Een verterend vuur.
Want onze God is een verterend vuur. Hebreen 12:29
Onze God.
Men verzuime dat eerste woord niet.
Menigmaal wordt de uitdrukking, dat God een verterend vuur is, gebruikt als dreiging voor den onbekeerde en goddclooze. En ongetwijfeld ligt er ook dan waarheid in, eene waarheid die eenmaal vreeselijk blijken zal. Maar over dat vuur is reeds tevoren in dit hoofdstuk gesproken, toen de berg Sinai geteekend werd met zijn brandend vuur en onweder, dat was het verterend gericht van den rechtvaardigen God, 't welk Zijne heilige wet vergezelde.
Hier echter is het de God der genade die een vuur genoemd wordt; — onze God, gelijk Zijne Gemeente Hem noemen mag. Een God, die in den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, de hitte Zijner gramschap over Zijn volk gebluscht heeft, en die nu met de Zijnen nooit meer anders handelt dan in genade.
Is deze verzoende Vader nu niet meer een verterend vuur ?
Maar dan zou Zijne genade de heiligheid van Zijn Wezen hebben weggenomen.
Dan zou in den weg der verzoening de onveranderlijkheid Gods zijn aangetast.
Neen, — het vuur, dat op Sinai ontvlamde, het is blijven voortbranden op Sion. En het heeft gelijke verterende kracht. Ook voor de Zijnen is God de Heilige. Maar deze heihgheid staat in dienst Zijner genade. Het is het heilig vuur van den Goddelijken Vader, dat zich verterend keert tegen al wat zondig en onrein is in Zijne kinderen. Het is de gloed der Goddelijke liefde, die ontbrandt tegen al wat haar in het voorwerp van die liefde mishaagt.
Want de Heere |ieeft wel medelijden met Zijne kinderen, maar Hij heeft geen medelijden met de zonden Zijner kinderen. Hij zoekt blijvend hun eeuwig behoud. Niet alleen als Hij hen rechtvaardigt in het bloed van Christus, doch evenzeer wanneer Hij hen heiligen wil en vernieuwen naar Zijn Goddelijk beeld. Ook dan gaat het om hun zaligheid. Want de boosheid, die hen altijd aanhangt, moet verteerd worden, opdat ze niet meer regeere en ten verderve voere; en de oude mensch moet afsterven, opdat hij niet opnieuw de overhand verkrijge, en het Satan gelukke Gods werk te vernietigen.
En daarom is onze God — ja, onze God — een verterend vuur.
Hebt gij dit vuur Gods reeds leeren kennen?
Niemand zal aan de kennis daarvan kunnen ontkomen. De heiligheid des Heeren moet ons in dit leven ontdekt worden, öf zij zal ons eeuwig haar verterenden gloed doen ondervinden.
Het is genade zoo God ons niet (Spaart, maar den brand van Zijn heilig recht tegen de zonde in ons binnenste doet gevoelen. Het is niet om ons te verderven, doch opdat wij gedreven zouden worden naar Hem, die als Middelaar de verzengende spits van Gods heiligheid in zich heeft opigevangen.
Maar dan blijft het genade, trouwe genade, zoo de Heere Zijne heiligheid levenslang ons doet ondervinden, en altijd blijft strijden tegen onze bnheihgheid. Gods kind gevoelt het wel, dat de Heere met zijne zonden en zijn zondigen aard geen vrede sluit. Hij gevoelt het in de onrust van zijne consciëntie, in de onvrijmoedigheid van zijn gebed, in zijn gemis aan blijdschap, ook soms in de tegenspoeden des levens. Het kan zich sterk doen gelden als eene vlam die het binnenste pijnigt, die al het geluk rooft, en die niet ophoudt vóór, in den weg der bekeering, weer geloovig verzoening gezocht en gevonden wordt in Christus Jezus. „Toen ik zweeg, werden mijne beenderen verouderd", — dat is bet verterend vuur van onzen God.
De Christen zie toe, dat hij voor dat vuur gevoeUg blijft. Hij wake ervoor, dat zijn geweten de teederheid niet verliest. Het is eene voorwaarde voor den bloei van het geestelijk leven. De genade Gods kan niet waarlijk genoten worden, zoo er geen ontzag is voor de heiligheid des Heeren. De ziel die Gods genade ontvangen wil, moet in het besef blijven van Gods heiligheid en recht. Daarom zegt het onmiddellijk voorafgaande, dat wij Gode welbehagelijk leven moeten, met eerbied en godvruchtigheid. Eerbied en godvruchtigheid, — liet spreekt van het diep ontzag voor 's Heeren heiligheid.
En voorts arbeidt de Heere door het vuur Zijner heihgheid aan onze innerlijke reiniging. Het is een verterend vuur. Het zoekt al het onheilige te verteren, en daai-door het heilig beginsel in ons te bevrijden van de vijandige macht die zijne ontwikkeling tegenhoudt. Dat vuur staat in dienst der genade. Het is het vuur van den Geest van Christus, die het nieuwe 'leven, dat Hij schonk, zoekt te behouden en te doen overwinnen.
Danken wij den Heere, dat Hij Zijn werk niet prijsgeeft, en ons niet aan onszelven overlaat. Het is genade en trouw, wanneer Hij telkens en telkens weer Zijn vurig gericht in ons binnenste voltrekt, wanneer Hij ons pijnigt en kwelt over onze zonden, ons onrustig maakt, ons geei; ! vrede geeft in een verkeerden weg, ons met tegenspoed en ongunst bezoekt als wij gezondigd hebben, en Zijn aangezicht verbergt zoo wij van Hem afwijken. Dat onze God een verterend vuur is, — het is eene oorzaak van eeuwige zaligheid.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 februari 1934
De Reformatie | 8 Pagina's