STEMMEN UIT ONZE KERKEN

Uit de goede werken verzekerd.

Over dit onderwerp schrijft Prof. Dr V. Hepp in de nummers van „Credo" van 3 en 10 Maart j.l. Met een beroep op Zondag 32 komt hij eerst tot de conclusie, dat de belijdenisschriften de zekerheid des geloofs laten steunen op kenmerken.

Daarna keert hij zich tegen hen, die dit ontkennen, •iij zouden, volgens Prof. Hepp, het begin van Zondag 32 als „mysticistisch" moeten veroordeelen. Het komt er op neer, concludeert de professor, dat men het begin van Zondag 32 als niet-reformatorisch schrapt.

schrapt. . Het verband tusschen Zondag 7 en Zondag 32 be- |"|P? ii ze niet. Vroegen ze nu maar deskundige voor-

In het nummer van 10 Maart volgt dan deze voorhchtmg van Prof. Hepp.

Wie zou hiernaar niet met belangstelling luisteren? terst worden dan Ursinus, Calvijn en de Synopsis aangehaald. Prof. Hepp zou deze stemmen uit het grijs verleden kunnen doen aanzwellen, maar acht uit het aangehaalde blijkbaar de zaak, die hij verdedigt, voldoende bewezen.

Alleen spreekt hij den wensch uit, dat men toch van «eze dmgen eens wat dieper dogmahistorische studie maakte! Die is z.i. niet overbodig. Inderdaad ben ik ook tot deze conclusie al lezende gekomen!

Wat wil toch het geval? De woorden, waarop Prof. Hepp zich beroept, als hij VT'^TV^ als autoriteit aanhaalt, kan ik in .de Opera van Ursinus bij de verklaring van Zondag 32 niet vinden. Waar ze dan wel staan? In de t a f e 1 van Zondag 32, die door Festus Hommius is opgesteld. Bij mij staan ze in de uitgave van het Schatboek van 1736, waarin men bijeen vindt (soms ook dooreen vermengd) wat Ursinus, Pareus, Hommius, Spiljardus enz. over den Heidelb. Catechismus hebben geschreven.

De woorden van Ursinus, die Prof. Hepp aanhaalt, staan letterlijk in de tafel van Hommius op blz. 199, deel II.

Is dit nu de diepere dogmahistorische studie, waarop Prof. Hepp doelt? Zoo is men geneigd ondeugend te vragen.

In de Explicatio Catechetica van Ursinus, waaruit het Schatboek is ontstaan, las ik allerminst een bevestiging van de bewering, dat Zondag 32 de zekerheid des geloofs laat steunen op kenmerken.

Ursinus onderscheidt tusschen een rechtvaardiging voor God (coram Deo) en een rechtvaardiging voor de menschen (coram hominibus). Over de laatste spreekt hij in Zondag 32. Wij moeten goede werken doen, zegt hij (ter verklaring van de omstreden woorden uit Zondag 32), omdat zij vruchten des geloofs zijn, uit welke over ons en anderer geloof geoordeeld wordt! (Quia sunt fructus fidei, ex quibus de nostra et aliorum fide judicatur.)

Een volgende maal geef ik gaarne even de geheele explicatie van Ursinus over vraag 86.

Even merk ik op, dat m.i. het door Prof. Hepp aangehaalde antwoord uit den Catechismus van Calvijn geheel verkeerd geïnterpreteerd wordt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen