LITERATUUR EN KUNST
Jan Breunesse: Mannen van de Kaai. — Bosch en Keuning N.V., Baarn.
Een dorpsvertelling.
Wanneer wij hooren spreken van dorpsvertellingen, denken we onwillekeurig aan liet literaire genre, dat in het midden van de vorige eeuw grooten opgang maalde. Onverbrekelijk is daaraan verbonden de naam van Cremer, die door zijn idyllischen verhaalü-ant en zoetelijk Betuwsch dialed vele stads-lezers wist te bekoren.
Men verlangde toen ter lijd niet in de eerste plaats waarheid, realistische uitbeelding van het leven op hel platteland, maar een verheerlijking van dal ongekunstelde leven, ©en romantische vlucht uit de werkelijkheid naar een oord van eenvoud en natuurlijkheid.
Tegenwoordig slaat hel landleven weer in het middelpunt der belangstelling, maar de kijk der schrijvers en de vraag der lezers zijn anders gericht. Achter de idylle bleek een harde werkelijkheid te liggen, het bestaan der buitenmenschen was niet zoo zorgeloos, hun leven niet zoo argoloos, als dat vroeger werd. voorgesteld. Het leven in de vrije natuur, ver van de cultuur-centra, had den mensch niet onschuldiger gehouden, dan zijn stedelijke medemensch was. Hel voortdurend verkeeren
op het wijde land, onder open luchtenj had zijn leven niet aanlokkelijker gemaakt, dan dat van den harden werker in de stad. Integendeel, de mo^ deme sti-eekroman of het verhaal van het land, oaven het beeld van een voortdurenden, harden strijd om het bestaan van geestelijk diliwijls zeer beperkte menschen. Het slechte bleek evengoed in den boer 'te kunnen tieren, als het onkruid op zijn land.
De lezer vraagt dan ook niet meer naar dte suikeren figuren uit de oude dorpsvertelling, maar wil de wisselwerking leeren kennen tusschen den mensch en zijn geboortegrond. Zij wil zien hoe het komt, dat de personen uit ©en bepaalde streek zijn, zooals ze zijn.
Het boek — zijn eerste? — dat Jan Breunesse schreef over het leven in een Zeeuwsch zee-dorp, houdt het midden tusschen een ouderwetsche en een moderne dorpsvertelUng. Geen oogenblik doet de schrijver moeite, de menschen beter te maken dan ze zijn, erg idyllisch is het leven in dit dorp daar niet. Maar aan den anderen kant geeft hij evenmin een diepen bük in het binnenste van zijn menschen, het verhaal is te vlak, er gebeurt te veel en toch gebeurt er eigenlijk niets in, dat dte dorpssfeer typisch karakteriseert.
De malaise heeft ook het visschersdorp m zijn greep, maar dat is niet de oorzaak, dat we niets 'komen te weten van het leven der mosselkweekers en handelaars. Af en toe licht de schrijver een puntje van den sluier op en vernemen we iets van het ongeregelde leven van verschillende der mannen in Antwerpen. Van de zee of Schelde bemerkten we totaal niets. Er staan den heelen dag mannen op de kaai, maar hun oogen zijn gericht naar het dorp, hun ooren zijn gespitst op het luisteren naar schandaaltjes, kletspraatjes en achterklap. Het voornaamste wat een nieuw gemeenteraadslid kan doen, is te zoi-gen, dat er een nieuwe, stevige bank komt te staan op de kaai en de raad gaat dadelijk met het voorstel mee, blijkbaar inziende dal hier een groot gemeente-belang gediend wordt.
Is het uiterlijke leven, het milieu, van geringe beteekenis voor het verhaal, het mnerlijk der menschen wordt ook niet scherp belicht. Het zijn allemaal kerksche menschen, maar bij uitzondering blijkt er ook geloof aanwezig te zijn. De grootste lasteraars, drinkebroers en vloekers zijn trouwe kerkgangers. Soms slechts krijgt men het gevoel, dat de schrijver het geestelijke leven dier doi-pelingen en \4sschers wil teekenen als dood geloof. Maar clan vraagt men zich toch: af, of er dan in het geheel geen bezit van christelijk geloof en leven in het dorp aanwezig is, zoodat een man als de „vrome", ouderling-raadslid. Steven, de algemeene achting kan blijven genieten. Is hier niet heel erg gegeneraliseerd, waardoor een in Zeeland voorkomende mentaliteit een vast kenmerk wordt? Hoever zijn we met een dergelijke beschrijving af komen te staan van den idealen builenman van Cremer!
Tegenover de groote meerderheid stelt de schrijver enkele figuren, die anders, beter zijn. Joost, valsch van diefstal beschuldigd, blijkt een flinke kerel te zijn, maar hij komt niet genoeg uit, evenals zijn moeder, van wie maar héél weinig gezegd wordt, maar die de gaafste figuur is uit het boek. Jaap van Arie, de tegenspeler van Joost, is karicaturaal slecht. Hij is een soort incarnatie van alle dorpsondeugden, maar te weinig als echt mensch gezien, om zijn gevangenneming als noodzakelijk slot van het boek te motiveeren.
Als men van een hoofdpersoon wil spreken, dan is dit Bosman, de schoenmaker, kerkeraadslid en later gemeenteraadslid voor de mannen van de kaai. Ook zijn karakterteekening is niet sterk. Aanvankelijk lijkt hij een figuur, zoo als er in sommige plaatsen voorkomen, die zich er voor leent wegens een misplaatst gevoel van geestigheid of uit gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, kandidaat te worden voor den gemeenteraad. Later blijkt echter, dat èn de jongens die hem naar voren schuiven èn de schoenmaker zelf, achter een zekere luchthartigheid een dieperen ernst bezitten.
Bosman ontpopt zich ten slotte als een waar christen, een ernsüg burger, aan wien de belangen van anderen gerust kunnen worden toevertrouwd, maar die door aanleg beter geschikt is voor een ambt in de kerk, dan in het publieke leven. Zijn besluit „ik biuuf bie me ambt in de kerke, want twee ambten 'elieke is niks", — de laatste zin van het boek — is geheel gerechtvaardigd, door wat van hem verteld wordt.
Het verhaal is niet geheel geslaagd, omdat het eenheid mist. De schrijver bepaalt zich niet tot één geschiedenis, waarin de optredende personen allen een rol spelen, maar tracht door afzonderlijke tafreeltjes, deels ernstig, deels komisch, een beeld te geven van het leven in het dorp en speciaal van de mannen aan de kaai. Daardoor komt geen enkele figuur volkomen tot zijn recht, hoewel uit verschillende gedeelten blijkt, dat de schrijver veel meer kon geven' dan hij deed. Hij heeft het zich te gemakkelijk gemaakt. Hij heeft stellig oog voor het komische maar overdrijft daarin — zoodat de politieman uit Dik Trom lijkt weggeloopen
!— hij weet de tragiek in het leven wel te beschrijven, maar blijft te veel aan den buitenkant. Zijn personen zijn nu meer typen, dan echte menschen. Wanneer Breunesse zich eens meer gaat concentreeren op één geval, en hij dat rustig laat bezinken, zal hij gemakkelijk dit boek kunnen overtreffen.
„Mannen van de Kaai", is de beschrijving van het dorpsdie leven door een luchtig verteller, die ernst en humor weet te mengen tot een aardig geheel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1938
De Reformatie | 8 Pagina's