GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

KERKLIJK LEVEN

38 minuten leestijd Arcering uitzetten

SAMENSPREKING, AL OF NIET ?

Ten vervolge op hetgeen wij over deze aangelegenheid reeds eerder publiceerden, berichten we, dat volgende brief inkwam bij de hierna te noemen deputaten:

Generale Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland. Zwolle Oct. 1946. Aan de deputaten van de Generale Synode der Geref. Kerken in Nederland (onderh. art. 31 K.O.), Groningen Mei 1946.

Waarde Broeders,

De door de Gen. Syn. van Utrecht Jan.-Maart 1946 benoemde deputaten voor een eventueele samenspreking met U en met deputaten van de Chr. Geref. Kerk hebben het antwoord, dat Uw Synode, die in Mei 1946 te Groningen vergaderde, hun zond, aan ons. Gen. Syn. der Geref. Kerken, vergaderd te Zwolle Sept.—Oct. 1946, voorgelegd.

Het doet ons leed, uit dat antwoord en uit het daarbij gevoegde rapport en 't daarbij gevoegde getuigenis te moeten constateeren, dat Uw Synode gemeend heeft, het door de Synode van Utrecht gedane voorstel als „zondig, schadelijk, gevaarlijk en zinloos" te moeten afwijzen. Wij hadden op een andere ontvangst van dat voorstel' gehoopt. Wij hoopten, dat Gij en Uw Synode daarin vooral zoudt hooren de begeerte naar kerkelijke gemeenschap met degenen, met wie wij ons nog steeds in Christus vereenigd weten.

Dit laatste gelooft Gij van ons niet, of in elk geval is het U onbegrijpelijk, hoe wij dit kunnen zeggen. Uw Synode schrijft in haar getuigenis: „Of, en dat is wel het ergste, men durft het aan, te verzekeren, dat met schorsing en afzetting, „op grond" van artikel 79—80 der Kerkenordening, ons geenerlei vonnis getroffen heeft aangaaiuie onsen staat voor God". Uw Synode meent, dat daardoor een „eerlijk en open" gesprek onmogelijk wordt; immers „die artikelen zeggen overduidelijk, dat naar het oordeel der kerk de geschorsten een openbare grove sonde bedreven hebben, die den bedrijver bij de wereld eerloos doet zijn en in een „gemeen lid" der afsnijding waardig is".

Nu is het noodzakelijk, onderscheid te malden tusschen schorsing en afzetting uit het ambt eenerzijds en afhouding van het avondmaal en afsnijding van de gemeente anderzijds. Er kunnen zich gevallen voordoen, en er hebben zich meermalen gevallen voorgedaan, waarbij wel afzetting uit het ambt noodzakelijk was, zonder dat daarop wering van het avondmaal behoefde te volgen. Een verwijzen naar art. 79 en 80 van onze kerkenordening houdt niet in, dat al de daar gebruikte qualificalies pp iediér geval toepasselijk zijn. Of het inderdaad tot afhouding van het heilig avondmaal moet komen, zal bij ieder geval afzonderlijk beoordeeld moeten worden. Het kan toch zijn, dat iemand op grond van bepaalde kerkrechtelijke inzichten komt tot handelingen, die de kerk als „openbare scheurmaking" moet veroordeelen, en tengevolge waarvan de kerk hem niet in het ambt kan handhaven, terwijl er toch geen reden is om hem te excommuniceeren. Er is te meer reden om hierop te wijzen, omdat de Syn. van Middelburg 1933 uitdrukkelijk heeft uitgesproken, dat in bepaalde gevallen wel afhouding van het avondmaal noodzakelijk kan zijn, maar niet tot 'de uiterste trap van excommunicatie mag worden overgegaan zoolang het formulier van den ban niet toepasselijk geacht wordt. Wij nemen aan — en wat van Uw zijde daarover gepubliceerd is, bevestigt ons in die gedachte — dat Uw kerkrechtelijke inzichten, welke wij afwijzen, Uw handelingen bepaald hebben. Of en in hoeverre dat bij een ieder, die in Uw kerkverband leeft, het geval is, kon niet meer uitgemaakt worden, doordat de kerkelijke gemeenschap verbroken werd. In elk geval is, voor zoover ons bekend is, op niemand in dit conflict de persoonlijke censuur toegepast. Op grond van al het bovenstaande blijven wij U allen als broeders in Christus, zij het als dwalende broeders, erkc.men en blijft ons hart naar het herstel der kerkelijke gemeenschap met U in den weg van waarheid en rech' - ' ngen.

Wij verkeeren echter in twijfel, of niet juist Gij van Uw zijde ons rekent buiten het koninkrijk Gods te staan. Er komen in het door U ons toegezonden rapport uitdrukkingen voor, die ons ontsteld hebben. Blijkbaar heeft de bij Uw verband aangesloten kerkeraad van Breda aan Uw Synode geschreven, dat een samenspreking als door ons gevraagd niet kon en mocht plaats hebben en ter fundeering van zijn oordeel gewezen op de uitspraken der Schrift: „Verwerp een ketterschen mensch na de eerste en tweede vermaning" en: „Wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid? " en die andere, waarin Christus zegt, dat men het heilige niet den honden zal geven. Op dit schrijven heeft het rapport geen ander antwoord, dan dat de „kruimkens" ook den honden toevallen, en dat onder „honden" te verstaan zijn degenen, die voor geen enkel medicijn toegankelijk zijn, wat bij ons, generaal genomen, nog niet definitief gebleken is. Bijna nog sterker spreekt het volgende: wanneer de Kerkeraad van Breda er op wijst, dat men een geloovige en een ongeloovige niet onder één juk mag plaatsen, wordt in het rapport geantwoord: „Maar indien een correspondentie geopend wordt, die het recht des Heeren trouw bedient, is hiervan geen sprake, en kan gehoopt worderf op deze vrucht, dat geloovigen, die nu nog eenzelfden ploeg trekken met wie ons uitwierpen, ophouden met dit door Paulus veroordeeld bedrijf". Welke andere conclusie kan daaruit getrokken worden, dan dat er onder ons misschien nog wel enkele geloovigen zijn, maat; dat wij niet meer als een kerk, als een vergadering van geloovigen, kunnen aangemerkt worden? Het ligt dan ook geheel in de lijn van deze gedachtengang, dat Gij in Uw schrijven de Deputaten van de Utrechtsche Synode aanspreekt met „Mijne Heeren". Toch kunnen wij van U niet aannemen, dat Gij dit zoo bedoelt en dat Gij ons den broedernaam weigeren zoudt. Wel zouden wij gaarne van U in dit opzicht eerst klaarheid hebben. De Utrechtsche Synode begeerde immers een samenspreking op grond van de Heilige Sdirift en de Drie Formulieren van Eenigheid. Wanneer wij geen geloovigen ' zijn, staan wij zelfs niet eenigermate op die basis. En weik heil is er te verwachten van een samenspreking, waarbij men niet van beide zijden elkander als broeders in Christus, zij het dan als dwalende broeders, erkent?

Gij twijfelt er aan, of het ons met die basis wel ernst is. Het ons toegezonden rapport betoogt, dat de Utrechtsche Synode beter gedaan had, de vroegere leeruitspraken disp^bel te stellen of voor het minst die te laten voor wat zij waren; nu heeft zij echter een nieuwe verklaring gegeven, Aan die verklaring, waaraan zij het gezag van een belijdenis-uitspraak toekende, zijn dan haar deputaten evenzeer als aan de belijdenis zelve gebonden. Het is nu niet de gelegenheid, de motieven te bespreken, welke de Utrechtsche Synode er toe geleid hebben, deze nieuwe verklaring vast te stellen; wij hopen, dat dat bij de gewenschte samenspreking zal kunnen geschieden. VVel is er nu aanleiding, op te merken, dat deze nieuwe verklaring, evenals de belijdenis zelve, altijd apellabel is aan de Schrift. Indien U tegen deze verklaring bedenkingen zoudt hebben op grond van Schrift en belijdenis, zullen onze Deputaten die bij de samenspreking gaarne van U vernemen; en indien Gij hen en ons van het ónschriftuurlijke dier verklaring zoudt kunnen overtuigen, zouden wij bereid zijn, die terug te nemen of te wijzigen. Het uitgangspunt bij die bespreking zou dan echter moeten liggen in de belijdenis, waarmee wij van beide kanten verklaren in te stemmen. Wij zijn van onze zijde te zeer overtuigd van eigen feilbaarheid, dan dat wij niet altijd bereid zouden zijn naar U en Uw bezwaren te luisteren. Van harte hopen wij, dat diezelfde gezindheid ook bij U aanwezig zal zijn. Wij blijven dat hopen, hoewel, wij daarvan in het ons toegezonden rapport en getuigenis weinig bemerkten. Wij worden in dat getuigenis overeenkomstig den geest van dat rapport opgeroepen om ons te bekeeren van onzen zondigen weg, maar het blijkt niet, dat Gij U ook telkens bezint, of Gij U op een verkeerden weg bevindt. En zoudt Gij ons niet willen aanhooren, wanneer wij U van het verkeerde van dien weg zouden trachten te overtuigen? Broeders, indien wij in dien geest zouden willen spreken, samen biddende om de leiding van Gods Geest, zou er dan geen licht in deze duisternis komen? Laten wij van beide zijden de gelegenheid daartoe niet verzuimen!

Gaarne willen wij een bepaald bezwaar, dat aan Uw zijde blijkt *e bestaan, wegnemen. De Utrechtsche Synode sprak van leerpunten, die ons tot nu toe scheiden. Uw Synode meent, dat daardoor de eigenlijke oorzaken van de geslagen breuk aan de aandacht onttrokken worden. Het is zeker niet de bedoeling van de Utrechtsche Synode geweest, dat over niets anders dan over de confessioneele verschillen gesproken zou worden. Slechts meende zij, dat in de confessioneele verschillen de diepste oorzaak der scheuring lag en dat die daarom het eerst voor bespreking in aanmerking kwamen. Zij meende, dat, ook wanneer de bespreking bij een ander punt zou begonnen worden, zij toch telkens naar de confessioneele verschillen zou terugleiden. Bovendien had zij een bespreking tegelijk ook met Deputaten van de Chr. Geref. Kerk op het oog, en het zijn toch vooral de confessioneele verschillen, welke de drie kerkelijke gemeenschappen gescheiden van elkander doen leven. Het zal echter nog geruimen tijd duren, voordat de Synode der Chr. Geref. Kerk vergadert en op ons verzoek kan antwoorden; daarom zou er aUes voor te zeggen zijn»

ïïat nu reeds Deputaten van Uwe en onze zijde met elkander spraken. En wanneer Uw Synode dan uitspreekt, _ „dat het thema der gedachtenwisseling primair zal moeten zijn het geheel der uit de officieele stukken reconstrueerbare eigenlijke oorzaken der geslagen breuk", ontmoet dat van onze zijde geen bezwaar. Wij zijn integendeel gaarne daartoe bereid.

Wel bestaat er van onze zijde overwegend bezwaar tegen den voorslag, dat de gedachtenwisseling voorshands alleen schriftelijk zou dienen te geschieden. Wij voorzien, dat zulk een correspondentie ons op een onafzienbaar langen weg zou brengen. Hoe licht zullen er bij zulk een correspondentie ook misverstanden ontsfaan, die bij een samenspreking óf voorkomen óf onmiddellijk uit den weg geruimd konden worden! Het motief tot het voorstel Uwer Synode was blijkbaar, dat alle geloovigen met de gedachtenwisseling moeten kunnen meeleven. Wij meenen, dat aan dit laatste tegemoet gekomen kan worden, doordat telkens van de bespreking een gemeenschappelijk opgesteld communiqué wordt uitgegeven. Dit is dan ons voorstel.

En nu, broeders, van harte hopen wi], dat Gij tot zulk een samenspreking als wij U nu voorstellen, bereid zult zijn._ De Geest Gods doordringe ons beiden zoozeer van den eisch, tot het uiterste te worstelen cwn de noodzakelijke eenheid der geloovigen, dat wij beiden onszelf kunnen verloochenen en de hindernissen overwinnen! En geve de Heere dan van die samenspreking een ons allen verrassende vrucht!

Namens de Synode, het Moderamen;

(w.g.) H. A. MUNNIK, praeses.

(w.g.) S. G. DE GRAAF, assessor,

(w.g.) C. VAN DER WOUDE, scriba I.

(w.g.) L. VAN DER ZANDEN, scrilja II.

Het begeleidend schrijven luidde als volgt;

Generale Synode der Gereformeerde Kerken in Nederland. Groningen 11 Oct. '46. Aan den Weleerw. Heer Ds L. Doekes te Rotterdam.

Waarde Broeder,

Hiermede zend' ik U het antwoord onzer Synode op Uw schrijven aan de depulaten der Utrechtsche Synode. Om van het Iwgin af het meeleven van de leden der beide kerken mogelijk te maken, besloot de Synode dit schrijven te publiceeren.

Namens de Generale Synode:

(w.g.) L. VAN DER ZANDEN, 2e scriba.

Tot zoover dtis de beide officieele stukken. We kregen de copie ervan eerst in handen, toen het zetsel voor het nummer van verleden week al opgemaakt was, en konden dus niet eerder public& M'en.

Een officieel antwoord is, dat verstaat men, eerst mogelijk, als deputaten vergaderd hebben; dat kan nog wel even duren. Om die reden willen we, zniiver persoonlijk sprekende, al zijn daar overigens eenige bezwaren tegen, toch maar vast enkele opmerkingen aan dit stuk en zijn geleide-briefje vastknoopen. Zoodra het officieele antwoord zal zijn verzonden, hopen we het eveneens hier te publiceeren. Wat nu volgt is paorticulier.

1. „Leuk", maar niet eerlijk, is wat, „namens" zgn ssmode, dr v. d. Zanden schrijft, n.l. dat men „om VAN HET BEGIN AF" het meeleven van de beide kerken mogehjk te maken, DIT stuk van zichzelf nu gaat publiceeren. Men weet, dat wij daar niets tegen hebben. Alleen maar: dit is het begin NIET. Dit is het VER­ VOLG. Waarom heeft men niet gepubliceerd wat van ONZE zijde geschreven werd? Waarom doet men zijn best, den inhoud daarvan aan zijn eigen volk te onthouden?

, 2. Ds L. Doekes niet alleen, maar ook alle andeoren, ook prof. Greijdanus, en ik, heeten nu ineens „waarde broeders". Welja. Hoe ds Doekes is aangesproken bij zijn wegzending, weet ik niet. Wat prof. Greijdanus aangaat: die is geschorst o.a. wegens het aanrichten van scheuring en tweed ra cht in de kerken, en daarna heeft men het leugentje van den „kerkeraad" van dr Impeta en diens scriba mr V. d. Oever prompt gebruikt, om van de „zaak- Greijdanus" af te komen; het leugentje, dat „dr S. Greijdanus door woord en daad met de gemeenschap dier kerk" (bedoeld is: „de gereformeerde kerk van Klampen") „gebroken heeft", art. 630 Acta. En aangezien ook emeriti-hoogleeraren „blijkens art. 7 van het Reglement voor de theologische opleiding" (al die deftigheid staat er heusch) „leden moeten zijn van een gereformeerde kerk", en hetzelfde geldt „voor een emeritus dienaar des Woords" maakte de synode- Berkouwer zich van hem maar verder af (art. 630). Over mijzelf zal ik maar zwijgen. We behooren dus tot geen van de gereformeerde kerken volgens deze synode. En toch maar „waarde broeders"? De broeder-naam krijgrt hier een andere dan kerkelijke waarde. Indien ook maar „waarde". „Waarde verharde en niet-bekeerde scheurmaker"? Ik ken dit genus niet.

3. Waarom spreekt dit stuk onwaarheid? Het zegt, dat de Groningsche synode gemeend heeft, het door de synode-Duursema gedane „voorstel" te moeten afwijzen. Dat staat in de stukken van onze synode evenwel niet. Er staat: „dat inwilliging van het tot haar gekomen verzoek IN DEN DAARAAN BLIJ­ KENS ZajN TEKST GEGEVEN VORM van Godswege ons verboden wordt als zondig, schadelijk, gevaarlijk en zinloos". Men spreekt dus onwaarheid, en laat weg, waar het op aankomt. En passant maakt men dan óók nog van wat heelemaal geen „voorstel", doch een „verzoek" was, toch maar een „voorstel". Wanneer citeeren deze kerkleiders, die destijds de markt overstróómden met toelichtingen etc. nu toch eens precies ? Vooral als zij klagen, op een andere ontvangst van hun „voorstel" te hebben gehoopt?

4. Waarom klagen ze, dat onze synode „niet hoorde" ta^h.un „voorstel" i!) yiai, zjj er thans in zeggen hoorenswaardig te z^a? Onze synode heeft precies den tekst van hun „voorstel" bekeken, en daarvan het hare gezegd; m.a.w. ze heeft alles „gehoord" wat daar heusch in lag. Waarom gaat men niet in op onze argumenten omtrent wat er in dien tekst eigenlijk staat (en niet staat) ?

5. Waarom spreekt dit stuk ook vervolgens onwaarheid? Men zegt, dat de Groningsche synode uit de (door haar afgewezen) achter-af-bewering, dat de doemvonnissen geen oordeel iiüiielden over onzen „staat voor God" heeft afgeleid, dat DAARDOOR een „eerUjk en open" gesprek onmogehjk wordt. Men suggereert dus: ziet ge wel, de „vrijgemaakten" willen niet. Maar er staat in de Groningsche papieren iets anders. Dit staat in ons „Getuigenis":

„Wie voor Gods aangezicht één willen zijn of worden, die zullen moeten beginnen de FEITEN, die tot nu toe de eenheid in den weg stonden, EER­ LIJK en OPEN te bespreken, eerst voor den Heere, daarna, ook voor de menschen".

6. Hetgeen in dit Zwolsche stuk opgemerkt wordt over schorsing en afzetting OP GROND van art. 79-80 K. O., zonder dat wering van het avondmaal behoefde te volgen, is in ons blad, o.a. door br. P. Groen, al herhaaldelijk besproken. Wij veroordeelen deze quasi-interpretatie als ijdel. Als men iemand schorst op GROND van een artikel, zegt men: DAT artikel is HIER toepasselijk. Bovendien heeft men, wat in 1926 dr Geelkerken niet eens in het synodale besluit overkomen is, in het geval van de eerste schorsing UITDRUKKELIJK verwezen naar het AVOND- MAALSFORMULIER. De DAAR genoemde zonde was het, volgens dr Nauta, alias commissie, aUas synode, alias moderamen. In DIE „zonde" heeft b.v. ondergeteekende volhard. Er kan dus geen sprake van zijn, of hij is de afsnijding waardig, een „verrot lid der kerk". Meent men dat niet, d a n; m o e t men zéggen: wij nemen ónder hartelijk leedwezen en met vraag om vergiffenis wegens onze openbare zonde tegen het negende gebod (geval-Greijdanus, 0 Ridderbos!'.!! God weet het nog, dat ge hem daarvan hebt laten beschuldigen, en laten vregzenden...) onze openlijke stelling terug, dat artikel 79-80 op U toepasselijk is. Dat moet ge zeggen, niet terwille van eenigen persoon, doch omdat het gaat over uw „wet", die gij goddelijk noemt, en: terecht „toegepast". Én dan die bewering, dat verwijzing naar art. 79-80 NIET inhoudt, dat AL de daar gebruikte qualificaties op IEDER geval toepasselgk zijn. Wie heeft dat beweerd, synode-Mumuk? Niemand. Meineed, simonie, gewoonlijke dronkenschap, b.v., zijn ons niet verweten. Maar de artikelen 79-80 zeggen duidehjk, dat ze gelden voor „openbare grove zonden", die der Kerk schandelijk OP OOK bij de overheid strafv/aardig zijn; het laatste is (tegenwoordig) niet in geding, het eerste blijft dus over (art 79). En dus blijft over: een zonde, die „in een ander gemeen lidmaat der Kerk der afsnijding waardig zou gerekend worden". Wie zich dus verhardt in die zonde, en dat hebben alle „getuchtigden", ook alle aangeschreven deputaten, hoofd voor hoofd gedaan, volgens de logica-Duursemasynode, is inderdaad de afsnijding waardig. De excommimicatie. U hadt dan ook, synode-Berkouwer, geen briefje Impeta-v. d. Oever inzake prof. Greijdanus en mij, hoeven af te wachten. (Zie boven). Uzelf hadt ons al afsnijdingswaardig verklaard. En uw tweede gescharrel met het avondmaalsformuüer was alleen maar geknoei.

7. Wel, wel, we zijn „op grond van BEPAALDE KERKRECHTELIJKE INZICHTEN" gekomen tot de veroordeelde handelingen? De Rotterdamsche dominee Tazelaar met 2ajn beweringen omtrent „uitdrukke- 1 ij k e woordbreuk" van K. S. heeft dus ongehjk? Maar dat zeggen óók de synodale stukken. En, het heette toch allemaal revolutionair? En nu ineens consequentie van BEPAALDE INZICHTEN? Dus van VALSCHE LEER? Maar het heetten immers allemaal .orde-kwestie? En prof. Greijdanus dan? VIJFDE en NEGENDE gebod! Dat was door hem overtreden. Ook kwam een TOELICHTING (nummer zooveel), ditmaal op de schorsing van K. S., vertellen, dat „de synode op goede gronden mocht verwachten, dat K. S. vanuit zijn isolement (onderduikerij) haar(!) niet verd e r z o u b e s t r ij d e n, bl. 9. Men verwacht ginds, dat ge niet zult handelen naar uw KERKRECHTE­ LIJKE INZICHTEN. Maar hoe kunnen dan de heeren verzekeren, bl. 16, dat K. S. met de beginselen, (een dik woord was toen in de mode), met de beginse- 1 e n der K. O. ten eenenmale (ge hoort het door dr Dijk lezen) in strijd handelde, en dat hij zelf, K. S., dit OOK HEEL GOED KON WETEN? Dat K. S. zijn belofte (onderteekeningsformulier) geschonden heeft? En meer van dit moois? Tegen den achtergrond van déze ernstige dingen concludeeren we: één van beide, ó f de openhjke aantijgingen, die den inzet vormden van de sohorsingswoede, waren een openlijke zonde tegen het negende gebod (maar dan moet niet prof. Greijdanus, doch dan moeten rijn schorsers geschorst worden), df, dit honig-zoete pogirifcje, om van het Groningsche rapport af te komen, is een nieuwe camouflage, met handhaving intusschen van die publieke aantijgingen.

8. Wat die synode van Middelburg betreft: ten eerste kan de eene dwaasheid niet „gegrond" worden op eea andere. Ten tvreede: HOE DURFT MSN? We vermoeden — want deze' synode onthoudt zich al weer voor de zooveelste maal van nauwkeurige opgave van haar eigen „bronnen" — we vermoeden, dat men het oog heeft op wat staat in de Acta van 1933, artikel 230. Daar gaat het over „kerkelijke behandeling van LEDEN DIE ELDERS KERKEN". Wel, wel, wel, heeft één van de geschorsten ooit elders gekerkt? Dat hebben wel synodooraten gedaan. Maar niet één van de geschorsten. Waar haalt men de vrijmoedigheid vandaan? Er staat in het Middelburgsche besluit:

dat men lidmaten, die elders kerken, zich niet met • uitdrukkeüjke verklaring afscheiden, noch - dit zelfs vidllen, herhaaldeUjk en met lankmoedigheid vermane, en eindeüjk op hen, bij volharding in hun ongehoorzaamheid, de wettige kerkelijke censuur toepasse;

welke te verstaan zij in dien zin, dat ten laatste voortgeschreden worde tot excommunicatie met het formulier van den ban;

maar dat in gevallen, als het enkel geldt, uit gebrek aan kerkeUjk besef kerken bij gereformeerde predikers buiten onze kerken, wel met groote lankmoedigheid en geduld vermaand worde, en als zij naar deze vermaning niet luisteren, het Avondmaal ontzegd worde;

maar dat niet tot den uitersten trap der excommunicatie worde overgegaan, zoolang het formulier van den ban niet toepasselijk geacht wordt.

Het Middelburgsche besluit raakt dus „gewone" en nog al onkundige „elders kerkende" leden.

Maar in het geval der geschorsten en afgezetten betrof het nota bene, voorgangers in eigen kerken, die nooit elders kerkten, zooals... die niet-geschorste dominees, tot synodeleden toe, die bij de vrijgemaakten voorgingen, maar die men loopen liet omdat men nu eenmaal ginds met duizend en één maat meet Wat een drogreden

En als men dan bedenkt, dat men in het geval- Schilder aan Kampen berichtte, dat deze hardnekkige zondaar, schuldig aan een in het Avondmaalsformuüer genoemde overtreding, niet van de tafel behoefde te worden geweerd, wel, dan verfrommelen we heel dat papierencomplex met een verontwaardiging, die geen woord meer veil heeft voor het in- en uit-redeneeren.

8. Als men nu meent, dat wij hebben gehandeld naar kerkrechtehjk inzicht, en niet tegen beter weten in, niet revolutionair, niet met schending van beloften, en zoo voort, dan moet men dat niet „in het algemeen" zoomaar beweren, maar van de bepaalde personen concreet verklaren, met naam en toenaam, en dan met herroeping van vroegere vonnissen; en niet in een officieus stukje, maar in de officieele Acta. En dan niet een slag om den arm houden, zóó, dat men wel de leden onzer kerken vangen kan, maar en passant zich de vrijheid voorbehoudt, de geschorsten te laten hggen onder het „vonnis", en van de leden los te werken.

9. Op niemand de persoonUjke censuur toegepast? Wel, het was tien en tienmaal erger. Het was - — denk b.v. aan Bedum — zoo maar uit de kerk zetten. DE kerk.

10. Klakkeloos beweert men, dat het Groningsche Rapport op hetgeen Breda schreef „GEEN ANDER antwoord" gaf, dan... wat hier staat. Wij hebben in ons vorig nummer al gezegd, dat dr H. N. Ridderbos, die ook zooiets beweerde, onwaarheid sprak. Dat geldt helaas óók van dit synodale stuk... En dan die titulatuur: mijne heeren? Moeten we soms liever naspreken de woorden, waarmee ds J. S. Post, en andere ambtsdragers, weggezonden zijn, dat n.l. tusschen hen en de synodocraten GEEN GEESTELIJKE GEMEENSCHAP meer mogelijk is? Wat is dat voor een willekeur? Als v? ij letterüjk zeggen wat adressanten (ook in het Groningsche Rapport) hebben kunnen lezen, dat Paulus hoopte, sommigen uit zijn o n t r o u w e broeders tot jaloerschheid te verweklten, dan zouden zij, met de hier gevolgde logica, kunnen zeggen: o, dan zijn we zeker „ontrouwe broeders"; waarmee heel de passage evenwel van haar kracht beroofd zou zijn; men laat die passage dan maar liever onbesproken.

11. Even later stelt men de vraag: zijn wij, kerken der Zwolsche synode, nog een VERGADERING van geloovigen? en wil daarop een kategorisch antwoord Laat men eerst maar eens kategorisch antwoorden op de bezwaren van wie beweerden, dat men van gindsche zijde begonnen is, zie boven, de geestelijke gemeenschap niet meer aanwezig te acliten. Maar voorts: als het dan eenigszins theatraal heet: „wanneer wij geen geloovigen zijn, dan etc", dan zouden wij vragen: lees toch „De Heraut" nog eens na. Die herinnerde eraan, dat Calvijn onder het pausdom nog resten der kerk zag, maar toch zei Calvijn (en de belijdenis): het INSTITUUT van Rome is geen VERGADERING van geloovigen. Een discussie over de vraag, of de personen geloovigen zijn, doet niets ter zake. Wij willen met de heeren wel spreken over de vraag, of hun geloovigen uitstootend instituut een VERGADERING (iets anders dan: een optelsom) van geloovigen is. De kerk heet een KOOI der schapen, een NET van vissohen. Moet men het verschil tusschen kooi en schaap, tusschen net en visch veronachtzamen, en daarop zijn onwilligheidinzake-zakelijk handelen „gronden"?

12. Ons interesseert een nieuwe dogmatische verklaring in geenen deele, al kwamen er nóg meer bij

de ettelijke, die er al zijn, en waarin geen mensch meer weg weet. Ons interesseert wat in 1944 geschied IS. Daarop zijn we uitgeworpen. Zonneklaar blijkt lüt de betreffende passage van het Zwolsche stuk, dat men ons verleiden wil, te gaan praten over dat nieuwe creatuur. Maar wij zijn geen kinaeren. Wij willen spreken over de gronden, waarop we UITGEWORPEN zijn. God ziet die gronden nog . op de kerktafel liggen, en ook de stukken van dr K. Dijk, onderteekend door het moderamen.

13. Altijd bereid, te luisteren naar onze bedenkingen? Weizoo. Waarom heeft men dan verklaard, genoeg te weten van het standpunt van K. S. en dus geen nadere verklaring van hem te vidllen in ontvangst nemen, eer men ging afzetten, en zoo?

14. Hóópt men, dat ook wij willen luisteren? Het werkwoord „hopen" kan wel in „weten" worden veranderd. Wij hébben ons bereid verklaard, al wat de heeren op papier zetten, in ons blad, in onze Acta, in onze archieven op te nemen. Maar een overeenkomstige verklaring van gêne 2 ij de ontbreekt,

15. Licht in de duisternis? Welke duisternis? Men heeft toch bezworen: we hebben licht? Tastte men in het duister, toen men beval den Heere, te bidden voor de „tuchtoefening" op K. S.? Men was toch verzekerd? Is dat niet zoo? ZEGT HET DAN. Maar neemt dan meteen die „tucht" terug. Tucht moet zéker zijn, anders is ze brutale kerkverscheuring.

17. Het zwaartepunt ligt nü ineens in de confessioneele geschillen? En waarom is dan alles en nog wat gedaan, om de zaak te herleiden tot opstand, revolutie, woordbreuk, en meer van dat slag? Neemt die woorden dan terug, en spaart geld en tijd en papier. Maar wat ge hier betoogt klopt weer niet met uw voorgaande betoog, dat we handelen uit bepaalde KERKRECHTELIJKE opvattingen. Die evenwel volgens ons de confessie raken, waarin ze verankerd liggen.

18. Aan het eind komt het hooge woord eruit: men heeft „overwegend" bezwaar schriftehjk te handelen, vooralsnog. Overwegende bezwaren. Met andere woorden: men zegt: wij doen het niet. Daarmee ligt natuurUjk de zaak. Men weet intusschen bizonder goed, dat onze deputaten gebonden zijn aan het besluit van onze synode. Men heeft zelf zijn eigen synode gesloten (tegenwoordig doet men dat wel weer op tijd; toen een synode gesloten worden MOEST, bleef men zitten om op ALLE gebeurlijkheden te kunnen ingfrijpen; thans, nu men voor een BEPAALD PUNT zou hebben Inmnen aanblijven, gaat men naar huis). Zijn dus ©enerzijds ONZE deputaten gebonden aan ONZE synodebesluiten, andererzijds zijn HUN deputaten gebonden aan DIT nieuwe synodale besluit van Zwolle. Met andere woorden: men maakt het onmogelijk, te komen tot een contact, zoo als door onze synode is toegestaan, en men weet dat. Daarom maakt de vraag aan het slot op ons persoonlijk geen indruk.

19. Trouwens, bestaan er ginds nog wel deputaten? Het eerste briefje kwam van ds Weggemans. Thans krijgen we een stuk van het moderamen van Zwolle. Laat ons aannemen, dat de oude deputaten nog bestaan.

20. We laten het hierbij. Het antwoord van onze deputaten zullen we, als gezegd, hier laten volgen. Nu reeds kan geconstateerd worden, dat men van de zakelijke argumenten van ons Groningsche rapport geen enkel punt heeft aangeraakt. En vooral: dat tegenover dit schijnbaar zoo ootmoedig stuk de harde, naakte werkelijkheid staat van de consequente, en ondubbelzinnige handhaving van alle besluiten inzake schorsing, afzetting, buiten-verb a n d - p l a a t s i n g, en wat dies meer zij. Het nieuwe stuk zégt fluweelige dingen. Maar de daaraan voorafgaande besluiten handhaven alle hard-handigheden van 1944 als overeenkomstig Gods wil. Zegt men: schrifteHjke correspondentie wekt misverstanden, dan ontkennen wdj dat. Een synode, die leeft van het verklaren, en nader en nog eens nader verklaren, en toelichten, en nog eens toelichten, en weer terugnemen van de toelichting, moet ons niet aan boord komen met de bewering, dat de methode zwart-op-wit misverstanden wekt. Zie daarover wat, nuchter als steeds, Mamix opmerkte in zijn brieven in ons blad. En zegt Zwolle: het duurt zoolang, als 't zwart-op-wit gaat, dan antwoorden wij: her-bouwen gaat altijd langzamer dan breken (denk aan het ijl-tempo van 1944); en voorts: als wij remonstranten zijn, waarom dan niet een „SchrifteHjke Conferentie" met ons? De vaderen zijn ons daarin voorgegaan. Eindehjk: in drie jaar kan veel gecorrespondeerd worden. Maar ge hebt den pas afgesneden, want ge wist, dat onze deputaten gebonden zijn aan de besluiten onzer synode. K. S.

SEMI-REMONSTRANTEN.

In een bepaalde editie van „Trouw" (15 Oct.) lezen we, dat dr E. D. Kraan herstel van de eenheid slechts jnogeHjk acht, als „de Vrijgemaakte Kerken hun (haar) semi-remonstrantsche leer omtrent Doop en Verbond laten vaxen". Dr Kraan weet, dat onze kerken geen andere leer hebben dan van de drie formulieren. Die nzindt hij dus semi-remonstrantsch? Toch hebben die kerken geen uitspraken daarboven, ook niet die van. dr Kraan's kerken, die sinds 1942 een uitspraak hebben, welke voor het „natuurlijk licht" e.d. uitdrukkelijk den naam beschermt, dien volgens de Dordtsche Leerregels de Remonstranten daaraan gaven:

den naam: „gemeene grati e".

K. S.

HET WIEGELIEDJE VAN ZWOLLE.

Men hoort van synodocratische zijde, als het ^•^J uitkomt, gedurig de verzekering, dat er in '46 toch heusch niets veranderd is; de vervangingsformule van 1946 heeft „zakelijk" denzelfden inhoud als de leeruitspraken van 1905 en 1942. Thans komt deze bewering van officieele ajde (de Zwolsche synode n.l.), en doet ze dienst als argument in de officieele afwijzing van een bezwaarschrift, dat der 21 Friesche predikanten.

Het heeft nu toch wel eens zin de balans op te maken en het gesol met de vervangingsformule vast te leggen. Eén van de overwegingen die dit voorjaar de revisiesynode ertoe brachten een nieuwe formule te stellen in de plaats van die van 1905-1942, luidde: „dat de veranderde situatie in de kerken een nieuwe uitspraak over sommige punten betreffende het genadeverbond wenschehjk maakt". Ieder die dit leest, vraagt zich met belangstelling af, waarin die verandering van situatie dan wel bestaat. We lezen in het rapport-de Graaf („Kerknieuws" 2 Mrt.. 1946) o.a.: „Onze kerken verkeeren nu in een geheel andere situatie dan in 1905; nu zijn er echter andere vragen aan de orde. Deze laatste opmerking over de veranderde situatie geldt ook de uitspraken van 1942- '4 3 Ook sinds '42 is weer een zekere verschuiving, reeds lang aan den gang, openbaar geworden. Het is in de tegenwoordige situatie noodig, het verband tusschen verbond en verkiezing te handhaven, en een opvatting van het verbond af te wijzen, als zou het opgaan in een voorwaardehjke heilsbelofte of in een geschonken recht". Het is dus wel duidelijk: in '46 zijn er andere vragen aan de orde dan in '0 5; óók andere vragen dan in'42.

Nu kan men wel weer zeggen: dat zijn enkele zinnen uit ©en rapport en een rapport heeft geen bindend gezag. Maar ditmaal gaat het vliegertje niet op. Want de synode heeft zoowel in overwegingen als in formule z a k e 1 ij k en af en toe zelfs w o o r d el ij k dit gedeelte van het rapport overgenomen, en zulks met algemeen© stemmen.

M.a.w. héél de revisiesynode was zich bewust, dat het in de formule '46 over andere vragen, over andere zaken, ging dan in de leeruitspraken van 1905 en 1942.

Conclusie: de „zakelijke inhoud" van '46 is een geheel andere dan die van 1905-'42. Na deze overweging evenwel was de eerste uitspraak der revisiesynode: „dat de zakelijke inhoud der betreffende uitspraken van 1905 en, 1942 als in overeenstemming met Schrift en belijdenis niet mag worden prijsgegeven".

Een zonderlinge redeneertrant. De overweging is: er zijn thans nieuwe vragen aan de orde. De uitspraak suggereert: zakehjk verandert er niets. Bij de debatten liet de rapporteur. Ds de Graaf, zich duideüjk uit: het verschil betrof slechts de formuleering, de inhoud bleef onaangetast.

Men overweegt: nieuwe vragen maken ©en nieuwe formule noodig van een anderen inhoud. Het verschil tusschen '46 en vroeger ligt in den z a k e- 1 ij k e n inhoud. Doch vlak daarop spreekt men uit: het verschil ligt slechts in de formuleering, in de woorden, en nietin den zakelijken inhoud.

Wie deze dingen met aandacht volgde, kon op zijn vingers wel narekenen, dat de tragedie van 1946 nog grooter zou zijn dan die van 1942-'45. Het viel nu direct te voorspellen, dat het groote camouflagespel beginnen ging. Want men kon nu, vanwege de tegenstrijdigheid der vervangingsformule, twee kanten uit: men kon zeggen: ' er is niets veranderd; men kon ook zeggen: alles is veranderd, we bevinden ons in een heel nieuwe situatie. Men kon dat doen, en men zou het ook doen, al naar de omstandigheden het vereischten.

Het is ook gebleken, dat men van gindsche .zijde met twee monden sprak. Als het erom ging een bezwaarden broeder vast te houden, zei men: praat niet meer over 1905 en '42, we hebben nu wat nieuws. Sprak men evenwel tot iemand, die zwoer bij het veronderstellingsdogma, dan zei men: broeder, wees gerust; alles is bij het oude gebleven.

En nu kwamen de Friesche predikanten tot de Zwolsche synode met ©en gravamen, en ze zeiden: synode, de nieuwe formule is toch werkelijk ruimer; maar dan was de vroegere formule van '42 ook te strak. Dan ging dus uw voorgangster van '43-'45 te ver; dan ligt bij haar concrete schuld.

' Het antwoord van Zwolle is bekend; het werd in Ijet vorige nummer reeds onder de loupe genomen.

taaar er valt meer te vertellen. Want onbegrijpehjkerwijs vergat Zwolle bij de behandeling van dit gravamen in comité-generaal te gaan. En zoo kon het „Kerknieuws" van dhr Scheps, d.d. 16 Oct. j.l. een persverslag ons brengen van de voorstellen der commissie, alsmede van de daarop gevolgde discussies. Dit verslag demonstreert sterker dan iets anders de voosheid en onwaarachtigheid der vervangmgsformule.

Dr Kroeze rapgorte^de ixatuiessi de> belxorkkeit (nxoor missie, die met het volgende voorstel tot de synode kwam (ik spatieer enkele dingen):

Ie. in het midden latende of de Nieuwe Verklaring van 1946 een verruiming beteekent ten opzichte van de uitspraken van 1905 en 1942, er geen grond is om uit het vervangen van de uitsixraken van 1905 en 1942 door de Nieuwe Verklaring te concludeeren dat de synode van 1943-'45 eischen heeft opgelegd die te ver gingen, a a n g e- z i e n d e zakelijke inhoud van de vervangen uitspraken is gehandhaafd, en dat er daarom in dezen niet kan worden g e s p r o k e n van concrete schuld dersynodel943-'4 5.

Men wrijft zich de oogen uit, als men zulke nonsens leest. Men wil in het midden laten wat toch het hart der kwestie is! Is 1946 inderdaad ruimer, dan is 1942 te strak geweest, dan ging de sjmode toen dus te ver. Daar is geen speld tusschen te krijgen.

Dt commissie redeneert evenwel: we laten dat in het midden of de verklaring van 1946 ruimer is; we zeggen daarop ja noch neen; d.w.z. we laten in het midden of de synode van 1943-45 te ver ging. Dan krijgen we de volgende parafrase: in het midden latende of die synode te ver ging, spreken we uit, dat ze niet te ver ging. Een fraai staaltje van kerkelijk werken. Ik stel me al een rechter voor, die aldus in hooger beroep een bezwaarschrift afhandelt: „in het midden latende, o f beklaagde schuldig is, spreek ik uit, dat hij o n schuldig is". Misschien vergaat den Frieschen predikanten nu toch eindehjk den lust om zich tot een synode te wenden in den zoogenaamden kerkehjken weg. Men maakt zich immers toch met een Jantje-van-Leiden van de klachten af. Men zegt eerst: wie bezwaard is, kome met argumenten, en hij doe zulks in den kerkelijken weg. Als er iemand zoo onverstandig is om aan dien oproep gehoor te geven, dan krijgt hij nul op het request, want men „laat de argumenten in het midden''^

Nu iets over de debatten, altijd volgens het ver^ slag van „Kerknieuws". Ds Bouwmeester wees erop, dat de verruiming, die in 1946 gegeven is(!!) een zaak is, die voor velen nog niet duidelijk is. Ds Hakman vroeg: Is de nieuwe verklaring een verruiming of niet? Indien wel, dan zitten er consequenties in. Prof. Ridderbos (J): wat de verruiming betreft, als er verschil is, is het dat van een gekloofde haar, In hoever het nu een verruiming is, is niet uitgesproken. En we moeten er ook niets aan toevoegen, want dat geeft maar aanleiding tot misverstand. Spr. zou de eerste conclusie tot de hoofdzaak willen beperken (dat noemt men: tot de hoofdzaak beperken, als men de hoofdzaak of er verruiming is, niet uitspreekt, B. H.). Ds Scheele zegt: 1946 is wel een verruiming, en we moeten dat niet in het midden laten. Naar de meening van Prof. Grosheide heeft de formule van '46 de winst, die was behaald in den strijd tegen de ethischen, prijsgegeven.

Hier stop ik maar. Prof. Ridderbos acht feitelijk geen verruiming aanwezig; Prof. Grosheide, Dl Bouwmeester, Hakman en Scheele daarentegen wel.

Het koninkrijkje is wel tegen zichzelf verdeeld, zoodra het over hun grondwet gaat. Ze zijn het over den inhoud en de draagwijdte der vervangingsformule op geen stukken na eens. En het was nog wel een eenvoudige uitspraak des g e 1 o o f s, die ze allemaal zeggen te gelooven met het hart en te belijden met den mond. Een sterke geloofsgemeenschap is dit toch

wel! Maar men zou na dit debat verwachten, dat er nu een klare uitspraak kwam over de vraag of 1946 ruimer is, ja dan neen. Hoe kon men anders aan de Friesche predikanten een antwoord geven?

' Doch wie zulke schoone verwachtingen heeft, komt altijd bedrogen uit bij deze menschen. Tenslotte werden aanvaard de conclusies, waarover ik de vorige week sprak: de meening der Friesche predikanten inzake die concrete schuld is onjuist, want de zakehjke inhoud is gehandhaafd in 1946, en bovendien heeft de synode van '43-'45 nooit meer geëischt, dan dat men die leer zou verkondigen; men vroeg geen instemming.

Is dit een vooruitgang bij de voorgestelde conclusies? Ik noem het een moreel achteruithollen. Dr Kroeze en zijn commissie wilden de zaak der verruiming in het midden laten, maar ze zeiden dat tenminste nog hard op. De synode laat die kwestie metterdaad in het midden, want geen sterveling weet of de vervangingsformule ruimer is dan '42 of niet; alleen ze past er wel voor op, dat open en rond te zegge n. Ze heeft immers in haar apotheek zulk een prach-' tig medicijn, dat verdoovend werkt op tamme bezwaar^ den zoowel als op ultra-synodocraten, en nimmer zijn uitwerking mist. Ze greep ook ditmaal naar dat fijne kerkehjke slaapmiddel, geheeten: „z a k e^ lijke inhou d".

Dat men het inzake de nieuwe formule niet eens iS, wie let er nog op? Of die nieuwe formule ruimer is dan die van voorheen, — wat doet het ertoe? De „zakehjke inhoud" bleef onveranderd. En men neuriet het wiegelied der kerk: Slaap, schaap van Christus, slaap!

Ik ben alleen benieuwd, of de E^esche gredifeanten

nog h©3Cd©Ea gsiSm toÉ^ea te gjia, , , _,

_, ^ B, S«

OPLETTEN: INZAKE DE ZENDING.

Mr Dr Jan Meulink, Ie Veldkampstraat 1, Enschede, schrijft ons: In „de Reformatie" van 19 Oct. staat onder het hoofd „Zending" het verzoek de ontvangen gelden te storten op mijn giro no 399867.

giro- In ontving echter juist heden een speciaal nimmier voor de generale Zendingskas.

Kunt U in verband hiermede in Uw blad een verzoek opnemen de zendingsgelden voortaan te willen storten op no 4 4 2 3 3 8, t.n.v. „de quaestor der Generale Kas van de Zending v. d. Gereformeerde Kerken ^(onderh. art. 31 K. O.) Enschede".

Ter bespoediging van deze publicatie zend ik U dit verzoek rechtstreeks. Ds Veltman, den 2en scriba, stelde ik hier inmiddels van in kennis.

Tot zoover mr dr Meulink.

Van harte in de nauwkeurige attentie v aanbevolen. Aanteekenen in uw handboek!

an allen K. S.

MEDEDEELING AAN ALLE Brs. DIAKENEN.

In onze circulaire van 24 Augustus j.l. drongen wij er bij alle Diaconieën in ons land op aan ons mede te deelen of er in hun gemeente mogelijkheid was tot plaatsing van een of meer rustbehoevenden, herstellenden e.d.

Het stemt ons tot dankbaarheid, dat er verschillende opgaven zijn binnengekomen.

•VVij verzoeken nu de Diaconieën, die gegadigden voor plaatsing hebben ons daarvan mededeeling te doen, opdat zoo spoedig mogelijk de aangeboden plaatsen worden bezet.

Er zijn evenwel nog me®- dan TWEE HONDERD Diaconieën, waarvan wij niets hoorden. Dat moet onder ons toch niet zoo zijn broeders!

Wij kunnen ons heel goed voorstellen, dat er veel moeilijkheden zijn. Maar als één lid lijdt, móeten wij allen mede-Ujden en dit houdt in: trachten het hjden te verzachten en zoo mogeUjk op te heffen.

Beantwoordt dus allen even onze in bovengenoemde circulaire gedane vraag of u een of meer personen kimt onderbrengen. Kunt u NIET helpen, laat ons dat ook weten. Voor een juiste vervulling van onze taak dienen onze gegevens volledig te zijn.

Correspondentie-adres: W. Beudeker, 37, Amsterdam-Z. iCribbestraat

Diakenen van de Gereformeerde Kerk

onderh. art. 31

K. O. te Amsterdam-Centrum.

„ZWART MAKEN”.

Dr G. C. Berkouwer vermoedt blijkens „Grf. Wkbl", dat h ij wel bedoeld zal zijn onder de Amsterdamsche heeren, die in Amerika ondergeteekende „zwart maken", en wijst dit dan af met de opmerking, dat hij in Amerika pas aankwam op dien en dien datum, terwijl een bepaald Amerikaansch artikelenboeketje verscheen vöör dien. Hij vraagt van ons, dat öèk wij zelf niet speculeeren.

Daaraan heeft hij groot geUjk.

Overigens niet.

Want aan hèm hebben wij niet gedacht, en aan een bepaalden datum ook niet, en aan een bepaalden vorm van contact evenmin. De persoon-Berkouwer stond geen oogenblik voor mijn geest. Ik had het, het artikeltje van 12 Oct. wijst het duidehjk aan, over de EIGENLIJKE synodale „leiding". En tot dat kringetje behoort dr Berkouwer niet; ware hij een echte leider geweest, dan ware hij van die bepaalde synode, waarop' „het dan maar gebeuren moest", geen voorzitter gemaakt, want dan had hij niet al dat dwaze en diepzondige heen-en-weer-gescharrel met zijn naam gedekt, dat zijn kring voor de heele toekomst bespottelijk, en de kerkpapieren, waaronder zijn naam staat, wegens hun wets-verkrachting en - verdraaiing zoo intens verachtelijk maakt. Dan zou de wetenschappelijke bekwaamheid, die hij op een bepaald theologisch gebied aan den dag legt, hem ook ten dienste hebben gestaan, om de synode af te houden van al die dwaasheden en inconsequenties.

Misschien vindt dr Berkouwer me vandaag erg scherp.

Mag zijn.

Ik voor mij zelf evenwel geloof, dat hij op dit oogenbhX zij • het dan op een ietwat pijnhjke manier, een complimentje geïncasseerd heeft; al blijf ik hem met al de zijnen ook diep schuldig zien wegens de ontzaglijke kerkverwoesting die voor zijn rekening blijft liggen. Zijn verstand, zijn wetenschappelijk vermogen, èn — zijn geweten hadden hem móeten terughouden van het zetten van zijn naam onder allerlei sectarisch

en onchristehjk spul.

K. S.

BIBLIOTHEEK THEOL. HOOGESCHOOL.

Het was ons, als Commissie, een vreugde, om op onzen Theol. Hoogeschooldag namens de Vrijgemaate Vrouwen ƒ4.000.- af te kunnen dragen voor de uitbreiding van de Bibliotheek van onze School.

We danken al onze Vrouwen heel hartelijk voor de medewerking in, .dezen, in 't bizonder onze plaatseUjke hoofden. Ook onze meisjes, die bij dit werk ingeschakeld ziJE, Slebben niet % minst een woord van dank Srerdiend. Onze Theol. Hoogesshool is het waard, en we hfebben onze liefde getoond, door eïke week 5 cents klaar tè houden voor dit doel. Nooit zullen we van dit Hitg^even gdd spijt kunnen krijgen, want we helpen hieimee de zaak van Gods Kerk en School bouwen!

Nog niet alle Vrijgemaakte Kerken doen aan deze actie mee.

Mogen we een vriendehjk, doch dringend beroep doen op onze kerkeraden of predikanten, die nog steeds verzuimden iemand uit de gemeente op te geven om dit werk te organiseeren. En dan hefst SPOEDIG dit in orde te maken? Want elke week verzuim brengt iedere week ook schade mee voor het werk voor onze School!

Vol activiteit gaan we verder, zoodat we de volgende drie maanden zoo mogelijk meer dan het bovengenoemde bedrag kimnen afdragen, doordat ALLE vrijgemaakte Vrouwen voor dit mooie doel bijdragen.

Mede door deze eenvoudige hulp helpen we mee aan de vorming van onze predikanten, die straks de gemeenten ingaan met den vollen rijkdom des Evangelies.

gelies. HET COMITé.

Corresp.-adres: B. v. d. Berg, Vloeddijk 104, Kampen. (We zijn dit comité zoo dankbaar. Reeds zijn ettelijke, waaronder zeer waardevolle, aangekocht. En het resultaat van 3 maand opent zeer wijde perspectieven. We hebben al nieuwe kasten moeten bestellen Zeer dringend aanbevolen. Hier is b e h o e f t e — K. S.)

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKLIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1946

De Reformatie | 8 Pagina's