GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Het Proces tegen Jezus van Nazareth".

II.

„Voor het Sanhedrin".

Den vorigen keer zagen wij hoe de Heiland op grond' van godslastering, zonde tegen het derde gebod', schuldig verklaard werd.

We willen nu nog nader deze aanklacht bezien. Kajafas was op de hoogte gebracht door Judas' verraad, wal er in den kring der twaalven was voorgevallen. Vooral Mattheüs gaat breed' op deze episode in. Hij beschrijft in cap. 16, hoe Jezus aan Zijn discipelen vraagt hoe nu de menschen over Hem oord'eelen. Wij gaan dat nu maar voorbij ! Vooral trekt nu de aandacht het antwoord van Petrus op de vraag van Jezus: „Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? " Namens de anderen belijdt hij het: „Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods". Merkwaardig is dan het bescheid van Jezus: dal hij dat alleen kan zeggen op grond van bijzondere openbaring; dat Petrus dat alleen heeft kunnen zeggen, omdat God zelf hem dat gegeven heeft. En dat hij daarop absoluut niet uit zichzelf had kunnen komen. De vraag is dus, wat is dan dat absoluut nieuwe in Petrus' belijdenis! Dat kan niet zijn het feit, dat Petrus tenslotte gezien heeft, dat Jezus is de Messias. Dat wisten de twaalven al veel langer. Het geheel eenige van deze openbaring Gods aan menschen ten aanzien van den Nazarener, van dezen mensch is dus gelegen hierin, dat van den Messias beledten wordt door Petrus, dat Hij is „de Zoon van den levenden God".

Wij zijn hier trouwens op het hoogtepunt van Jezus' openbare optreden. Binnen den kring van de twaalven is er nu openbaring van de verborgenheid' van het Messiaansche geheim; n.l. de Messias is Zoon van Jehovah; de Zoon des Menschen is tevens Deelgenoot aan het ongeschapen Wezen Gods.

Nu ligt het merkwaardige van het antwoord van Petrus ook nog niet hierin, dat hij zegt: „Jezus is Zoon van G o d". Wanneer Jezus op de zee wandelt, dan zeggen de discipelen tot Hem: „Waarlijk gij zijt de Zoon Gods". En dan worden zij toch niet gelukzalig geprezen.

Het absoluut nieuwe in Petrus' belijdenis kan dan alleen maar zijn de toevoeging: „Zoon van den 1 e ven den God".

Immers, volgens de Heilige Schrift worden ook menschen en engelen wel goden genoemd. In Gen. 6:2 heetten menschen „zonen van God". In Ps. 89 wordt de Messiaansche koning, „zoon van God" genaamd en heet God zijn Vader. (89:27, 28).

Nog sterker zelfs: in Ex. 4:16 moet Mozes een God van Aaron zijn; en in Ex. 7:1 is Mozes de God van Pharao. En dat zegt de Heere Zelf tot Mozes. Hij noemt een mensch GodI Ook uit het evangelie blijkt dat sterk, wanneer Jezus Psalm 82 aanhaalt in Joh. 10:35, 36. De psalm zegt: „God oordeelt in het midden der Goden". Vooral ook vers 6: „Ik heb wel gezegd: Gij zijt Goden". En de Heiland kan dan maar niet begrijpen, waarom de Joden zoo op Hem gebeten zijn, wanneer Hij zich nu ook Gods Zoon noemt! Toch beschuldigden zij Hem van godslastering en wilden Hem dooden. (Joh. 5:18; 7:19.-

Maar het blijkt dan toch wel, dat een mensch zich zoon Gods kan noemen zonder zich schuldig te maken aan godslastering! Het schijnt dus, dat „god" als het ware' een soortbegrip is, waarin begrepen kunnen zijn menschen, engelen en God Zelf ook! Maar dan gaat het ook over een zeer specialen naam; n.l. E1 o h i m. Echter, God draagl ook andere namen in de Schrift. Dan heet Hij: Jahwe! En onze Statenvertaling laat dat ook zeer duidelijk zien in den druk; dan staat er HEERE, deze vijf hoofdletters zijn dan de weergave van den verbondsnaam Gods. Hij is Jehovah, gelijk men vroeger gewoon was te zeggen. En van Hem zegt de Schrift: „Hoor! Israël! de HEERE is onze God; de HEERE alleen". (Deut. 6:4). Op grond van dezen tekst achten de Joden het nog steeds godslasterlijk, te gelooven, dat Hij een Zoon zou hebben! De HEERE blijft steeds alléén HEERE. Niemand kan Zoon van Jahwe zijn. Is bij den naam God nog aan een soortbegrip te denken; d.w.z. dat ook menschen en engelen God kunnen heeten, bij den naam HEERE is dat absoluut ondenkbaar! Geen schepsel kan tevens HEERE zijn!

En zie nu, dkt heeft Petrus tóch beleden en dat heeft Jezus rustig aanvaard. Want wanneer Simon op grond van openbaring belijdt: „Gij zijt de Zoon van den levenden God", dan is dat zooveel als had hij uitgesproken: „Gij zijt de Zoon van Jahwe, van den HEERE", d.i. „Gij zijt zelf Jahwe". Dat is nu het absoluut nieuwe, dat Petrus hier uitspreekt. Maar dat hij dat zegt dankt hij niet aan eigen inzicht, maar alleen aan de gave des Vaders.

We moeten natuurlijk kunnen aannemelijk maken, dat Petrus dat nu inderdaad met zijn belijdenis heeft willen zeggen! En dan moet ge bedenken, dat de Joden uit eerbied voor het Wezen Gods nooit „den Naam", d.i. Jahwe durfden uitspreken. Wanneer zij bij de lezing dezen Naam HEERE tegenkwamen, dan spraken zij een anderen godsnaam uil n.l. Adonai.

Nu is het merkwaardig om te zien, hoe de gewoonte ingebxirgerd raakte om allerlei deknamen voor den Naam HEEBE te gebriiiken.

Zoo wordt Hij b.v. genoemd: „de Levende". Dat was daarom alleen mogelijk, omdat bij den eed deze naam „HEERE" wèl aangeroepen en op de lippen genomen moest worden: „Zoo waarachtig als de HEERE leeft". De HEERE wordt düs als de Levende aangeroepen. Ook in de profeten komt de verbinding van den naam „HEERE" en „leven" voor; cf. o.a. Jer. 22:24; Jes. 49:18.

Wat kan dns gewoner en vanzelfsprekender zijn dan dat de Joden, toen zij den verbondsnaam Gods niet mochten uitspreken, als deknaam „de Levende" gebruikten? Dit is nu maar één van de vele deknamen. Ook kooien de namen: „de Heilige", „de Eeuwige" e.a. voor. In zijn Johannescommentaar wijst Bornhauser zeer overtuigend een deknaam voor HEERE in Joh. 1:14 aan. („vol van genade en waarheid" kan dan deknaam zijn voor Jehovah.).

Zoo valt te verstaan, dat deze belijdenis een vrucht van bijzondere openbaring genaamd wordt en Simon zalig geprezen. Ook hoe het hier een zeer gewichtig uur is üi het aardsche leven van Jezus'.

Hier hebben menschen geloofd, dat een mensch tevens God zelf is! Ook valt dan Christus' verbod te begrijpen, hoe zij niemand mochten zeggen, dat Hij, d.i. de Zoon van Jahwe, de Messias was! (Matth. 16:20), Hij was dan van Zijn leven geen dag zeker en kon teirstond als godslasteraar ter dood gebracht worden. Maar Z ij n ure was nog niet gekomen.

En toch, één van hen heeft dit Messiaansche geheim verraden. En aan het Sanhedrin bekend gemaakt, dat Jezus de eer, die alleen aan den HEERE, den Verbondsgod, toekwam, aanvaard heeft en verboden had, dat bekend te maken. Joh. 6:70 V.; n.l. Judas!

En nu komt nogmaals de vraag aan de orde: Waarom wordt de Heiland van godslastering beschiddigd voor het Sanhedrin? Omdat Hij den eed van Kajafas overnam en zeide te zijn de Zoon van God. Niet omdat Hij beweerde de Messias te zijn. Immers, een valsche Messias is voor de Joden nog lang niet een godslasteraar. Maar wat nog geen enkele valsche Messias vóór Hem en na Hem gedurfd had en zal aandurven, dat bestond Jezus van Nazareth. Hij adhtte het geen roof Gode evengelijk te zijn. (Phil. 2:6).

En vooral ook het op zichzelf toepassen van dte profetie van Daniël 7 was een nadeire omscihrijving van Zijn Zoonschap van Jahwe. Wie zaülen hierop nu niet nader ingaan!

Het spreekt nu vanzelf, dat de Joodsdhe Raad op zijn standpunt den Nazarener des doods schuldig moest verklaren. Echter, dat is nog iets anders dan dat zij Hem nu ook ter dood vero O' r d e e 1 e n.

Zij konden Hem niet als Zoon van Jahwe aanvaarden, omdat hun dat bijzondere geloofsinzicht niet gegeven was van den Vader. Andters hadden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruisigd. En niemand kan zeggen: „Jezus is de HEERE" dan door den Heiligen Geest; d.i. door openbaring van Godswege! Maar zij wilden zelf ook niet gelooven Jezus' Zelfopenbaring.

Rest nog de vraag: Wielk vonnis is nu door het Sanhedrin geveld in het ptrooes van Jezus den Nazarener?

Bornhauser zoekt aan te toonen, dat Jezus niet tot den d o o d, maar tot excommunicatie is veroordeeld.

Dat dus de Heiland is uitgebannen uit den kring des volks. En van dat oogenblik niet meer als Jood werd behandeld, en daarom ook aan den stadhouder kon worden overgeleverd. Cf. Matth. 27:1. Wanneer dat waar is, dan wordt het begrip „exlex", door Prof. Schilder uitgewerkt, oneindig verdiept. En dan ligt hier reeds in principe d© verwerping van Jezus den Messias door de oversten van Zijn volk.

Men gunde Hem den dood der steeniging niet, die toch naar Mozes' Wiet op godslastering stond. (Lev. 24:14, 16).

Want naar de Joodsche gedachtenwereld van Jezus' dagen was den veroordeelde nog de gelegenheid geboden om zich tot den God Israels te bekeeren. Hij moest dan toch wel sterven en het vonnis der steeniging werd dan toch wel voltrokken, maar dan had de bekeerde veroo!rdeelde nog deel aan de toekomende eeuw!

Maar zelfs dat gunde men den Heiland niet!

Hij mocht zich eens bekeeren! En zoo door Zijn steenigingsdood heen deel krijgen aan het eeuwig leven! Dat nooit! En vandaar, dat Hij werd uitgebannen uit de Joodsche gemeente; werd ve!i> vloekt. Vandaar, dat Hij kan worden overgeleverd aan den Romeinschen stadhouder. Hij moest als een Gevloekte sterven. Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt. Zoo is dan naar den Raad Gods en óók naar den Raad van mensclien (cf. Ps. 82!!) Jezus Christus een vloek gewordten voor ons! En zoo kan Jezus de Heiland in dit vonnis van den Hoogen Raad ook het oordeel des Vaders hooren! Maar Hij heeft Zijn woorden niet teruggenomen; doch heeft Zijn belijdenis met Zijn eigen dierbaar bloed verzegeld. Gode tot heerlijkheid en Zijn gemeente tot eeuwige zaligheid! Zalig ook gij, wanneer gij door den Heiligen Geest bet- Ujdt: „Jezus is HEERE".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

POPULAIR-WETEN-SCHAPPELIJKE SCHETSEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1937

De Reformatie | 8 Pagina's