GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rationalisatie en Meclianlsatle.

I.

Het tijdschrift „A.R. Staatkunde" (Driemaandelijksch orgaan: vierde kwartaal 1937) bevat een belangwekkend artikel van de hand van Mr Colenbrander, getiteld: „M echanisatieen Werkloosheid". De schrijver vat zijn gedocumenteerde beschouwingen in een aantal conclusies samen, waarvan het meerendeel hier volgt:

1. „De mechanisatie heeft in ruime mate bijgedragen tot de verheffing van het levenspleil van alle bevolkingskringen, niet het minst van de werkende en van de werklooze arbeiders."

2. „Om dit levenspeil te kunnen behouden of nog meer te kunnen verhoogen, is o.m. voortdurende rationaliseering en mechaniseering noodig, teneinde den kostprijs te drukken en daardoor de productie en den afzet te stimuleeren."

Het blijkt verder, dat Mr Colenbrander een (voorzichtig) aanhanger is der z.g. „compensatietheorie'. „De beschikbare cijfers bevestigen", heet het in stelling 3, „dat de verhoogde productiviteit per arbeider in het algemeen geen vermeerdering van het aantal werkloozen tengevolge heeft gehad, aangezien de werldoos geworden arbeiders na betrekkelijk korten tijd weer in het productie-proces (in ruimen zin) konden worden opgenomen". Hij voegt er echter aan toe dat „de tijdsduur, waarin compensatie tot stand komt, mede van de conjuncliuir afhankelijk is (stelling 4).

In stelling 5 wordt het oordeel uitgesproken, dat er in het algemeen geen reden is om (door Overheidsmaatregelen) de mechanisatie te beperken. De Overheid bepale zich, luidt het, tot algemeene maatregelen ter bescherming van de belangen der arbeiders (werkloosheidsverzekering, enz.). Stelling 7 en 8 brengen echter een zekere correctie aan op hetgeen in de vorige betoogd is: „De mechanisatie van afzonderlijke bedrijfstakken geschiedt soms zoo snel, dat de daardoor ontstane wei"kloosheid niet spoedig kan worden gecompenseerd. Indiende mechanisatie tot stand komt tijdens een laag-conjuncLuur, hetgeen veelal het geval zal zijn, wordt de mogelijkheid van compensatie binnen niet te langen tijd daardoor klein". Daarom „kan er onder omstandigheden, als sub 7 aangeduid, aanleiding zijn, om desnoods van Overheidswege leiding te geven aan het tempo van de mechanisatie." (Stelling 8, Ie deel.)

In stelling 10 besluit de schrijver: „Indienonder de huidige verhoudingen de mechanisatie op den duur de werkloosheid blijvend zou vergrooten, dient de invoering van een korteren arbeidstijd dan thans geldend is, emsti^g tö worden overwogen." (Wij spatieeren.)

Omstreeks denzelfden tijd, waarin Mr Colenbrander zijn besd: OU wingen publiceerde, verscheen in het blad van de Christelijke bouwvakarbeiders: „D. e O p b o u w", een artikel, waarin eveneens op de gunstige gevolgen der mechanisatie gewezen, en voor een verder voortgaan op den door het bedrijfsleven ingeslagen weg, gepleit werd.

In het Reformatienummer van 4 December j.l. hebben we eenige zinnen uit dit artikel aangehaald en becritiseerd. De schrijver oordeelde later in een repliek (niet ten onrechte), dat uit die weinige regels de lezers geen inzicht in het door hem behandelde probleem hadden kunnen krijgen. We willen daarom nu een grooter gedeelte citeeren.

De hoofdinhoud van het bedoelde artikel was „te opponeeren tegen een uitspraak van werkgeverszijde, welke Lot inhoud had, dat de werktijdverkorting de mechanisatie en de rationalisatie bevorderde, zooal niet veroorzaakt had". Het betoog van den redacteur van „De Opbouw" daarentegen, hield in „dat de mechanisatie en de rationalisatie aan de werktijdverkorting waren voorafgegaan, en de werktijdverkorting noodig en mogelijk gemaakt hadden".

Om dit oordeel te steunen redeneert de schrijver als volgt: „Door de mechanisatie is algemeene levensveiTuiming op breeder schaal mogelijk geworden, doch het optreden der arbeidersbeweging was noodzakelijk om te bewerken dat de arbeiders van deze algemeene levensvemiiming een gedeelte ontvingen.

De mechanisatie op zichzelf is een zegen.

Hoe meer de mechanisalie en de rationalisatie toegepast worden, hoe grooter ook de zegen worden kan.

De moeilijkheid ontstaat door de overgangsperioden, welke elke nieuwe vordering der techniek met zich brengt.

Toen het stoom wezen op het verkeer beslag legde, werd het een slechte tijd voor de diligence en de trekschuit.

Thans, nu de motor het verkeer voor een groot gedeelte heeft veroverd, verkeeren spoorweg en binnenscheepvaart in een zeer moeilijke positie. Maar daarom mag men den technischen vooruitgang niet tegenhouden of remmen.

In den dagelijkschen omgang hoort men velen klagen over het wegnemen van werkgelegenheid in het bouwbedrijf door de machine.

Oude timmerlieden praten over den tijd toen de vloerdelen met de hand werden geploegd!, en d'e lijsten met de hand geschaafd. Iets jongere timmerlieden klagen er over dat kozijnen en ramen niet meer met de hand gemaakt worden. Grondwerkers zijn het niet eens met den elevator en de stoomschop.

Vanuit een beperkten gezichtskring beschouwd zijn deze redeneeringen begrijpelijk. De moeiten van den overgangstijd drukken op degenen, die aldus klagen.

Maar bezien vanuit de vraag wat de maatschappelijke ontwikkeling en de technische vooruitgang eischen, moeten zulke klachten weinig minder dan domme praatjes (!) genoemd worden.

Wie persé handwerk eischt, moet alle groote bouwwerken van de laatste jaren veroordeelen. Hij moet betreuren, dat de Zuiderzeewerken gemaakt zijn en de sluizen te IJmuiden vergroot. Hij moet de verbetering van het wegennet, het maken van bruggen, sluizen, kanalen en al wat daaraan verbonden is, van de hand wijzen... Al deze werken zouden eenvoudig onmogelijk geweest zijn, zonder tot in de perfectie uitgevonden mechanisatie en rationalisatie."

„Wie even doordenkt" (we citeeren nog steeds den schrijver in „De Opbouw") zal inzien, dat de mechanisalie ook voor ons bedrijf de groot-werkgeefster is. De technische vooruitgang maakt dat de werken, die onze tijd vraagt, uitgevoerd kunnen worden."

„Men denke ook aan de consequenties van de bestrijding der machines, ten opzichte van de kleeding, de dagbladen en drukwerken, het gas, de waterleiding, het electrisch licht, de radio, de stofzuigers, naaimachines en rijwielen, enz. enz. Dat zijn allemaal zaken, die de arbeider dagelijks gebruikt. Men denke ook aan het auto­ verkeer, de luchtvaart, de telegraaf en de kantoormachines. Wie dit alles ook maar oppervlakkig ovei-weegt zal terstond toestemmen, dat de machinale arbeid en de rationalisatie zooveel maar mogelijk is, bevorderd moet worden."

„Daarbij komt", gaat „De Opbouw" verder, „dat de technische ontwikkeling zich eenvoudig niet laat stuiten. Zij is een factor in onze samenleving, die organisch leven in zich draagt en daarom tot steeds breeder zelfontplooiing komen moet. De ingenieurs aan de zeer groote fabrieken, die dag aan dag wetenschappelijk studeeren en experimenteeren om steeds nieuwe verbeteringen van het product en van de werkmethodes te vinden, zijn daar niet alleen omdat de bedrijfsinrichting dit eischt, maar moeten ook worden gewaardeerd als menschen, die de algemeene stijging van het welvaartspeil het krachtigst dienen.

Laten deze korte opmerkingen voorloopig voldoende zijn om aan te toonen, dat niet de werktijdverkorting de mechanisatie en de rationalisatie veroorzaakt, maar dat deze zich ook zonder verkorting van arbeidsduur doorzet." Tot zoover het citaat.

Een enkele critische opmerking in het genoemde Reformatienummer gaf den schrijver in „De Opbouw" aanleiding tot een breed verweer.

Het moet, luidde onze critiek, sterke bevreemding wekken, dat de geestelijke zijde van het vraagstuk der mechanisatie in de aangehaalde beschouwingen totaal genegeerd wordt. (Vervangen we hier het wat onaangenaam aandoende woord „genegeerd" liever door „buiten beschouwing gelaten".). De technische ontwikkeling van dezen tijd isiöimers een geestelijk vraagstuk van de eerste orde, dat menschen in alle kringen m.et zorg vervult. De voortgezette evolutie der techniek heeft de arbeidsvreugde, het levensgeluk en de van God ontvangen menschelijke waardigheid op het spel gezet.

De redacteur van het blad der Christelijke bouwvakarbeiders handhaafde in zijn antwoord met nadruk de aangevallen beschouwingen, en richtte zich als volgt tot ons:

„Laat deze schrijver dan maar eens aantoonen, dat de mechanisatie, op zichzelf beschouwd, het tegenovergestelde van een zegen is.

Laat hij betwisten, dat door de mechanisatie en de rationalisatie levensverruiming op breeder schaal mogelijk is geworden.

Laat hij ook maar eens trachten te bewijzen, dat tegenhouden of remmen van den technischen voonütgang wenschelijk is, desnoods (!) op grond van de geestelijke zijde van dit vraagstuk.

Hij meent, dat ons oordeel over de ontwikkeling der techniek geheel onjuist is en stelt daartegenover zijn uitspraak dat „de voortgezette evolutie der techniek een gave Gods is". Uit die gave Gods, zegt hij, komt het ongeluk niet voort, maar uit het misbruik, dat de mensch van die gave maakt. r .

Daarbij citeert de schrijver de nadeelen, welke wij in de brochure „Discipelschap in de fabriek" genoemd hebben: „toenemend arbeidstempo; voortschrijdende ar beids verdeeling; dalend loon; scherpe en meedoogenlooze controle; verlaging der tarieven.

„Wanneer", aldus de hoofdredacteur van „De Opbouw", „al deze dingen toegepast worden als middel om den zegen Gods, welke gelegen is in de voortgezette evolutie der techniek, weg te nemen, mag dat aan de techniek niet verweten worden".

„Het gaat er mee als met de kwakkelen van Kibroth-Taava; de onschuldige vogeltjes deden geen kwaad, maar de gulzigheid, waarmede zij werden verslonden, veroorzaakten den dood."

Nog krachtiger dan in zijn eerste artikel verklaart de redacteur van „De Opbouw" zich in zijn repliek op de gegeven critiek, tot aanhanger der „mechanisalie-leer".

Is, zoo vraagt hij, „de moderne productiewijze de weg, dien God ons in het bedrijfsleven, en daarmede ook den arbeider als medewerker in het-productieproces wijst? Moet de arbeider dus dien weg, in gehoorzaamheid aan Gods kennelijke leiding, met gewilligheid gaan? " En onmiddellijk volgt daarop „wij kunnen niet anders dan op beide vragen een bevestigend antwoord geven". „De reden, waarom wij aldus denken is gelegen in het feit, dat er geen andere weg is. De mechanisalie en rationalisatie is de realiteit, en wij hebben die werkelijkheid eenvoudig te aanvaarden. Dit houdt niet in, dat wij alles maar goedvinden... Nog minder kan onze goedkeuring wegdragen wat in verband met de technische evolutie nagelaten werd. Vandaar dat we onze meening gepubliceerd hebben over de werktijdverkorting".

„De plicht van den arbeideris de principiëele aanvaarding van de technische ontwikkeling. (Wij spat.) Daarbij is het zijn plicht te lellen op alles wat bij de toepassing dezer ontwikkeling onrecht, misbruik, nalatigheid en groeps- of particulier egoïsme is. Om daar tegen te waken heeft hij zijn vakorganisatie."

We meenden goed te doen met de meening van Mr Colenbrander en den redacteur van „De Op-

bouw" uitvoerig weer te geven, alvorens een bespreking dezer oordeelen te beginnen. Er bestaat tusschen beide sclirijvers overeenkomst; er is ecliter ook groot verschil.

Beiden achten toenemende rationalisatie en mechanisatie voor het bedrijfsleven noodzakelijk. De eerste oordeelt echter zeer voorzichtig; zijn betoog steunt ten deele op een weloverdacht „economisch fundament". De tweede is veel beslister in zijn eindconclusie, verwerpt wat sommige arbeiders tegen de „machine" inbrengen als „domme praatjes" (een uitdrukking, welke tegenover menschen, die (lijdelijk of blijvend) door de „machine" getroffen worden, beter achterwege had kunnen blijven), en geeft ook eenige „prindpiëele uitspraken". (Enkele daarvan worden nog üi het volgend nummer vermeld.)

Bezien wij dus het nu weergegevens jiader in een volgend artikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 mei 1938

De Reformatie | 8 Pagina's