeggen, dat ons hart een rust-en steunpunt vindt.

Nu is het zulk een zware zonde, zoo'n rust-of steunpunt bij eenig mensch te zoeken.

En niet alleen dat het zoo zondig is, het is ook zoo door en door dwaas. W.ant ach, die menschen, op wie men dan zijn vertrouwen zet, van wie men heil, hulp, redding verwacht, ze zijn zelf zulke heel brooze en afhankelijke wezens. Hun bestaan hangt aan hun adem, aan een onzichtbaar golfje lucht, dat ze zichzelf niet geven, noch ook vasthouden kunnen.

Van den trolschen monarch, den hoogsten heerscher, den rijksten millionair, den knapsten professor, den meest genialen kunstenaar geldt het, dat het leven hangt aan dat onweegbaar wolkje lucht, aan hun ademlocht. Neemt God dien adem (die Zijn eigendom is!) weg, dan blijkt dat die mensch uit de aarde is en tot de aarde wedierkeert.

En dan... te dien zelve dagen vergaan zijn aanslagen. Daarmee worden hier bedoeld zijn voornemens van allerlei aard. Dan is het met zijn plannen en ontwerpen gedaan. Ja, zoo gaat het nu met een mensch! Zijn adem gaat uit, maar zijn geest gaat tot God om van Hem geoordeeld te worden, en zijn lichaam wordt in de aarde gelegd. Hoe hoog en sterk hij scheen, het gemis van een weinig lucht velt hem ter aarde.

Hoe armzalig is het dus op zoo'n ijdel schepsel te vertrouwen. De hoop, die men er op bouwt, valt straks ter aarde, zoodra het steunsel valt.

En toch, bouwen in onze dagen niet wederom duizenden op menschen, op enkele of op vele, en verwachten van hen heil, verlossing, een betere toekomst, voorziening in hun nooden of heeling en troost voor hun hartewonden?

Maar ook nu kan de mensch den mensch niet verlossen. Zijn adem, zijn leven, zijln plannen gaan voorbij; de aarde blijft, waar zijn stof in rust.

Rampzalig de mensch, die vleesch tot zijn arm stelt. Veeleer moet de armoede en onwede van het leven-zonder-God ons dringen toevlucht te nemen tot den Heere, die krachtig bevonden is een hulp in benauwdheid, die in Christus den--weg des hells heeft ontsloten, opdat, wie in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

Wielgelukzalig is hij, die den God Jakobs tot zijn Hulp heeft, wiens verwachting van den Heere, zijn God is.

Die mensch alleen heeft vastheid, vrede, vreugd, voor den tijd en voor de eeuwigheid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

Op mensclien bouwen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 november 1933

De Reformatie | 8 Pagina's