GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr Kuyper in de caricatuur.

Bekijk het origineel

Dr Kuyper in de caricatuur.

40 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ook de cai'icatuur is een vorm van hisborieboschrijving, en wel speciaal contemporair, juist zooals polemische schrifturen en gelogenheddsgedichten daarvoor hun waarde hebben. Dat een op d'en voorgrond tredende en markante figuur als Dr Abraliam Ku.yper daarvoor een buitengewoon Vruchtbaar object is geweest, ligt voor de hand en kan ieder meelevend tijdgenoot zich nog herinneren.

Een eai ander—gelijk vorig jaar betreffende de Doleantie in de caricatuur — omtrent bovengemeW' onderwerp bij de herdenking van Kuypers lOOsten geboortedag te releveeren, zal dan ook niet ongepast geacht worden. De uitnoodiging daartoe was opnieuw mij aangenaam, maar inwilliging en uitvoering vielen vooral ditmaal niet mee. Was destijds de keuze uit de teekeningen betrelikelijk' beperkt, thans, voor een leven als, van Dr Kuyper — meer dan vijftig jaren publiek persoon! •— viel er ontzaglijk veel na te zoeken.

Niet, dat er buiten de periode der „Reformatie van '86" moeilijk tien Kuyper-caricaturen te vindeai wai-en, ... precies andersom.. Zelfs ook buiten den overbekenden „poüüeken" Van Holkema & Waiiendorf-lnindel (met platen hoofdzakelijk van Braakensick en Hahn) zijn er zeer vele tientallen, ja, alles bij elkaar loopt het getal wel in de honderden, en 't is zeker niet meer mogelijk alle caricaturen, tot de laatste toe, nog te achterhalen! Immers was Kuyper in de spotprent-verslaggeverij ©en minstens even belangrijke figuur als Mariamiie, Michel, John Buil, Broeder Jonathan en Unde Sam. Wat hij deed en sprak en schreef, is in geen hoek geschied en moest meer dan gewone aandacht trekken. Bedienaar des Woords, Kerkreformatol'. Geleerde, Stichter eener Universiteit, Partijleiderj Volksvertegenwoordiger, Minister-President, Redenaar en Schrijver, — züLk een man moest wel oneindig veel meer dan eenig ander risicO' en perikel in de caricatuur-pers 'oploopen. Zelfs tot in zijn alledaagsche doen en laten, zijn reizen en trekken toe, is hij door bijna heel de scribentenen teekenaarsbent gevolgd, wat niet zelden verliep in een „hinderlijk volgen" en vervolgen. Maar Kuj'per, als Coen („ende despereert niet!"), ging ongestoord en onvervaard zijn weg zonder ooit hen te nopen tot toch betamelijke soberheid als het ook zijn persoon betrof. Van zijn leermeester Prof. Matthijs de Vries had hij de les meegekregen: „Geef nooit anti-kritiek. Hebt ge iets gezegd, dat op de proef bezwijkt, dat het bezwijke. Was het waar, dan zal het werken, beter nog door eigen kracht, dan door uw repetitie!" (Co nf iden tie, 1873). Groote dagbladen als Alg. Handelsblad en Telegraaf hadden voor hun caricaluur-bedrijf allen wind in de zeilen. Ook die.van mindegren omvang als de A m s t e r d a m s c h e Courant en Het Volk (Zondagsblad) legden er grooten ijver voor aan den dag. Terwijl week- of halve-maandbladen en periodieken als de Amsterdammer (de „Groene"), de Kroniek, de Ned. Spectator, de L ant a arn, de Notenkraker, de Roskam, de Ware Jacob, Uilenspiegel, Abraham Prikkie e.a. aan de spotprent-reportage hun hart vaak meer dan rijkelijk ophaalden, ja, soms hmi lusten er zoo aan botvierden, dat het de spuigaten uiUiep.

Al zijn de politieke caricaturen verrei in de meerderheid', in mijn keuzei voor een blad als waarin deze bijdrage opgenomen wordt, wilde ik er evenzeer ook van die op andere terreinen in herimiering brengen. Reproduoeeren uit den reeds genoemden bundel — een nog andere niet lang geleden gepubliceerde, verzameling ken ik helaas niet, — zou al te gemakkelijk en ook geen aardigheid geweest zijn. Dus sclioot er, behalve de weergave van enkele platen uit eigen bezit, niet anders over dan elders archief en bibliotheek na te gaan. Een karweitje! Het begin liep vlot, maar.... 't eind was er van weg! Vele „platen" zijn geen cai-icaturen in den strikten zin van het woord, doch alleen eenigszins welgeslaagde of verongelukte teekenkrabbels, waarbij men een goedgemeende of een schampere opimierking ventileeren wilde. Andere beoogden onverholen spot met het heilige. Weer andere zijn, moreel genomen, erger dan op 't kantje af. Toch heb ik niet enkel „mooie" en „gave" kunnen en willen kiezen. Ook enkele primitieve „expressies" heb ik nog eens naar voren willen brengen. En het staat als een paal boven water, dat van vijftig snuffelaars ieder weer een andere keuze zou gedaan hebben. Men neme maar voor lief, wat ik hier geel. En wie per se op een andere collectie gesteld is, hebbe zelf er enkele dggen en een paar groezelige handen voor over!

Hoe Dr Kuyper zelf over de caricatuur dacht? Hoe gemeen Tijl hem ook behandelde, toch noemde Kuyper hem nog „Vriend Uilenspiegel". In een oude plaat van d!a „Groene" teekende Braakensiek den componist-dirigent Van Millingen voor een groot koor van bekende figuren, „als-maar" züigendi: „O menschen, dat Weekblad, dat Weekblad heeft me weer zoo, beetgehad!" Onder de koristen is Kuyper con amore actief. Toen Braakensiek feestvierde, schreef Kuyper hem dan ook zijn „dankbaar oordeel". En toen de „Groene" voor den 2000sten keer van de pers kwam, gaf de weekplaat een voorstelling: „Aan boord van De A m s t er d a m m e r': Kuyper zit, met pet en pijp, heel en al op zijn gemak tegen de stuurkast om verder mee te varen. Och, Kuyper zag zooveel „costeüjk mal" in ons mensohelijk leven en bijna in ieder persoon, dat ook naar zijn overtuiging} we den gullen lach van zooveel mensclTielijke dwaasheid niet missen kunnen. Laat Kuyper zélf het maar zeggen, gelijk in zijn Birief aan ée, Uitgevers (19Ó9) van den reeds geinoemden bundel:

„Hel misbruik, soms het cynische misbruik van de caricatuur gemaakt, mag ons nooit het oog doen sluiten voor haar ernstige roeping, en steeds heb ik het betreurd, dat in ons land alle caricaturisten aan één kant stonden, en dat ook onder onze Calvinisten nog altoos niet de man is opgestaan, die met toornende ironie het „costelijk mal" der moderne maatschappij wist te 'gee, selen. Die eenzijdigheid — hoe kon het anders — heeft de caricatuur ten onzent onder de mannen vani Rechts in discrediet gebracht. Veel misbruik kan dan ook niet ernstig genoeg gegispt worden. Maar hoever dit misbi-uik ook ging, toch mag het er nooit toe leiden, om de caricatuur als zooidanig te veraordeelen. Immers de echte, hoogsla, ande caricatuur handhaaft juist daarin haar eere, dat ze nimmer de persoon schendt, maar alleen de fout in zijn operüijk optreden bra, ndmerkt, en dit zóó doet, dat de geraakte er zelf in geniet, er om lacht en zich gewonnen geeft. Zoo heb ook ik meer dan eens in de caricatuur genaten, en er uit geleerd...

„De caricatuur klapt uit den krijgsraad van uw tegenstanders. Dit gaf mij niet zelden het genot te ontwaren, hoe volkomen mijn belagers .zich in mijn doel of in mijn middelen vergisten. Daarnaar kon ik da, n weer mijn verweer inrichten. Ik bC" greep er mijn tegenstanders door, ook waar zij bleken mij niet te begrijpen. En tactisch was mij dit niet zelden goud waard....

„Gegriefd heb ik mij door deze spotprenten dan ook nooit gevoeld."

Tot zoover 'Dr Kuyper. Dus niet slechts een vruchtbaar, ook een dankbaar caricatimr-object is hij geweest. Neen, er kan waarlijk niet gezegd' worden, dat hij door de spotprent-teekenaars van de kook ra, akte. Hoe kwetsend, hoe laagr-bij^dengrond, hoe vunzig enkelen zich soms ook gedroegen! Zeker, ook Kuyper kon de gebreken va, n zijn deugden niet immer bedekken en; 'dan vertoonde hij den schaduwkant van de schitterinig zijner groote gaven. Bij geval sleepten dan tegenstanders onverwijld een reuze-vergrootglas aan, waarna pen en stift, beide in dienst van de caricatuur, met grage gretigiheid zich te weer stelden. Er zijn kladderaars geweest, die voortdurend hem de laagste karaktereigenschapipen „aansmeerden" (bezoiek aan Brussel, gezondheidskuur). En andere spotvogels schreven aan 's mans handelingen zulke infame motieven toe, dat ze willens en wetens een geweldig boosaardigen exponent op da caricatuur zetten. Ook in dit opzicht heeft Kuyper smaadheid moeten dragen om Christus' wil (paneelzagerij, lintjeskwestie).

Ds C. , S. Adam a van Scheltenia, die in ©en Openbare Brief aan Dr Kuyper (1868) al meende, dat deze bezig was zich door zijn groote gaven „bij mogelijken voorspoed tot een kerkelijken Bismarck te maken", deed zioo onwetend ook al aan caricatuur, maar wilde den verdachte in zijn strijd toch niet onthouden den troost da, t, „waar de orde des gewelds zich tegen de openbaringen van het geloofsleven keert, de schande eer wordt."

Als resultaat van goede caricatuur sprak Kuyper van den lach. Nu, Uilenspiegel zei het opi zulk lachen te willen aansturen. Een plaat als die va, n 30 April 1887 heeft het niet moeilijk bij niet al te scrupuleuse kijkers een ladi op te wekken.

De redactie van het „humoristisdh-satyriek weekblad" uit de Maasstad schreef in zijn allereerste nummer (het blad begon zijn loop in ^1870), in een zoogenaamd inleidend hoofdarökel o.m.: , , U i 1 e n s pi e g e 1 wil verzioening be^vorderen door de wederzij dsche kampvecliters te laten lachen, zij het ook den een om de dwaasheden van den a, nder. Lachers brengt men veel gemakkelijker tot elkander dan menschen met zure gezichten". Al is in den loop der jaren de twijfel aan dien goeden wil volkomen gerechtvaardigd geworden, in de geciteerde woorden schuilt wel eenige levenswijsheid. Echter, Uilenspiegel Wist minstens even goed als ieder ander, dat er nog al wat variatüe in het lachen is. 't Maakt nog al vers/dlill, of bedoeld wordt den getroffene dan wel de omstanders te laten lachen. Een gUnilach of een grijnsladhj een „gezonde" lach of een „gemeene" lach, ©en .gulle of wel een oubollige lach, — ze sdielen nog al wat. De paedagogick van Uilenspiegelheeft bijna altijd sterk eenzijdig gewerkt. Zijn snaakische streken richtten zich altijd naar éénen kant, bedoelden heelemaal geen „verzoening" cu waren vaak „gemeen".

Al in datzelfde eerste nummer krijgt Kuyper een beurt. Er zit — aldus de teekeiiing, die zeldri. zaam slecht is wat de conterfeitsels betreft, — met hem een klein gezelschap aan een vergadertafel en lietigesprek is meer dan levendig, 't Gaat over het „gewijzigd Schoolwet-program van de Christelijk-Nationale richting". De lezer begrijpt het: hier discussieeren aan den vooravond van de Alg. Vergadering der Vereen, voor Cihr. Nationaal Schoolonderwijs (1869) o.m. Kuyper, Beets en Groen over Art. 23 der Schoolwet (L.O.). Kuypeanoemde de toen overheerscliende staatsldée principieel valsch en „satanisch", Beets vond zulk zeggen „demonisch" en Groen achtte het gebruik van het woord „Christelijk" door het ongeloof „satanisqh misbruik". De teekenaar laat da heeren met vuisten op tafel slaan en Tijl Uilenspiegei lachend zijn hoofd door de deuropening steken: „Drommels, ik dacht in de Vereeniging voor Clir. Nat. Onderwijs te zijn, ma, ar ik zie, dat 'kin het Concilie verzeild ben!" Die lach 'kan, niet alleen van Uilenspiegels standpunt, er mee door. Ook later, alhoewel bijschriften en elders gemaakte opmerkingen spoedig in goedmoedigheid veel verliezen, is dat nog meermalen het geval. Zoo zelfs nog bij de teekening, hierboven verkleind weergegeven.

De plaat, zooals men die hier ziet, draagt eeü tweeledig opschrift: „Liefst moeten we geheel naakt uittrekken", óf „De druiven zijn zum' Het eerste lid is een H eraut-dtaat, den Doleerenden, wien bij de dvide processen geld en goed ontzegd werd, adviseerend hiervoor ifiet langear moeite te doen, omdat tegenover het verlies d» winst van geestelijke bevrijding toch zoo- heel veel grooter is. Met het kerkje op den verren achtergrond, staat daar een armelijk troepje ontkleed aan den kant van een kikkersloot. Een vaandel beweert zoo-iets, als dat de allerarmsten het dichtst bij de goden staan. En Uilenspiegel legt Kuyper — die n.b. in zijn schamelheid nog met de distinctieven van steek en witte das getooid is! — een bemoediging voor zijn volgelingen in den mond (aan Cats' Werken denkelijk „vrij" ontleend), als „Abraham spreekt tot de Abrahamieten" in dezer voege:

„De Vorsch is naeckt gelijck ©eai pier, En 'tis nochtans een vrolick dier. Al hoeftse schoon geen wol of haer, Sy maeckt toch geen döleer-mishaer; Want op het lant is 't datse springht, En in het water datse singht!... Ja, 't groot beslagh is maer een pack, Een kleyne staet is groot gema, ck!"

Naast zijn persiflage-in-beeld geeft Tijl elders Dr Kuyper c.s. den i-aad de kleeren todh maan weer aan te trekken:

„Waarom ik u dien raad geef, zult gij gissen: Gij en uw volk vat licht een zwai-e kou! Tijl zou niet graag, vermaaklijk heer, u misseOj W, ant zonder u werd 't leven duf en flauw!"

Intusschen wil het tweede lid van het opsahrift den lezer suggereeren, dat Kuyper dat „groot beslagh" vóór alles todi wèl gewensdit had. De caricaturist verstaat niet den eisch Gods om wettige goederen der Kerk tegen vervreemding te böschermen, en kon zoo ook het optreden der Amsterdamsche kerkmeesters en de „panedzagerij" (zie mijn artikel van 7 Febr. '35) niet begrijpen. Het „diütendief!" flitste toen door de lucht. Neen, dat „zure druiven"-gezeg berust op een puur verzinsel. Al in Zijn eerste vlugschrift (Wiat mopeten wij doen? 1867) had Kuyper het geesteUjlt goed boven het stoffelijke gesteld. Op de vraag: ... , , en als dan bij boedelscheiding eens de kerkelijke goederen ons niet ten deel vallen", .. .1 was zijn bescheid: „Wie weet of het geen zegen was; want niet aan de doode hand, maar aan den' Geest die leven schept, hangt het heil der kerk" ' Doch Uilenspiegel wil den , , lach" voor zdcihzelf reserveeren, als hij een groot half jaar nal zijn prent gaat condudeeren in een Kwik-en- K w a k-gesprek: „De doleerende Kerk zal wel in de eerste plaats in haren zak doleeren", en „leeiii kaal boeltje worden", want: „de Gereformeerden zullen er den kik aan Itr ij gen, om altijd met het geld klaar te staan voor Kuypers liefhebberijen".

Zouden we hu, 50 jaar later, op onze beurt ook niet eens mogen lachen en zeggen: „Wie het laatst lacht", ... en wat daar verder volgt?

Dat het in de Ned. Geref. (Doleerende) Kerk „armoe troef" was, moest volgehouden en daaraan dan ook toegeschreven alle poging om de Kerken der Afscheiding en der Doleantie bijeen te brengen. Uilenspiegel zet daarom dan ook boven zijn plaat van 25 Aug. 1888: „De laatste toevlucht".

Tusschen Kuyper, aan het hoofd van een gezelschap, waaronder we ook Kevichenius en Lohman herkennen, en den Clir. Geref. predikant, die niet de deur opent, doch onder een opgeschoven raam zjjn hoofd naar buiten steekt, ontwikkelt zich dan een gesprek, waarbij nog een leelijk addertje voor den dag komt:

Kuyper: Ik kom eens hooren, hoe de dierbare broeders er over denken. Wij wenschen zoo vurig met hen te vei'eenigen in innige liefde. A f g e s c h e i d e n D o m i n e e : Wij hebben onze voorwaarden, en wenschen ons niet in de luren te laten leggen.

Kuyper : Voorwaarden ? ... och, noem ze, mijn broeder... en wij zullen ons aan alles onderwerpen, mits gij u maar onderwerpt aan mijn gezag. Dat de bede , , Opdat zij één zijn' drong, en het om geld noch suprematie van een persoon ginjg, bleek reeds in Augustus '86, toen nog slechts vijf Kerken met de Synodale Organisatie hadden gebroken en op een vergadering te Leeuwarden al gepleit werd voor samengaan van Doleerenden en Afgescheidenen. En het („Doleerend") Synodaal Convent te Rotterdam (zomer '87) benoemde terstond, om genoemde vereeniging te bevorderen, •een. Commissie, waarin ook Dr Kuyper zittiing kroeg.

Inderdaad verliepen de onderhandelingen voor de „Ineensmelüng" niet vlot. Er werden „voorwaarden" te berde gebracht. Dat had T^ijl goed opgevangen. Het verschil van meening over de opleiding van dienaren des Woords bracht stagnatie en heeft een langen nasleep gehad. Wie het woord „Beding" hoort, herinaert zich wel een en ander. Ook het Reglement van 1859 was een beletsel. Maar het jaar '92 is dan locli gekomen en heeft zijn zegenrijke vruchten gedragen.

Zeker, bij de voorafgaande bespreküigen zijn de Vrije Universiteit en de Theol. School ten nauwste betrokken geweest, maar vilain is U!ilen-( spiegels plaat van 26 Jan. 1889, waarbij hij Dr Kuyper tot een viertal Afgescheiden predikanten Iaat zeggen: „Moet dan mijn Vrije Universiteit op de flesch gaan? ... Gij zijt onbarmhartige stijfkoppen, als gij niet zien wilt, dat het mij alleeili om mijn Universiteit op de been te houden, te doen is'..."

Trouwens, in de oogen van Tijl was heel dfie Universiteit toch al grootelijks onzin. De propaganda voor de stichting van zulk een rariteit hoorde dan ook niet in het fatsoenlijk leven thuis.

„Op de Wereldkermis" is de ütel, dien Uilenspiegel 22 Mei 1880 boven zijn plaat zet: ©en „kijkspul", waarnaar Kuyper met groot ge^ schreeuw het onnoozele volkje lokt: „Hier moet je wezen, mensclien, om watecht-Gereformeerds te zien... Hier vindt je de zaligheid., . Komaan, burgers en buitenlui, staat hier niet voor de deur te aarzelen... komt bdiuien maar! Ik heb nog mooie staanplaatsen vooir 25 gulden.., wie meer betaalt, zit met de groo'lie lui op deini eersten rang en heet mede-oprichter... Allo, allo! Hier zie je de echt Gereformeerde Universiteit met 'n spikspUnteriiieuw geëngageerd gezelschap professoren... hier wordt de onvervalschtei leer onderwezen... Geen duizend gulden betaal je, , — en geen honderd ook niet... ik vraajg maar 26 gulden per persoon... Allo, maak dat je er bjij komt!"

Gereformeerde menschen een Universiteit stichten? 't Is dan ook om te gieren! Kapipeyne vani de Cioppello had het volk, dat voor een Christellijke Lagere School opkwam, tocli al buiten „het denkend deel der natie" gesloten? In liberale kringen duidde men ons allang als „de nachtschool" aan? En dan nu een Gereformeerde Universiteit!? Zelfs Dr Bronsveld (Stemmen voo.r Waarheid en Vrede, 1879) kon zich niet houden en schreef hoonlachend over zulk „een universiteit van bierbrouwers en koekbakkers". Maar dan behoeft het eigenlijk ook weer niet , te verbazen, als Uilenspiegel 31 Juli '80 nog een stapje verder gaat met een spotprenit over „De lijn onzer Sticlxüng". Deze Mjn is dan een lioog- en sfcrak^ gespannen touw van het toen nog denkbeeldig gebouw der Vrije Universiteit naar een aiader... gesticht, n.l. „Meerenberg", waar Icrankzinnigen verpleegd worden. Terwijl Kuyper de groote trom roert, staat al een stomverbaasd publiek te gapen naar een dominee, die, met zijn steek in den mond en balanceerend met uitgestrekte armen, als koorddanser over de lijn gaat in de richting van, ja, laat het nu maar zoo banaal en cru mogeljjk gezegd worden, in de richting van het gekkenhuis! Het .publiek is natuurlek weer heel eenvoudig volkje met ouderwetsche hooge hoeden en neepjesmutsen. (Maar, tusschen haakjes, heeft Dr Kuyper niet eens tot onze bemoediging en waarschuwing gezegd: „Blijft de kleine luyden, maar blijft, om het te kunnen zijn, steeds groot in uw God!")

Voor de opening der V. U. verzint hetizelfde blad een feestprogram, vermeldend o.m, „buitengewone evoluties op de strakgespannen lijn onzer stichting, met of zonder balanceerstok, uitgevoerd door het gelieele gezelschap professoren", en „Prof fessor Abraham in zijn buitengewone werkzaamihoden in de hoogere dogmatische geloofsgymnastiek, zijnde nog nooit vóór liem door eenig Gereformeerd theoloog vertoond". Als studenten worden vanzelfsprekend onnoozele bloedjes, sulletjes en knulletjes verwacht. In het Hospitium beland, mogen ze niet aan tafel verschijnen zonder „slabbetjes met bijbelteksten er op geborduurd". Als culinaire e.a. verrassingen verscliijnen daan een schotel spekpannekoeken, een kist pruimedanten, eenige matjes vijgen, wat pijpen drop enz. Op den grooten dag van de officiëele opening worden ze getrakteerd op: dilike boterliammen met appelstroop, beschuit met muisjes, anijsmelk met lange beschuitjes, en van den heer Hovy zelfs nog wat „dun bier". En als spelen worden voor hen georganiseerd: ganzeborden, zakloopen, stroophappen enz o o voort.

Dat het heele zaakje van „nagemaakte profes^ sors" en „het mager zoodje" studenten op niets uitloopen zal, vvaagt Uilenspiegel te profeteeren per prent: Prof. Kuyper doqoerend voor slechts één student (J. H. - Houtzagers) in al de collegebanken. Maar hoe heerlijk lieeft God Kuypers „geloofsstuk" — de souvereiniteit Gods „op heel 't erf van ons menscheljyk leven" — genadig bekroond en is alle spot beschaamd. De goede vi-uchten op kerkeljjk, politiek en maatschappelijk lerrem z; ijn ontelbaar vele! En heden ten dage staat daar nog de Gereformeerde Vrije Univiersiteit met 23 hoogleeraren in actieven dienst en enkele honderden studenten!

In de dagen der Doleantie durft Uilenspiegel de bewering aan, dat dit conflict onzerzijds is uitgelokt terwille van de Theol. studenten der V. U, ., die anders geen pastorie konden betrekken, een praatje datinen door „Synodale" leringen jarenlang hardnekkig verbreid is. Ja, om de gelden in de Nieuwe Kerk heette zelfs de „paneelzagerij" beraamd. Kwik (Uil., 31 Juli 1886) lanceerde deze beschuldiging aldus: „Ik zeg maar, als men een Vrije Universiteit heeft, die zoo'n beetje op zwart zaad zit, en men weet dat de kerk' aardig wat in de brandkast heeft, dan is het een moeilijk ding om van de kast af te bl; ijven!"

De „armoe" der V. U. heeft in de wereld alt; ijd opgeld gedaan. K; ijk er de plaat van de Wiare J a c o b (18 Maart 1905) maar eens opi aan. , , Valk" teekent daar een iTouwpartij: zoo-iets als van „den ouden bok en het groene blaadje". Een rijm eronder luidt: ;

„Bram en Trien gaan trouwen; zo noemen 't „huwlijk" fijn. Maar booze tongen zeggen dat het hóóg t, ijd moet zijn".

Laat ik curiositeitshalve liier nog melding er van maken, dat het blad, waaraan prent en rijm ontleend zijn, bij zijn verschijning in het eerste nummer als z, ijn programma o.m. publiceerde: „, ... de Waarheid zoeken overal en Haar dienen met goeden smaak en wat humor; „... partijloos, rechtvaardig en eerlijk wezen, oprecht criticus van wat critiek verdient in politiek, kunst en maatschappel, ijk leven;

„... de satyre verlieffen boven de twee borrels van Schaepman, de zaag van Kuyper en het meneerschap van Troelstra ...'

Wilde u nu een opmerking over de Wiare Jacob maken, lezer? Och, „wat is waariieid!? " en immers „over smaak valt niet te twisten!" Zoonietwaar, is en b\ijft dit spotblad toch een blad van „standing"!

De teedere, 25-jarige V. U.-bruid, aan lager wal geraakt, kan nog bijtijds uit de impasse zicjii redden door een huwe], ijk met den bijna 70-jarigen Kuyper, echter een man met goedgespekte beurs. Immers thans trad in werking Kuypers Hooger- Onderwijswel, waarbij voor de eerstvolgende 25 jaren onder de noodige voorwaarden van uitbreiding aan de Vrije Universiteit een wel bescheideiii jaarl, ijkscli Rijkssubsidie van... f4.000 werd toegekend. Maakt in totaal één ton! Voor dit „zware" . offer moest zelfs nog een Eerste-Kamerontlïinding plaats hebben. Men had nameljjk gemeend, dat een Universiteit wel van. den wind kan , leven: ._ Een Bijzondere Universiteit dan! De Openbare Universiteiten sleepen jaarlijks millioenen in do wacht. Daartegenover beteekenen die 4 mille slechts een „jodenfooi".

't Is tot heden gelukkig niet noodig geweest door Staatskrukken voor een smadelijken val bewaard te blijven. Steeds is het de eere pnzer Vrije Universiteit geweest, dat ze, uit het volk geboren, ook door het volk onderhouden werd. Treffend mag genoemd, dat óók voor haar uitbreiding juist in 1905, buiten de gewone contributies en collecten, de Vr, ije Universiteit door de Locale Comlté's van Rotterdam en Amsterdam als feestgavci een tonne gouds werd aangeboden! En zulk een extra, olfer is niet het eenige geweest!

De eerste mij bekende (in engeren zin genomiein) politieke prent van Dr Kuyper is die van Udleurs pie gel, 15 Maart 1873. Voor de deur van zijn werkplaats is hij met volle ambitie aan het kuipersbedrijf. Het vat zelf — dat het sluiten moet

als 'n bus, zegt de spreuk boven de prent, — wijst zijn beslemming aan. Kuyper, organisator in het kwadraat en expert in stembus-journaUstiek, is in volle actie voor de verldezingen: van de Christelij k-Historisch en (oftewel Anti-Revolutionairen) mag geen stem verloren gaan. Het onderschfift

van de prent is een S t a n d a a r di-citaat van Febr. 1873: „Het stemmen op een ma^i van eigen keuze, buiten die door een partij-kiesvereeniging voorgestelde candidaten, is zooveel als zijn stem .wiegwerpen".

Op de keper bezien is de voorstelling van Kuyper als kuiper ecbter niet zoo onschuldig bedoeld. In de politiek is „kuipen" liet sciiuMg i> edriLJf van intrige en machinatie, samenspamiing en gekonkel, leugen en bedrog. En dat is, paar T, ijl wil voorstellen, eigenlijk Kuypers handwerk. Vijftien jaar later wiordt den studenten der Vr, ije Universiteit eeii ABC-Iied in den mond gelegd, .waaraan dan ook deze regels ontleend zjjn:

K Kan, neen moet wel Kuyper zijn (o. Nomen hoc est omen!) Rarakt'ristiek, Fataler naam kon noodt deez' mensch bekomen.

Wj.j „doen" niet aan fataUsme, doch ziien in Kuypers levensgang het genadig bestier Gods voor hemzelf, voor land en volk. Enkele jaren tevoren (vóór de Uilenspiegelprent) ligt Kuyper nog onder modernistisch beslag en loopt hij in politicis achter de conservatieven aan, een partij, waarvan Groen zooveel verdriet ondervond. In 1866 sclir, ijft hij in het Diagblad van Zuid-Holland zelfs tegen Groen en Keuchenius. Maar mede door de gesprekken met eenvoudige vromen en voor wat de politiek betrof met den ouden meester lüevits, gaan in Beesd z^ijn oogen al langzamerhand open en leert hij inzien, dat h, ij moet staan achter of strijden naast de mannen, die h, ij tot dusver bekamptte.

Drie jaar later schr, ijft Kuyper, onder de letter K., in de Heraut (red. Dr Schwartz) artikelen, die Groen „een aanwinst" noemt. En in datzelfde jaar ontmoeten Groen en Kuyper in de consistorie van Utrechts Domkerk elkaar voor 'teerst en wordt de geestelijke band voor altijd gelegd. In '71, als Groen, geleerd door voortdurende teleurstelling, voor concentratie van eigen kraditen in isolement zich begeeft, stelt hij voor de Kamei-verkiezing slechts drie candidaten: Kuyper, Keuchenius en Van Otterloo, mannen die z; ijn volle vertrouwen hebben en met wie hjj in zee durft gaan. Groen wordt er door Z[ijn „vrienden" om vervolgd, maar door dit besluit is dan nu voorgoed afscheid genomen van de conservatieve partjj en wordt opgetrokken onder eigen Chr.-i hist, (anti-rev.) vaandel.

Dan komt voor Groen de „blijde verrassing"s als. 1 April '72 (den dag van het Sde eeuwfeest van de Inneming van den Briel) Kuyper verschijnt met êer Standaard, daarmee opheffend een standaard waaronder èn Prins èn Geus eens streden: „Godes Woord". En dan gaat Groen, die de zeventig al gepasseerd is en door veel leed en beproeving meer dan vermoeid, allengskens terzijde treden: „Ik blijf buiten het strijdperk! met te meer onbezorgdheid, nadat de banier der christelijk- 'historische richting aldus, te midden van de veelsoortigheid der wederpartij ders, met een mate van kunde, talent en logica, die tot gedacih!fcenwisseling noodzaakt, geplant is. (Ned. Gedachten, 27 Mei '72). In ditzelfde jaar (27 Oct.) schrijft hij aan Keuclienius: „Kuyper is een exceptioneel man door geloof, vriendschap, veerkracht, gevat-' beid".

Nu Kuyper z, ijn plaats op de brug van het admiraalschip ontving, komt de vloot van „onze menschen" weer in volle actie. De verkiezingen yam '73 zijn de eerste, waarbij Kuyper politieke leiding geeft. Het door hem opgestelde stembus-program verwerft Groens telegram: „Gaarne adhaesie!" En de conservatieven kr.ijgen klop, zóói..j als later eenmaal een „Beweging", die haar actie mfet een „Mussert wint!" inzetten zou en dan bjj de-eerste-de-beste-stembus een volledig bankroet hebben te „incasseeren". Kuypers „kuipen" is door Groen met vreugde gadegeslagen. „Laat ons", schrijft hij, „eerlijk en dankbaar erkennen, dat aan de redactie van de Standaard (laat mjj er als confidentie bijvoegen, aan Dr Kuyper) de eer van den veldslag toekomt". Het Handelsblad beseft de situatie aldus: „De Standaard heeft de doodgewaande anti-revolutionaire partij tot nieuw leven geroepen en georganiseerd, de conservatieven geslagen en den strijd met de libe> rale partij aanvaard."

Reeds een jaar later wordt — bij een tusschentjijdsche verkiezing — Kuyper Kamerlid voor Gouda en Groen, die nu „emeritaat" neemt, schrijft o.m.: „Leader van het volk, dat piij liefheeft, en in welks gebed m^ijn kracht ligt, was en is Dr Kuyper, met en na m, ij, niet bij aanstelling of erflaüng, maar jure suo". Kuyper in de Kamer-zaal, hoe is hij daar later — en nu spring ik een kwarteeuw over, omdat hier toch niet de gansche historie met alle „ups" en „downs" overzien kan worden, — ook als minister en minister-president vaak het middelpunt der debatten geweest!

De teekening van Jan Linse in de Ned Spectator van 1901, nr. 44, wijst op de veranderde omstandigheden. Toen de stembus van dat jaar een rechtsche meerderheid naar de Tweede Kamer< zond, werd Kuyper met de Kabinetsformatie be­ last, een opdracht waarvan hij ju zeldzaam vlug tempo zich te kwijten wist. Er zou worden voortgebouwd „op de Christelijke grondslagen der natie". Hoe zou dat gaan? De teekenaar laat zien, dat de Tweede Kalmer haar Begro o tings verslagen bijeen heeft gebracht en nu mag Minister Kuyper dat zaakje opknapt pen. Een onderschrift luidt:

Do huisvrouw: Dat 's me 'nwaschje! Toon nu eens wie je bent. De nieuwe w a s ch vr o u w: M'n lieve mens! Met Gods hulp zal 'kdoen wat ik kan; miaar 'tis 'n baantje voor de eerste keer!

Meende men van liberalen kant, dat, wegens gebrek aan bekwame mannen, Kuyper geen bruikbaar Kabinet zou hebben samengesteld en werd aan de legislatieve werkkracht van dit Ministerie ernstige twijfel geopperd, spoedig bleek, dat men zich daar nog al wat voorbarig „ongerust" gemaakt had. Het regeeringsprogram, in de eerste Troonrede ontvouwd, kondigde niet minder dan 22 wetsontwerpen aan.

Maar, — — hoe zouden die er wel uitzien? Wetsontwerpen van een Kabinet, welks formateur Antirevolutionair, Calvinist, Gereformeerd, Doleerend was! Voorheen dominee, daarna „nagemaakte professor" aan een inrichting, die een „apen-i theater" is en waar de dominees worden klaargemaakt voor „dol-fijne" Kerken!

Hoe moet de wetgeving er uitzien van iemand, die — volgens de caricatuur-pers — aan zijn studenten doceerde: „Let er op, dat er buiten de leer, die ik u onderwijs, geen a, ndere lea- is dan uit dem Booze. Uw streven zij het, daarom vóór alles ieder te verketteren of te verdoemen, wiens begrippen ook maar een haai- van de uwe — of liever van de mijne — afNvijken!" En Kuyper zou van zijn twaalf wenschen zeker de volgende „wettelijk formuleeren":

„5. Aan het oordeel van den Senaat der Vrije Universiteit worden onderworpen alle wetsvoordrachten der Regeering en alle Koninklijke Besluiten.

„6. De rector-magnificus der Vrije Universiteit heeft het recht van veto over alle provinciale en gemeentelijke verordeningen, „11. Burgemeesters worden benoemd op een voorda-acht van directeuren der Vereeniging voor Hooger Onder\vijs op Geref. grondslag". Grollen en grappen van Uilenspiegel zijn het, natuurlijk, allemaal moppen voor de bittertafel. Van zulk „geestig" gespot scltreef Dr Kuyper later: „Het doelde vooral op het hei-beirfgpubhek en onderging er de beademing van". Precies, maar deze caricatuur had toch de bedoeling verder dan tot de herberg door te dringen. Ze zocht ernaar om den bespotte een „dampikring" te scheppen, dat, die hem al op een afstand waande te zien of te hooren, van zoo- iemand een .walging kreeg en er den ne.us .een paar centimeters voor optrekken moest.

In de caricatuur treedt „de nieuwe waschvrouw" nu op als „de nieuwe kok". Van Geldorp teefcent n.l. voor de A m s t e r d a m s c h e Cou­ rant van 13 Dec. 1901 de Staatskeuken, waar Dr Kuyper druk in de weer is. Grooter dan ooit is nu de belangstelhng voor wat daar bekokstoofd wordt. Nieuwsgierige Kamerleden, onder wie Dr Roessingh en Mr Tydeman, gluren door de ruiten om te zien welke gerechten te wachten zijin em hoe die bereid worden. Vrijmoediger nog openende oud-minister Borgesius en Mr Drucker de keukendeur, om des te beter poolshoogte te kmmen nemen. Inderdaad zien ze daar op fornuis en tafels al 'n twintig pannen, schotels en schalen staan. Maar dadelijk is kok Kuyper erbij en weert hij Borgesius en zijn makker af: „De heeren kunnen er straks van proeven, maar uit de keuken blijven, anders bederft de reuk den smaak".

Men concludeere alzoo: wat „de nieuwe kok" Idaarmaakt, is— misschien... te eten, maar — er is „een luchtje" aan, en dat mag niet gemerkt! Dragen al die sc^hotels niet opschriften van Kuypers redevoeringen, boeken, geschriften en zelfs meditaties? Komt daarvan niet „de walm" j© al tegemoet ? Uilenspiegel waarschuwde toch 25 jaar eerder al:

„Ruik ja niets? O, 'tis verschrik'lijk. Hè, zoo'n vieze, nare geur! Dat is 't Christendom van Kuyper, 't Christendom met groote keur!"

Heel de sfeer moet door die cynisdie caricatuur worden bedorven en verleugend. Bir! dat fijn© Christendom! In de ministerièele keukens deugt het niet, ook is het in de Tweede Kamer met zulk een rechtsche meerderheid niet meer uit te houden. Het weekblad Asm o dee (12 Dec. '01) laat door Peper man zeggen: „De clericale roergangers hebben de Tweede Kamer herschapen in een Synode, waarin bij elke vijftig woorden tienmaal met den christelijken hamer op het christelijk aambeeld wordt geslagen, 't Is Christus vóór en Christus na!" En Drieling laat er dan op volgen: , , Er ontbreekt daar nog maar een orgel, een pot met snuif en een stovenzetster, om er eein afgescheiden stuiptrekkerskerk van te maken". 't Staat vast, dit Kabinet moet zoo gauw mogelijk weer weg! De Staldngswetten heeten „dwangen muilkorfwetten". De Socialisten geven van Kuyper een „worgplaat". De Wiet, , die vrijheid voor het Hooger Onderwijs wil, mager niet komen vanwege het dogma der alleenzaligmakende liberale wetenschap. De nieuwe Lager-Onderwijswet wordt beantwoord met een „Maakt front voor de Openbare School". Drankwet en Tariefwet, en nog zooveel meer, er deugt van alles niets. Het is een ongehoord stuk, dat dit Kabinet regeeren durft en dat het regeeren kan!

't Gaat tegen „zekere Juni-gebeurtenissen". En dan is tegen een Christelijk Kabinet elk wapen geoorloofd.

Echter de Amsterdammer (de „Groene") die den strijd voor Bijzonder Hooger Onderwijs loyaal een „billijkheidskwestie" noemde en de stembuslouzen der linkschen een „program van

algemeenheden" vond, was ook met zijn platen .schappelijk". Van Joh. Bï-aakensiek werd 23IApiril 1905 onder het opschrift „Wietten ingediend met de Stembus in het vei-schiet" een plaat gepubhoeerd, die voor zichzelf spreekt. De tekst eronder luidt:

De L andvrouw (tot pachter Kuyper): O, dat is aardig! De Tuinman (tot Borgesius): Nu hebben wij altijd gezegd, dat hij zoo sciiriel was.., kijk nu eens hoe scheutig hij is.

'Borgesius: Kom, dat heeft hij van mij geleerd. Zoo zijn we altijd met paasch, als we vreezen, dat de pacht niet zal worden hernieuwd. Naar aanleiding van deze plaat nog opimerkingen te maken of herinneringen te geven, is oör noodig. Bepaaldelijk om de zeer mooie teekening en als voorbeeld van goede caricatuur mocht ze nog wel eens van onder het stof voor den dlagl worden gehaald.

Wel dient nog gezegd, dat van de „politieke" Kuyper-caricatureu die van Braakensiek steeds bovenaan hebben gestaan. Ze waren vermaard, niet alleen om de picturale en doorgaans origjineete en geestige conceptie ervan, maar ook om' den gepasten „toon", waardoor ze zelfs naar Dr Kuypers persoonlijke opinie voor hem „een interessant stukje ironische biographie" werden. Van de platen van Hahn (ik bedoel natuurlijk die van wijlen Albert Hahn Sr.) kan dat helaas lang niet altijd gezegd worden. Zeker had — het is reeds in het begin van dit artikel gebleken, '— Dr Kuyper in doel en werkwijze van den spotprentteekenaar een recht inzicht. „Natuurlijk", zoo schreef hij, „overdrijft de caricatuur, maar juist door die overdrijving ontdekt ze u soms iets in uw doen en laten, waar ge zelf minder op gelet had. En wie daar oog voor heeft, trekt er voorjdeel uit, en leert van zijnj bespotters". Maar bij Halm was de caricatuur niet altijd gericht op wantoestanden en karakterfouten, om bij inzicht daarin verbetering te bevorderen. Integendeel, ze was gemeenlijk van onoprecht tendentieuse strekking, valsche voorstelling en verleugening, om, alzoo den volksgeest bewerkend, politieke buit te behalen. Dat het dan daarbij steeds op onzen Kuyper gemunt was, zij nog tot-daaraan-toe, maar het was louter haat tegen Christendom en Antirevolutionaire Staatkunde, die op hem verhaald werd Dr Kuj^per schreef: „In de N o t e n kr a k e r is de toeleg om opzettelijk valsche munt tot cliché's te ijken, al te doorzichtig, en hierdoor verliest de teekening aan kunstwaardij". Dit is een artistiek oordeel. Maar men kan er ook een moreel oordeel over vellen en zeggen: zooals Hahn, voorheen in de Ware Jacob, maar meer bepaaldelijk in het Zondagsblad van Het Volk en daarna speciaal in de N o t e n k r a k e r zich te buiten ging en uitleefde, was vaak zóó infaam, dat men 'hier wel doet een woord van Cats te citeeren: „; Die schrick'Ucksl van my swijght, heelt allerbest geselt".

Van de boosaardige caricatuur, geworden tot vuilen laster, vopd ik ergens in de Ware Jacob de vrijmoedige bekentenis:

„Wij schelden vrij, wij schelden vrij, Óp Nêerlands dierb'ren grond Den vrijen medeburger uit Voor alles wat gemeen beduidt, En slaan hem ook nog op zijn snuit, Op Nêerlands dierb'ren grond".

De prent van Uilenspiegel, 25 Sept. 1880, Dr Kuyper voorstellend als „huwelijksmakelaar",

is nog uit den ouden tijd, van zeer simpele opvatting en uitvoering, weinig zinvol. Maar ik heb haar willen nemen, om te doen blijken hoe de „wereld" van het Christendom en de levensethiek dar Christenen in haar levensbestaan wel een en ander als residu overgehouden heeft, maar principieel er niets van verstaat.

Op de linkerhelft van de plaat ziet men vijf bekoorlijke maagdekens om een tuintafeltje geschaai-d. Aan den anderen kant komen vijf jongens aanstappen, zulke dat huns gelijken van leelijkheid in heel het land niet te vinden is en waarbij de zeven leelijke koeien uit Farao's droom nog schoon van gedaante moeten zijn geweest. „Maar", — een hunner draagt een bijbel onder den arm en een ander vertoont bij wijze van getuigschrift een papier: „In den Geloove". Daartusschen staat, in toga, Dr Kuyper. Boven de plaat is te lezen; „Anü-Revolutionair — ook in uw vrijage!" En het onderschrift zegt dat de huwelijksbemiddela, ar „Abraham" aldus tot de dames spreekt:

„Jonck-vrouwen, soeckt er een, die op gelijcken gront Omhelst, benevens u, het 'Christelijk verbont; Een vryer moet het lijf als op den rooster leggen. Om daer, gelijckeen worst, te worden omgewent. Tot dat men aen den reuck sijn roet en reuse! kent".

Het vers is ontleend aa, n Cjats' H o u w e 1 y c k en meer bepaa, ld aan een deel daarvan, „'t Christlyck Huyswyf", al is, het eigenlijk een bijeenvoeging van twee en drie niet bijeen behoorende regels.

Het heele gevalletje slaat natuurlijk op de verschijning van Dr Kuypers Anti-revolutionair óók in uw Huisgezin, de gebundelde 16 S t a n d a a r d-artikelen, waarin het beginsel van het anti-revolutionaire staatsrecht als wortelende in het huisgezin wordt blootgelegd. Het huisgezin wordt hier ontleed in zijn doelen, de werking er^van aangewezen, getoond waar het 'hokte en aangeduid de kracht die den goeden loop weer her- Stellen kan. Het had den sclirijvei- namieiijk zoo dikwijls gestuit, mensdhen te ontmoeten, die voor de „anti-revolutionaire beginselen op staatkundig gebied" door het vuur liepen, maar onderwijl het huiselijk leven door de theorieën der revolutie lieten verpesten. Daarom walde Kuyper het ons Christenvolk toeroepen: Wees anti-revolutionair, mits allereerst in uw eigen huis! Dit boekje werd ook als Bijlage aan Ons Program toegevoegd. Tijl wil nu met dien door Dr Kuyper naar voren gebrachten eisch den draak steken. Niet-ChristeH lijke, in beginsel dus revolutionaire levenspractijken, zooals die veelvuldig voorkomen ook in de gezinnen, bij gezinsvorming: verloiVing en huwe^ lijk (gemiengde huwelijken!), — Uilenspiegel vindt ze natuurlijk heelemaal „niet erg", en daarom aeht hij Kuypers waarschuwing een benepen en benauwende levensop\'atting. Zijn prent is ditmaal wel heel „mak" uitgevallen. In de numm^ers van het blad omtrent den tijd van de plaat, leutert hij er nog wat over na: slager, melkboier, antirevolutionair óók in uw nering! Er wordt nóg een boek van Dr Kuyper aangekondigd: A. R. óók in uw boeken en balansen! (handleiding voor chefs de bureaux en boekhouders). Zelfs verschijnt de leuze: A. R. óók in uw lucifersdoosjes!

Nu, zulke goedkoope, nietszeggende geestigheid van het „humioristisch-satyriek weekblad" is noidh humor, noch satyre, doch slechts fuUoo-ze onbeduidendheid, die men op-ziclizelf onopgemerkt pas^ seeren kan, doch waaruit m^en duidelijk verneemt, hoe men in zulke kringen van heel het Christelijk leven en streven niets verstaat. Zijn er de critici in goeden luim, nu, dan volstaan zij met een schouder-ophalen en glimlachen: overdreven vroom gedoe! Maar achten ze zich opgeroepen tot „actieven dienst", dan is vuile spot voor wat heilig en wat zedelijk is, een gaarne gehanteerd wapen.

Tot slot nog een plaat van Albert Hahn Sr., op^ nomen in het Zondagsblad van Het Volk, 17 Januari 1904, dus een jaar vóór een hoogst be^ langrijke politieke stembus, en dan gaat een socialistisch blad zich nog wat meer dan anders permitteeren.

Op de teekening worden Komng Leopold II en Minister Kuyper voorgesteld als een paar lustige zwiarbollen. De voorname heeren, dragers van vorstenkroon en ridderlint, zijn op het boemielaarspad. In hun luidinichtige stemming zwaaien ze met zakdoek 'Cn hoogen hoed, en hebben, om op de been te bUjven, elkaar stevig bij den arim, . De hoed van Dr Kuyper heeft leelijke deuken opgeloopen en 's mans plastron hangt buiten zijn jas. „Wij zijn gezwoure kamerade...", zoo staat er onder de plaat, en dat lied moet met sctaorre kelen door Brussels straten zijn uitgelald.

Wat is het geval? De minister-president Kuyper bracht destijds een bezoek aan Brussel en werd door den Koning der Belgen in audiëntie ontvangen. Welke was de aanleiding, wat het doel daarvan? Dat wilden de journalisten graag weten, maar Dr Kuyper wist hen zich van 't lijf te houden. Toen w^erd er over het onderhoud in het Belgische paleis gegist: een a.s. bezoek van onze Koningin aan Brussel; gemeenschappelijke handelsbelangen ten aanzien van Duitschland; de verhoudingen tot Japan; de Tolunie... De Amsterdammer (de „Groene") gaf een plaat, waarbij de teekenaar ervan uitging, dat bij het onderhoud ook ons Departemient van Buitenlandsche Zaken was betrokken. Het eenige wat men te weten kwam, was, dat reeds een paar dagen na den terugkeer uit Brussel Dr Kuyper bij onze Koningin op audiëntie ging. De caricaturisten schenen de ontvangst van Dr Kuyper aan het Belgische Hof moeilijk te kunnen zetten. Braakensiek schreef onder zijn plaat over „een charmanten gastheer", „uitstekende dineetjes" en „een koning die reclame (voor Dr K.) maakt". In de H o 11 a n d s c h e Revue heette het: Koning Leopold chaperonneert Dr Kuj'per door Brussel en laat hem zijn amusementen zien". In de Ware Jacob teekende Hahn hen samen in bewondering voor een beeld van een danseresje in nogal luchtige kleedij. Het gesprek was zeldzaam amicaal en verliep aldus:

Kuyper: Sire, ... Leopold: Pardon, der valt 'hier niks te siren, Als we onder ons zijn, dan zegde gij Pol en ik aeg - Bram, zulle?

Kuyper: Heel goed, Sire... Pol! Leopold, eenigen tijd later: Amice Bram, geleuf me, er gaat niks nie boven des meiskens, den wijn en het spul, vraag het maar aan mijn neef Eduard.

In hetzelfde blad gaf later Ton van Tast de teekening van een paleiskamer: een lakei brengt voor •Koning Leopold een zoo juist aangekomen groote kruik „Oude BoU" met bijgevoegde kaart: , , Aan mijn vrind Leopold. — Je Bram". THerhaaldelijk werd in de Ware Jacob en in de Notenkraker Dr Kuyper geteekend in slecht Brusselsch milieu (alsof hij een „dubbelleven" leidide en een immoreel mensch was!): ineen estamimet achter een grooten pot bier (Hahn), en: in een taveerne tusschen twee „dames" (Karel Veribrugge); beide teekeningen droegen als onderschrift een woord van Dr Kuyper: „Op mijn eenzamen post heb ik de trouw en de hef de der broeüers zoo dubbel noodig".

Nóg vuiler, nóg schandelijker platen zijn er, met-^ Dr Kuyper als mishandeld, gehoond en belasterid object, doch... 'tis al „welletjes", wat ik in herimiering bracht.

Er bestaat een ruime collectie scheldnamen, door caricatuur-schrijvers Kuyper nageworpen. Benige repetitie daarvan te geven, lust me niet. IMaar het aantal „verschijningsvormen", waarin Kuyper door caricatuur-teekenaars is afgebeeld, is ongelimiteerd. Niet weinige zijn laag en kwetsend geweest (tot schande van de kunstenaars zelf, tot eer van den gesmade!), doch zeer vele hebben eerlijk nagestreefd wat eens opgemerkt werd bij een geïllustreerde uitgave van Vondels „Gulden Winckel": „Tot meerder vermaeck van ons teere ver^ standen, is 'liier de stomme schilderie- en levende dichtkunst (als twee gesusters, malkanderen omhelsende) kunstlij ken versaemt, en het profijtelycke by het verm.akelijcke gevought".

Is een complete opsomming ervan onmogelijk, wèl is het de moeite waard üi vliegtuig-vaart nog éénige ervan te passeeren, als ik eraan herinner, dat Dr Kuyper in de caricatuur verder is afgebeeld o.m.. als beul en ziekenhiüspaüënt, dominee en circus-directeur, redenaar en schaapherder, bdsischop en begralenis-ondememer, bergtoerist en kiezentrekker, overwinnaar van den antichrist en isatan, huisheer en slangenbezweerder, veldwach'ter en apotheker, olifantenoppasser en rechter, Boeddha en vrachtrijder, doedelzakblazer en veerman, schoolmeester en worstelaar, veeboer en bad"- " gast, naaktwandelaar en geestverschijning, advo" caat en sphinx, kameeldrijver en timmerman, wandelaar en inbreker, Sequah II en Paus Abraham I, jockey en moordenaar, keukenmeid en kraamvrouw, Koning Saul en Keizer Napoleon, nachtboef en jager, sansculotte en marktsclireeuwer, dronkaard en fcegelaar, geharnast ridder te paard en geblesseerd generaal, Jupiter en Bacchus, puriteinscla jongeling en pruimendief, Caesar in den zegewagen en Sancho Panza op den ezel, engel en komkommer, naditmerrie en dienstmeisje, talmud'-geleerde en palfrenier, broedende kip en kluivende hond, goochelaar en minister, kraaiende haan en tooneelsouffleiu', vischboer en boetprediker, liggende in een doodkist en gezet op „sterk water", zuigeling en koetsier, baker én kat in een zak, reiziger en oude tante, bakker en Sinterklaas, ... genoeg, en ruimschoots voldoiende om te doen zien hoe Dr Kuyper tientallen jaren bij de caricaturisten , , uit-en-thuis" was.

En toch, — hoe slecht is hij vaak door hen begrepen! Ze leerden hem niet kennen en verstaan in zijn begüisei en de beleving daarvan. Ze namen zijn spreken en handelen, zijn persoonlijkheid niet

als één geheel, beschouwden hem niet als één massievei rots van zijn tijd, waarop in den strijd, die de stormen rond zijn top hebben gevoerd, wel het mos der zwakke menschelijkheid en der hartstocht is gegroeid, maar die ongeschonden en onwankelbaar in zijn basis en zijn binnenkern is §& •bleven.

Frans Netscher zag het juist in en schreef in de Hollandsche Revue (jg. 1, pag. 36):

„In 'Onz© poliüek-godsdienstige geschiedenis der laatste 25 jaren is er mogelijk niemand geweest, die aan zooveel afbrekende critiek, zoo'n strenge oensuur, aan zulke gepassioneerde aanvallen heeft blootgestaan als Kuyper. „En waarom?

„Hebben wij tegelijk met ons geloof, tegehjk met ons levensgeluk, tegelijk met onze idealen, ook de macht om te bewonderen verloren? Zijn de lauwheid en de altijd' falende analyse-z, ucht ook verlammend neergezonken opi de behoefte om iets groots, iets meer dan nüddeilmatigs, iets hooger dan onszelf te bewonderen?

„Wij willen kleinigheden wegdenken, we zullen de struikelmgen van zijn mensdh-zijn niet meetellen, maar dan moeten wij ook tegen hem opzien als een boven velen uitstekende figuur. Hij vormt ©en harmonisch, logisdh en zuiver geheel, hij is een man uit één stuk, ©en trouwe held, een stoer© prediker, een overtuigd voorvechter.

„Waarom zouden wij al zijn begaafdheden verkeerd uitleggen en aan slechte m'otieven toeschrijven? Waarom juist van hèm? Staat hij niet hemelhoog met zijn gaven, zijn overtuiging, zijn werkkracht boven de horden van kakelende, gesticuleerende, wetenschappelijk doende middelmaügheden uit, die wij toestaan ons te regeeren? „Alleen reeds om de eminente uitzondering van in dezen tijd van halfheid', van grijsheid, van bedroefenis een man van Geloof te zien opstaan, die door dat Geloof bevredigd en gelukkig is, en dat Geloof predikt en in ons geheele maatschappeUjke leven doorgevoerd wil zien, om ook zijn medemenschen dat geluk deelachtig te doen worden, behoorden wij hem met meer hoogachting en meer eerbied te beliandelen.

, , En laten wij 't maar bekennen, dat wij, die geen idealen meer hebben; wij, kinderen van die eeuwig ver\'loekte half-wetenscliap, van de neuti-al'e school, van een opvoeding zonder geloof; wij, te half geleerd en niet rein genoeg meer om te kunnen gelooven, dat wij zoo iemand in zijn geloof benijden en met onbegrijpende oogen naar hem opzien" ... Zóó schreef in 1896 een man, staande buiten, maai- dorstend naar het Geloof, in objectieve bewiondering over Dr Kuyper.

Een kwarteeuw later, aan de sponde zijns doods, getuigde Mr Troelstra in zijn socialistisch dagblad van Dr Kuyper als den „tweeden Mozes, die bruisend water geslagen heeft uit de dorre rots der volksversteening" (Het Volk, 9 Nov. 1920).

Bij de herdenldng van zijn lOOsten geboortedag willen zijn geestelijke nazaten Gode blijvend danken voor den zeldzamen zegen in Dr Abraham Kuyper geschonken aan Kerk en Staat, aan Land en Volk.

„Gedenkt uwer voorgangeren, die u het Wioord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst himner wandeUng." (Hebr. 13:7).

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1937

De Reformatie | 48 Pagina's

Dr Kuyper in de caricatuur.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1937

De Reformatie | 48 Pagina's