UIT DE SCHRIFT
o Heere! Uw Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. Psalm 119:89.
De vastbsid van Gods Woord.
De vastheid van Gods Woord, — die ligt voor het geloof hierin, dat dit Woord in de hemelen is. Ja, het is ook op de aaride. Het móét juist op aarde zijn, want bij het licht daarvan hebben wij hier beneden te leven. Gods Woord mag niet in de hemelen verborgen blijven, maar moet in bijzondere openbaring naar het menschelijk leven uitgaan, opdat het daar een lamp zij voor den voet. Evenwel, — hier op aarde komt de vastheid van dat Woord zoo menigmaal voor ons oog uil. Hoeveel is er telkens, dat de waarheid van dal Woord schijnt te ontkennen. We behoeven daartoe niet eens het gToote wereldieven te beschouwen, waarin slag op slag Gods bedreigingen en beloften schijnbaar niet tiitkomen. Zoo de Christen slechts blijft bij zijn eigen ervaringen, zeker, — dan weel hij óók te spreicen van de vervulling van Gods Woord, en hoe de Heere de vastheid van Zijn getuigenis aan hem bevestigde; maar tóch is er in de leiding en ondervinding van zijn leven zooveel dat hij niet verstaat, waarin de Heere niet naar Zijn Woord schijnt te handelen, en met ons in raadselen wandelt. En dan komt de moeilijkheid om niette^ min aan dat Woord vast te houden, en, ondanks alle tegenspraak, — en geen, tegenspraak alleen van buiten, — geloovig te blijven ze^en: — „Uw Woord is de waarheid".
Het is daarom zoo goed, dat onze blik van de aarde ten hemel gaat. „O Heere! Uw Woord beslaat in der eeuwigheid in de hemelen."
In de hemelen immers, bij Godi, — daar is dat Woord als het onveranderlijke raadsbesluit des lieeren. Het is daar in Godzèlf als het plan van Zijn hart. Hel is daar ^jin der eeuwigheid", als het eeuwig voornemen Gods, waaraan Hij trouw blijft, en dat Hij onwederslandelijk uitvoert. Het is daar „in de hemelen", als in een plaats waar de vastheid van Gods Woord onschendbaar bewaard wordt onder de hand van Hem die het sprak. En daar is het niet slechts, doch daar bestaat het; daar heeft hel blijvend bestand. En nu moge het vandaar door openbaring uitgaan naar de aarde, en op die aarde moge het verworpen worden, en bestreden, en schijnbaar door Gods handelingen zélf gelogenstraft; maar de onveranderlijkheid van dal Woord ligt gewaarborgd in de plaats vanwaar het zijn oorsprong heeft. Zijn wezen, zijn eigenlijk „beslaan", en daarom zijn vastheid, heeft dat Woord hierboven, bij en in God. — O Heere! Uw Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen.
Hier ligt dan een wenk voor ons, dat wij de vastheid van Gods Woord niet moeten laten uitmaken door de zienlijke dingen. Niet wat op aarde geschiedt, en niet wat wij ervaren, mag de maatstaf van 'die vastheid zijn. En toch, hoe menigmaal vervallen wij in deze fout, en geraken daardoor in verwarring en onzekerheid. En de verduistering van ons verstand, waardoor wij niet altijd goed waarnemen, of ook somtijds Gods Woord niet recht verstaan, werken daartoe mee. En daarom,
— neen, — wie rusten wil in de vastheid van Gods Woord, die ga den geloofsweg; diens blik wende zich van de zienlijke dingen, ook van eigen ondervinding, af; en die zie naar de hemelen, waar in den Heere zelf, in Zijn trouw en almacht, de onwankelbare vervulling van Zijn Wo©rd verzekerd ligt. „O Heere! Uw Woord bestaai in der eeuwigheid in de hemelen".
Oók de bedreiging van dat Woord; óók de vloek over wie zich van den Heere afwendt. Al gaat de weg van hen die God niet vreezen hier rustig en in vrede voort, — de Heere zal Zijn Woord in der eeuwigheid vanuit de hemelen aan hen waar maken. De goddelooze verlate dan zijn weg, en de ongerechlige man zijn gedacliten, en hij bekeere zicli tot den Heere! Dan zal ook dit Woord Gods nog vastheid hebben: — „Zoo zal Hij Zich Zijner ontfermen".
De christen overdenke den weg van Zijn Heiland. Heeft Christus niet hier op aarde geleefd met' den blik omhoog, naar de hemelen, om in alle tegenstrijdigheden vast te houden aan het Woord Gods? Heeft ook Hij niet, als mensch, door het geloof de vaslheid van dat Woord moeien vertrouwen? Sprak niet alles dat Woord tegen? Hij, — de geliefde Zoon Gods, — is in armoe en vernedering, in lijden en dood. Maalit niet Zijn klacht: — „waarom hebt Gij Mij verlaten", de heilige worsteling openbaar om geloovig op de vaslheid van Gods Woord door te gaan? Ja, nu zien we het, dat n de geloofsbelijdenis: — „Uw Woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen" de kracht van Christus is geweest; het is een woord uit Zijn ziel. In deze kracht heeft Hij Zijn werk kunnen volbrengen. ^
De Christen overdenke dan, dat zijn zaligheid gewrocht is, doordat Jezus Christus, tegen al wat de aarde hem bood en te aanschouwen gaf, geloovig vasthield aan hel bestaan van Gods Woord in de hemelen. Hij ga dan voort in de kracht en ^ in het spoor van zijn Zaligmaker. Zoo zal hijzelf eenmaal daarboven eeuwig het bewijs zijn van de waarheid: — „O Heere! Uw Woord bestaat in dor eeuwigheid in de hemelen."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 oktober 1938
De Reformatie | 8 Pagina's