GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PRATEN OF EERST SCHRIJVEN ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PRATEN OF EERST SCHRIJVEN ?

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

De heer Miedema vervolgt zijn „ingezonden":

Wat verstaal) U eigenlijk onder samenspreken ? Toch niet een zuiver logisch duel waarin men de argumenten als degens kruist en waarin de grootste consequentenvirtuoos als overwinnaar uit het strijdperk zal treden?

Onder samenspreken (ruim genomen, inclusief dus: schriftelijke behandeling van wat ons scheidt en dus uit den weg zou moeten) versta ik alles en nog wat. Men kan immers op duizend manieren, en onder duizend situaties, en met duizend doelstellingen hebben saam te spreken? De verstandige nu kent telkens weer apart, singulatim, tijd en wijze, en keurt ze obk. Voor het ditmaal aanwezige bepaalde doel, en de dézen keer ontstane concrete situatie, is onder „samenspreking" derhalve te verstaan: een duidelijke, tot Gods kerk gerichte, geen „leeken" op een afstand houdende, niemand sparende, en dus zoo mogelijk allen behoudende, op Schrift, belijdenis, kerkorde gegronde, de historie nimmer vervalschende officieele bespreking van wat „ons scheidt". Zouden we moeten „tasten" wat er zooal aan de orde komen moet? Volstrekt niet. Voor het programma der samenspreking hebben de synodes-Berkouwer en - Duursema zelf gezorgd. Niet wij hebben geschorst, etc, maar zij. En zij hebben toen gezegd: ziedaar de gronden; onze regelen, onze rechtseischen. Er ligt dus al een stapel papieren op tafel. Officieele.

Waarom zou men zoo bang zijn, daarop in te gaan? Wij zijn dadelijk bereid. Alleen maar: wij willen niet in de lucht slaan. Wij willen de schapen der beweerde kudde van Christus bereiken. Berkouwer, en al die anderen hebben dat óók zoo gezegd. En d a a r-o m lieten ze al die stukken drukken. Zelf hebben zij met een eed bezworen, dat DAARIN nu stond wat God de Heere hen had doen zien. Wij gelooven niet, dat de HEERE hun dat liet zien. En nu willen wij, altijd bereid zijnde tot verantwoording, hen doen weten, wat de gronden zijn, waarom wij ontkennen, ook voor Gods aangezicht, wat zij met dure eeden hebben bezworen. Dat is de aanroeping van Gods naam toch wel waard? Wie als „consequentie-virtuoos" straks voor den dag komt, interesseert ons geen steek. Wij durven een intellectueele of ethische nederlaag aan, indien het ooit zou blijken, dat wij ons vergist hebben in het lezen van Schrift, belijdenis, kerkorde, en in het weergeven van het historisch materiaal. Zoo'n nederlaag moeten de anderen óók aandxu"ven: ze hebben het éérst aangedurfd, te zeggen: dit is onze g e 1 o o f s taal, onze gehoorzaamheid s-acte. En ze hebben dat allemaal herhaald. We hebben geen spórtrubriek op het oog om die te vullen met nieuws omtrent een boksmatch, doch een appèl op de belijdenis etc. Argumenten zijn geen degens, en degens zijn geen argumenten. Wie ons „waarde broeders" noemen, zullen zeggen: argumenten, aan Schrift en belijdenis ontleend, zijn b r o e d e r d i e n ­ sten. Als men ginds den broedernaam gebruiken wil, en het recht tot dat gebruik heroveren wil — men heeft eerst verzekerd, dat men dien naam oni 'sHeeren wil moest loslaten, art. 79—80 K.O. — welnu, dan moet men ons s m e e k e n om contraa r g u m e n t e n, als wij zeggen, ze te hebben. Ze hebben honderd maal verzekerd, dat Schilder niet wou praten. Hij zelf gelooft daar geen woord van, en meent zelf, duidelijke verantwoording te hebben aangeboden. Maar goed, ze kunnen nu krijgen wat ze willen. Niet alleen van Schilder, maar van duizenden anderen. Moest er geen gejuich opgaan, ginds, dat wij bereid zijn tot verantwo ording? — We lezen verder:

De puur zakelijke toon van het hoofdartikel doet mij die kant wel uitdenken, alsmede ook de (veel te zware) juristenstijl, die omzichtig ieder woord wikt en weegt, opdat „de tegenstander" er geen pink achter zal kunnen krijgen. Het artikel lijkt mij het in 't geweer roepen van alle intellectuele reserves (nu, die zijn vele) een versterken tot het uiterste van de eigen slagUnies, een in beweging zetten van een zeer zware dorsslede, die alle koren onder zich mathematisch zeker en even meedogenloos zal verbrijzelen.

Puur zakelijk? Mooier iudicium kon het antwoord van deputaten niet krijgen. Want ook al die rapporten van Berkouwer, Nauta, Grosheide, etc. dragen de pretentie, puur zakelijk te zijn. Hun hart bloedde, verklaarden ze; maar ze kónden niet anders; want ziehier, zoo zeiden ze, onze puur zakelijke verantwoording voor God en mensohen. Juristenstijl? Heelemaal niet! Het is (in het stuk der deputaten) de taal der feiten en voorts die der Schrift, die ons beveelt te vechten tegen de satanische verzoeking, geloof te noemen wat ongeloof is, en dus ons aan te stellen als geloovigen, terwijl we als rasechte ongeloovigen ons van de feiten zouden losmaken. Feiten zijn pure zaken. De waardeering van feiten, en him qualificatie, is zelf óók weer een feit, en dus ook een pure zaak. En daarover willen we het nu hebben: het pure feit van de schriftuurlijke, confessioneelé en kerkrechtelijke waardeering van de pure feiten, die over en weer zijn geschied. Voorts is alle stijl goed, als hij maar geschikt is voor het doel, en de waarheid en het recht Gods dient. Omzichtig wikken en wegen? Natuurlijk. Dat zijn de schapen der kudde, die profeten, priesters en koningen heeten, waard. Ook zij, juist zij, moeten immers zweren bij God: zóó moet het! Hoe? Zóó, als wij het Zondagmorgen belijden, als wij ons scharen onder dien of dien anderen preekstoel. Den preekstoel, waar geen plaats is voor een getuige Gods als Greijdanus, of dien anderen, waar voor hem wèl plaats is, doch dien Ridderbos CS. een forum des duivels achten, zie maar hun rapporten en dure eeden. Eigen slaglinies tot het uiterste verdedigen? Weineen: wie alle argumenten van den tegenstander aan zijn eigen mede-geloovigen voorleggen wil (dat hebben tenminste wij openlijk beloofd) die geeft zich heelemaal bloot, dacht ik. En die geeft alle „intellectueele r e se r v e s" juist prijs. Dat doet niet degene, die alleen maar mondeling praten wil. En wat dat „koren", d.w.z. die goddelijke gave van de „s p ij z e" betreft: wie argumenten heeft, die doet zijn best aan te toonen, wat koren is, en wat gif; alleen het laatste wil hij verbrijzelen of verbranden. Wij willen nagaan, wie in 1944 heeft gebouwd met goud, zilver, kostelijke steenen, en wie met hout, hooi, stoppelen. Ik dacht dat de Schrift ons beval, toe te zien, hoe wij bouwen. En nu laten we, wat ons betreft, ons en ons bouwen , , in de crisis komen". Hoe kan men toch de dingen precies in hun tegendeel verkeeren? Als schrijver vraagt:

U wilt de synodale Synode toch niet zo lang de keel dicht knijpen, tot hij om genade kikt?

dan antwoorden wij: een synode die niet meer bestaat, kunnen we geen keel dichtknijpen; en op haar volgelingen willen we ons heusch niet wreken voor het feit, dat ze, toen ze nog wel bestond, óns de keel dichtkneep, door ons in oorlogstijd aan te vallen, toen we geen pers, geen boek en geen kamer hadden. Wij willen niemand de keel dichtknijpen. Wij willen alleen maar de keel o p en e n tot het zingen van Gk)ds lof. Gods lof in het ons doen vinden van wat recht en waarheid is. Gods lof in het prijsgeven van onze inzichten, indien ze onschriftuurlijk bevonden worden, of in het prijsgeven van die der anderen, indien deze mochten blijken, den toets niet te kunnen velen. Wij heeten toch KERK? Wij willen zelf niet van de genade van menschen leven; dat heb ik al eens eerder aan dr J. Ridderbos gezegd, maar de curatoren wilden toen niets in de notulen daarvan opgenomen hebben (ze hebben bij stemming uitgemaakt, dat dat niet in de notulen mocht ); maar wij willen dan óók dr Ridderbos c.s. niet van onze genade laten leven. Wij willen hem houden aan zijn openlijke bewering, dat een man als Greijdanus, of als de afgewezen candidaat, of als dat weggestuurde sjaiodelid vallen onder artikel 79—80 K.O., en dat de Heere wil hebben dat ieder „ja" zegt op de vijf vragen, waarop Schilder „neen" zeide, om 's Heeren wil, naar hij verzekert. Vraagt inzender:

Samenspreken is toch geen argumenteren, of debateren. Moet ik aan Fred, van Eeden's strijd-en vredemieren herinneren?

dan is ons antwoord: samenspreken is dit-maal zinloos, als er niet geargumenteerd wordt, om te winnen voor Christus. En wat Van Eeden betreft: prof. dr. Is. van Dijk heeft eens geschreven, het was naar aanleiding van Van Eeden's Johannes Viator, dat het maar eens uit moest zijn met die „karakterlooze aanmerkingen, die alleen raken wat de Franschen noemen Ie petit cöté des chose s" (b.v. het gezeur over één persoon, terwijl men aan honderden personen beweerde goddelijke rechtsregelen te hebben bediend); wij zullen heusch niet gaan zexrren over den persoon van Ridderbos, maar wel gaan spreken over diens officieele probleemverschuiving in synodale stukken. Dezelfde Van Dijk heeft bij Van Eeden een dualisme tussehen geestelijk en stoffelijk,

een „matter-hating principle" geconstateerd; maar wij willen — zie boven — juist „puur-zakelijk" blijven. En niet de goddelijke liefde isoleeren van de concrete dingen-van-den-synodalen-dag. En als Van Eeden zijn inzichten ons opdringt, op dezen grond: „wij die het kreegen om het aan de menschen meede te deelen", dan willen wij — juist omgekeerd — ons niet beroepen op een „krijgen" van „inspiratie", doch wat wij uit Schrift, confessie, kerkorde afleiden ter toetsing overgeven, opdat elk wete, of het metterdaad eruit afgeleid is.

Inzender vervolgt:

Samenspraken is toch het voorzichtig uitsteken van de voelsprieten, om de plaats te ontdekken waar we elkaar het best benaderen kunnen?

Vermoedelijk ligt hier de kern van heel het stuk. Van die „voelsprieten" weet ik niet; ik WIL er in dézen niet van weten. Het gebruik ervan kan ik aanbevelen, zoolang het gaat b.v. om twee tegenstanders, of verliefden, die beiden hun „wil" kunnen doen gelden, en geacht worden, dit te mógen doen. Maar in het schisma staat het anders. Met den „wil" van Ridderbos, Grosheide, etc. heb ik niets te maken. Met den „wil" van Greijdanus, Van Dijk, H. J. Schilder, Doekes, Knoop, enz. enz. hebben de anderen niets te maken. We hebben alleen en hebben allen alles te maken met den wil van Christus aangaande de kerk. En dus steken we geen voelhorens uit naar elkanders wil, doch vragen: wat hebben we, over en weer, den wil des Heeren genoemd voor God en engelen en menschen, en hebben we soms daarin, d.w.z. wat we publiek beleden en gehandhaafd hebben, ons aan Hem en aan zijn uitgedrukten wil, vergrepen? De plaats (psychisch) zoeken, waar we elkaar het best benaderen kunnen? Onnoodig! De stukken liggen op tafel: op die en die gronden zijn we gebonden, aangeklaagd, geschorst, uit het verband gezet, en wat dies meer zij. DAAR en daar ALLEEN zullen we samen weer moeten gaan staan voor den Heere, Hem „naderende" zonder eenige politieke voelspriet-imitatie. We zijn geen slakken-met-voelsprieten, doch ambtsdragers-met-profetisch-woord en ambtelijke opdracht. Als inzender vraagt:

U hebt immers sedert Uw uitstoting tegen de klippen op geargumenteerd, eerlijk, meestal bedwongen, soms een weinig verbitterd (en geen wonder), maar wat is er bereikt? Verdere verwijdering, spraalrverwarring, insinuaties over en weer. Ik zeg niet, dat U de schuld daarvan draagt, maar, in gemoede, wilt U dit gesprek polemisch van voren af aan weer beginnen? En dan schriftelijk? Ik ben het met de synodale synode eens, dat als ieder woord met zijn wederwoord, dupliek enz. zou worden afgedrukt, de wereld de kranten niet zou kunnen bevatten, want Uw argumenten gelden niet voor de tegenpartij en omgekeerd en de ervaring heeft geleerd, dat de binding van het Woord, niet door allen gelijkelijk wordt verstaan.

dan antwoord ik: er is honderd keer meer .bereikt, dan ik ooit geloofd heb te kunnen verwachten. Ik weet niet, of inzender zich al eens afgevraagd heeft, of er ook zooveel „bereikt" zou zijn, als in de huidige vrijmaking geschied is, indien men inplaats van twee hoogleeraren van Kampen aan te pakken, er twee van de V.U. zou hebben bejegend zooals het ons overkomen is (stel «ens dit overigens onmogelijke geval). B.v. de heeren Kuyper (zich niet conformeerende aan synodebesluiten inzake N.S.B.) of Hepp (ertegen schrijvende, en dan poneerende wat Voetius al zei, dat synodebesluiten niet binden, indien zij strijden tegen enz. enz.). En ik verzeker inzender, dat de vrijmaking, die weer een bekeering bracht over heel de linie, niet geschied zou zijn, Eils er niet vóór en na geargumenteerd was. Men had dan kunnen slagen in den wil om ons weg te werken, zonder dat er „bloed uit vloeide". Als nu inzender vraagt: wilt U weer van voren af aan beginnen, dan zeggen we: natuurlijk niet; we willen alleen maar VERVOLGEN, en dan OFFICIEEL, waar we in 1944 gebleven zijn, toen de synode verklaarde: we weten al genoeg, en toen wij zeiden, dat dat niet waar was. We willen dus beginnen met de doorslaggevende stukken. We meenen een rapportje-Nauta heel goed te kimnen ontzenuwen; en als de man nu hartstochtelijk de eenheid wilde, zou hij zeggen: welnu, probeer 't dan maar eens, desnoods officieus. Maar de man zegt het niet. Ik geloof niet, dat hij gelooft in zijn eigen rapporten. Althans niet meer. Maar God zegt: daar liggen de oorzaken, en gij zelf beweert ook, dat daar de redenen liggen.Insinueeren willen we dus niet: want we geven openlijke critiek op publieke stukken. De wereld kan die RAPPORTEN best bevatten, en de kerkeraads-en synode-archieven ook.

Het ergste vind ik, dat inzender verklaart: uw argumenten „gelden" niet voor de tegen-partij, en omgekeerd. Op die manier zou nooit een godsdienstgesprek begonnen kunnen zijn. En nooit een strijd met de valsche profeten. En nooit een reformatie. Begrijp ik het goed, dat inzender dus ook nooit met de Chr. Geref. Kerk schriftelijk gehandeld hebben wil? Dat hij het eens is met de Herv. Synode, die De Cock geen eerherstel geven wil, al zijn de stukken aanwezig? En moeten we heusch gelooven dat de binding aan het Woord „niet door allen gelijkelijk wordt verstaan"? ZOODRA de synode-Ridderbos dat harerzijds zeggen zou, waren we uitgepraat. Want dan zou blijken, dat ze het niet meent, als ze zegt, dat ze wil spreken op basis van Schrift en drie formulieren.

Laat ons in vredesnaam ophouden met de Linggadjati-komedie: een verdrag wordt krachteloos gemaakt onder „interpretaties". Als een zich gereformeerd noemende kerk verklaart: Gods Woord ligt daar wel, en de belijdenis ook, maar daarboven heen spreiden we „interpretaties", die met , , voelsprieten" , , aan te voelen zijn", en die strikt individueele expressie van strikt individueele emotie, of zoo iets, zijn, dan zullen wij zoo'n „kerk" verwijten, dat zij, als de farizeeën, Gods (duidelijk geheeten) „gebod" krachteloos maakt door menscheninzettingen; en voorts Gods genade bidden, om met zulke , , kerk"-wijsheid nooit meer geïnfecteerd te worden, en ons nooit meer ermee te associeeren.

Volgende week verder.

K. S.

HEEREN OF BROEDERS ? II.

Prof. Ridderbos bespreekt in een volgend artikel de opmerkingen, die onze deputaten maakten in verband met de door zijn synode gebruikte aanspraak „waarde broeder s". Terwille van het scherp stellen der kwestie wil ik beginnen met enkele feiten te releveeren:

1. Onze Groningsche synode had, zooals men weet, in haar „Getuigenis" geconstateerd, dat er van een werkelijken drang naar hereeniging vrijwel niets te bespeuren viel bij degenen die ons uitwierpen. Ze noemde ten bewijze verschillende feiten, o.a. dat men van synodocratische zijde „van de e i g e n 1 ij k e punten in geding, en van de werkelijke gronden voor schorsing, een onduidelijk of onwaar beeld" gaf. En als ergste feit noemde ze in dat verband de verzekering van synodocratische zijde, dat met schorsing en afzetting op grond van art. 79—80 K.O. ons geenerlei vonnis getroffen had a a n g a a n d e onzen staat voor God.

2. De Zwolsche synode sprak haar teleurstelling uit over het feit, dat onze synode en haar deputaten in het voorstel tot samenspreking niet hadden gehoord „de begeerte naar kerkelijke gemeenschap met degenen met wie wij ons nog steeds in Christus vereenigd weten". En daarop vervolgde Zwolle: „Dit laatste gelooft Gij van ons niet, of in elk geval is het U onbegrijpelijk, hoe wij dit kunnen zeggen", en ze verwees daarbij naar het boven onder 1) genoemde, de zinsnede n.l. betreffende de verzekering dat ons in schorsing en afzetting geenerlei vonnis getroffen had aangaande onzen staat voor God. Zwolle deed daarop een poging, ons te bewegen tot het inzicht, dat een schorsing en afzetting op grond van art. 79 —80 K.O. niet insluit een oordeel omtrent den „staat" der getuchtigden, en zoo tot het geloof, dat ze zich ginds nog altijd met ons één weten in Christus. De argumentatie van Zwolle luidde aldus: „Nu is het noodzakelijk, onderscheid te maken tusschen schorsing en afzetting uit het ambt eenerzijds en afhouding van het avondmaal en afsnijding van de gemeente anderzijds. Er kunnen zich gevallen voordoen, en er hebben zich meermalen gevallen voorgedaan, waarbij wel afzetting uit het ambt noodzakelijk was, zonder dat daarop wering van het avondmaal behoefde te volgen. Een verwijzen naar art. 79 en 80 van onze kerkenordening houdt niet in, dat al de daar gebruikte qualificaties op ieder geval toepasselijk zijn. Of het inderdaad tot afhouding van het heilig avondmaal moet komen, zal bij ieder geval afzonderlijk beoordeeld moeten worden. Het kan toch zijn, dat iemand op grond van bepaalde kerkrechtelijke inzichten komt tot handelingen, die de kerk als , , openbare scheurmaking" moet veroordeelen, en tengevolge waarvan de kerk hem niet in het ambt kan handhaven, terwijl er toch geen reden is om hem te excommimiceeren. Er is te meer reden om hierop te wijzen, omdat de Syn. van Middelburg 1933 uitdrukkelijk heeft uitgesproken, dat in bepaalde gevallen wel afhouding van het avondmaal noodzakelijk kan zijn, maar niet tot de uiterste trap van excommimicatie mag worden overgegaan zoolang het formulier van den ban niet toepasselijk geacht wordt. Wij nemen aan — en wat van Uw zijde daarover gepubliceerd is, bevestigt ons in die gedachte — dat Uw kerkrechtelijke inzichten, welke wij afwijzen. Uw handelingen bepaald hebben. Of en in hoeverre dat bij een ieder, die in Uw kerkverband leeft, het geval is, kon niet meer uitgemaakt worden, doordat de kerkelijke gemeenschap verbroken werd. In elk geval is, voorzoover ons bekend, op niemand in dit conflict de persoonlijke censuur toegepast. Op grond van al het bovenstaande blijven wij U allen als broeders in Christus, zij het als dwalende broeders, erkennen en blijft ons hart naar het herstel der kerkelijke gemeenschap met U in den weg van waarheid en recht verlangen".

3. Omdat de schijn-logica van deze redeneering velen betoovert, en ook in de artikelenserie van prof. Ridderbos wordt voortgezet, wil ik nu alvast trachten de voosheid van deze argumentatie aan te toonen. Want wie een staaltje van ssmodaal van-den-hak-opden-tak-springen begeert, kan hier terecht. Om slechts enkele dingen te noemen: a) Onze synode sprak over een vonnis omtrent onzen staat voor God. De Zwolsche synode reageert daarop, alsof wij het hadden gehad over „a f h o u d i n g van het avondmaal", „a f s n ij d i n g van de gemeente", excommunic a t i e. Men vraagt zich dan toch af, of men ginds nog wel kan lezen. Sinds wanneer is een vonnis hetzelfde als terechtstelling? aiusseri was in zijn laatste levensdagen nog niet terechtgesteld, doch wèl gevonnist. De executie had nog niet plaats gehad, echter was wel een oordeel over hem uitgesproken. Wie haalt het in zijn hoofd om als iemand over den inhoud van zijn vonnis spreekt, dat ten grondslag ligt aan zijn schorsing en afzetting, en als hij protesteert tegen de wijze,

waarop men den ernst van het vonnis verbloemt, te antwoorden: ik heb u niet terechtgesteld?

b) Zwolle zegt: U vergeet het onderscheid tusschen schorsing en afzetting uit het ambt eenerzijds, en uitbanning uit de gemeente aan den anderen kant. En ze dringt dit onderricht aan, onder beroep op een besluit van Middelburg. Als dit beroep steekhoudend zal zijn, is eerste vereischte, dat bedoeld besluit betrekking heeft op hlet onderscheid tusschen ontneming uit het ambt eenerzijds, en afhouding van het avondmaal en uitbanning uit de kerk anderzijds. Doch bedoeld besluit spreekt heelemaal niet van dit onderscheid, doch van het gansch andere tusschen afhouding en afsnijding. Ik begrijp van een zoodanige redeneering niets. Als men tegen me zegt: meneer, u moet wel onderscheiden tusschen A e e n e r-z ij ds en B + Canderzijds, vind ik het dwaas als iemand me wijzen gaat op het onderscheid tusschen B aan den eenen-en C aan den anderen kant. Ik verwacht dan te hooren de aanwijzing van wat B en C gemeen hebben tegenover A, en niet een betoog over het verschil tusschen B en C, a f g e-dacht van A.

c) Bovendien — deputaten wezen in hun antwoord daarop reeds — het besluit van Middelburg ging over de kwestie van leden, die elders kerken. Een zonde dus, die in het avondmaalsformulier niet met zooveel woorden genoemd wordt. Elke kerkeraad kent de moeilijkheden der tuchtoefening in dergelijke gevallen. Dat , , elders kerken" is een kwaad, ongetwijfeld. Maar ieder zit wel eens met de handen in het haar, als hij over dergelijke gevallen moet oordeelen. Heel vaak is de achtergrond een totaal gemis aan kerkelijk besef, of een gemengd huwelijk. En elke kerkeraad volgt dan den regel, dat ieder geval op zichzelf beoordeeld moet worden. In zulke gevallen is dikwijls heel veel geduld en onderrichting noodig, en het spreekt vanzelf, dat het dan van allerlei factoren afhangt óf en hoe vlug men van de afhouding van het avondmaal komen moet tot de afsnijding. Hier spreekt men dan ook van , , d w a 1 e n d e broeders"; men kiest voorzichtige en zachte termen, omdat men, gezien afkomst, milieu, kennis etc. etc. van zoo'n broeder de „dwaling" verklaarbaar acht, en verzachtende omstandigheden aanwezig acht. Zwolle schijnt ons, scheurmakers, zonder onderscheid („allen") met deze menschen op één lijn te stellen: „dwalende broeders", aan wie men wel niet den ambtelijken dienst kan toevertrouwen, doch met wie men zich toch in Christus vereenigd blijft weten. Geen enkele passage heeft me echter in het Zwolsche schrijven zoo geërgerd als dit stuk. Vanwege een totaal ontzinken aan den ernst en grove onwaarachtigheid. (Misschien vindt dhr Scheps deze uitdrukking wel weer te scherp, evenals zulks onlangs het geval was, toen hij een artikel van K. S. in zijn blad besprak. Hij moet het maar weten, en hij mag deze uitdrukking ook wel weer signaleeren: zoolang hij alleen maar op bepaalde woorden let, en in zijn blad nimmer ingaat op de fe i t e n, die aldus worden benoemd, helpt hij de verdeeldheid verder vreten, ondanks alle platonische verzuchtingen om eenheid.)

d) Want: Zwolle wist net zoo goed aJs iedereen het weten kan, dat men de zonde van K. S. aan het volk verkondigd had in eerster instantie niet als dwaling, doch als , , openlijke verachting der kerkelijke orde", als „de grove zonde van openbare scheurmaking". Zijn beschouwing heette in strijd met het Gereformeerde kerkrecht en de beginselen der Kerkenordening, „gel ij k prof. Schilder zelf ook heel goed weten ka n". Want immers „aangenomen mocht en moest worden, dat prof. Schilder van den inhoud van dit Onderteekeningsformulier (dat voor hoogleeraren der Theol. Hoogeschool n.l., B. H.) kennis droeg". De Synode van 1944 sprak dus: wij mogen en moeten aannemen, dat de man zijn onderteekeningsformulier kent. Maar als hij dat kent, dan weet hij ook heel goed, dat zijn beschouwingen ten eenenmale met het Geref. kerkrecht in strijd zijn. Dan zondigt hij niet „in dwa - 1 i n g", doch „m et opgeheven han d", zooals de bijbelsche termen luiden. M.a.w. wetens en willens pleegt hij de openbare grove zonde van scheurmaking, hij veracht de kerkelijke orde, en hij doet dat bewust ! Deze dingen heeft de synode niet maar - zooals prof. Schilder eerst veronderstelde - in een zekere jacht naar een strenge conclusie aldus gezegd, neen, „de Synode heeft integendeel welbewust de grove zonde van openbare scheurmaking en openlijke verachting der kerkelijke orde bij prof. Schilder willen constateeren". En deze zonde, die men op 25 Febr. 1944 bij hem constateerde, had op 25 Maart van datzelfde jaar -• na een maand dus - „een te sterker accent gekregen, omdat inmiddels „uit alles is gebleken, dat prof. Schilder in zijn standpunt blijft volharden".

Na een maand had dus de genoemde zonde een te st e r k e r accent gekregen, omdat uit alles was gebleken, dat prof. Schilder in zijn bewuste verachting van de kerkelijke orde bleef volharden.

Zwolle schreef den antwoordbrief in October 1946, twee en een half jaar later. Inmiddels had K. S. deze zijn welbewust door de synode aldus geconstateerde zonde publiek gehandhaafd. En niet slechts gehandhaafd, doch gepropageerd, gestimuleerd, georganiseerd. Nu vraag ik aan lederen synodocraat: welk accent heeft die zonde thans gekregen? Zwolle handhaafde heel den rechtshandel, ondanks velerlei verzoeken om revisie. Zwolle zei — en ze heeft dat natuurlijk na grondige overweging van alle desbetreffende stukken, en biddend om de leiding des Heiligen Geestes gedaan! —: deze handel is in alles recht voor den Heer der kerk geweest. Maar toen had Zwolle daarvan ook de consequenties moeten trekken. Als de zonde een dermate ernstig karakter droeg in Febr. '44, en na een maand reeds eeu te sterker accent gekregen had wegens gebleken volharding, dan kon men in October '46, toen gebleken was, dat K. S. hardnekkig in zijn , , zonde" volhardde en tot het uiterste in de zonde toenam, slechts een voldragen zonde constateeren, en alleen maar spreken: anathema sit, hij zij vervloekt.

Nu noemt Zwolle ons allen, ook K. S. in z ij n voldragen zonde, zonder blikken of blozen „dwalende broeders"; ze neemt nu aan, dat zijn „kerkrechtelijke inzichten" zijn handelingen bepaald hebben. Natuurlijk, zegt Zwolle, wij wijzen die inzichten af, doch we begeeren met dien K. S. ook kerkelijke gemeenschap. Hij vergist zich in zijn meeningen, hij ziet de dingen niet goed; bij hem zijn alle verzachtende omstandigheden, net als bij dat mannetje uit X dat nogal eens elders kerkt.

Ik vraag nu eiken synodocraat: sinds wanneer is het in Uw kerken gebruik, menschen, die welbewust openlijk de kerkelijke orde verachten, bij gebleken volharding in-, propaganda vóór-en organisatie van dat kwaad, als „dwalende broeders" toe te laten tot het heilig avondmaal? Als er zulk een kerk binnen het synodocratisch verband is, dan wil ik ronduit uitspreken, dat ik met zulk een kerk geenerlei kerkelijke hereeniging begeer, me met zulk een „kerk" ook niet „in Christus vereenigd" weet, en het een beléédiging acht door een dergelijke kerk aangesproken te worden als „waarde broeder".

Want de broedernaam houdt slechts waarde, zoolang men de tucht serieus neemt en handhaaft. En spel met de tucht is automatisch een grondige devaluatie van den broedemaam. Is het misschien daaraan te danken, dat men van gindschen kant zoo gemakkelijk „broedert"?

Eén vraag zou ik met name willen stellen aan dhr Scheps, ds Boeijinga en ds Zwaan van Breukelen; de tweede is auteur, de eerste overnemer, de derde commentator van een artikel, gericht tegen prof. Veenhof vanwege qualificaties, die de laatste zich veroorloofd had ten aanzien van de synodes ginds. Veenhof sprak van „schandelijke dubbelzinnigheid en weerzinwekkende onwaarachtigheid", „schandelijk, onkerkelijk, werelds gedraai en geknoei, politiek, camouflage". Ik zou ze alle drie willen vragen: lees het bovenstaande rustig en zeg mé dan: welke van Veenhof's typeeringen is onjuist en te scherp, wanneer we nu alleen maar eens letten op het Zwolsche verzoek tot samenspreking?

d) Want eerlijk, ik mis in heel dit Zwolsche schrijven de waarachtigheid. Nog één ding wil ik noemen: Zwolle neemt aan dat onze door haar afgewezen kerkrechtelijke inzichten onze handelingen bepaald hebben, en vanwege die aanname is ze in staat ook K. S. nog als dwalenden broeder te zien en te zoeken. Ik mag aannemen, dat Zwolle zich bewust was wat ze daar schreef. Welnu, dan wil ik alleen maar herinneren aan het bezwaarschrift van de hoogleeraren Vollenhoven en Dooyeweerd, dat na Schilder's schorsing bij de sjmode binnenkwam. Zij waren van oordeel, dat Schilder's „van de synodale zienswijze afwijkende opvatting inzake art. 31 K.O." niet was bewezen inderdaad te strijden , , met den geest der K.O. en de daarvoor door Gods Woord gegeven richtsnoeren". Daar lag blijkens het sjmodale rapport „voor hen het zwaartepunt" van heel deze aangelegenheid. Zij hebben dus gezegd: het is een kwestie van inzicht. De zienswijze van Schilder botst met de sjmodale, doch dan had men eerst ten aanzien van art. 31 een principiëele uitspraak moeten doen, vóór men tot schorsing mocht overgaan. Wat de synode i.u deed, was het forceeren van een autoritaire en incidenteele beslissing. Wat antwoordde daarofi indertijd Nauta, de rapporteur inzake de verlangde opheffing van de over prof. Schilder uitgesproken schorsing? Hij gaf toe, dat men de opvatting van Schilder niet uitvoerig had weerlegd. Maar dat was te danken aan twee factoren. In de eerste plaats had prof. Schilder

zelf verzuimd een uiteenzetting van zijn standpunt aan de synode te geven, terwijl hij dit wel gedaan had in' brieven aan den kerkeraad te Kampen. (Men kan zich slechts verbazen over zooveel brutaliteit bij dezen rapporteur en bij heel de synode. Men maakte immers die brieven aan den Kamper kerkeraad tot overwegingen, waarop men het oordeel van scheurmakerij baseerde („aldus", zoo staat in het vonnis, heeft hij zich „schuldig gemaakt aan de in art. 80 genoemde zonde van scheurmaking"); men had dus zijn motiveering en uiteenzetting; en men wist hem wel daarop teoordeelen, doch men was niet in staat die uiteenzetting te weerlege n, want die was niet bij de synode ingediend! Als men zich niet tot weerlegging van een niet bij de synode ingediend stuk geroepen weet, waar haalt men dan het recht vandaan over dat niet bij de synode ingediende schrijven een óórdeel te vellen en daarop een vonnis te vestigen? Bovendien: hoe vaak heeft Schilder voor zijn schorsing gevraagd hem te ^hooren"? Wie zich deze dingen realiseert, weet nog slechts één woord: zwendel ! Doch afgezien hiervan: in dit verband interesseert ons meer het tweede argument der deputaten, aldus luidende: „Voorts moet er op worden gewezen, dat, hoe ook de gevoelens van prof. Schilder mochten zijn, hij niettemin vooralsnog verplicht was en bleef zich te houden aan de duidelijke bepalingen der Kerkenordening etc". M.a.w. het was bij hem niet een te verontschuldigen verkeerd inzicht in art. 31, doch een niet te verontschuldigen verzet: de bepaling der K.O. was immers „d u i d e - 1 ij k". Hij kon dan ook heel goed weten, dat zijn beschouwing met het Geref. kerkrecht ten «enenmale in strijd was, aldus het rapport.

Nu zal men weer zeggen: „maar" een rapport. Daarvoor is alleen prof. Nauta met zijn mededeputaten verantwoordelijk, niet de synode. Doch ik zeg: neen, de synode is verantwoordelijk, en het u verschuilen achter den rug van een rapporteur zal ditmaal niet baten. Want het was de synode, die besloot, uit te spreken onder verwijzing naar de aan de kerkeraden toegezonden „Toelichting" en naar het rapport van deputaten, dat iedere deugde 1 ij k e grond ontbreekt om aan het verzoek tot opheffing der schorsing te voldoen". Ook de door YoUenhoven en Dooyeweerd aangevoerde grond, dat liet n.l. een kwestie was van verschil in kerkrechtelijk inzicht!!! was niet deugdelijk. Het was géén kwestie van kerkrechte! ij k inzicht, Jiet was een welbewust ingaan tegen d u i - d e 1 ij k e bepalingen der K.O. Daarom moest „de rechtmatigheid van het schorsingsbesluit gehandhaafd worden", aldus de synode.

Wat deed Zwolle? Ze handhaafde de rechtmatigheid der schorsing. Het was géén kwestie van „kerkrechtelijk inzicht". Zwolle wees, toen ze de Utrechtsche vonnissen sanctioneerde, af elke gedachte alsof verschil van kerkrechtelijk inzicht aan de orde was.

Maar wat is het dan voor God en menschen, als Zwolle bij de bekrachtiging der vonnissen verzekert: geen kwestie van kerkrechtelijke inzichten, en t e - g e 1 ij k e r t ij d bij de herhaling van het verzoek tot samenspreking verzekert: we nemen aan, dat het w e 1 een kwestie van kerkrechtelijke inzichten was ? Wat is dit anders dan onwaarachtigheid?

Is dit uiting van het verlangen huns harten naai het herstel der kerkelijke gemeenschap met óns „in den weg van waarheid en rech t", zooals ze zelf beweren?

B. HOLWERDA.

SUPPLETIEFONDS.

Voor het Suppletiefonds kwamen na 12 Ju'i '45 volgende giften in: gevonden collecte Cadoelen f 10, —; spreekbeurt Vleuten-de Meern f253, —; H. J. M. te Gr. f 10, —; collecte Musselkanaal (na aftrek boekenfonds) f 117, 62; N. N. te Gr. (door prof. D.) f2, 50; gedeelte collecte Spakenburg (voorts boekenfonds) f 11, 55; idem Rozenburg (idem) f 100, —; idem Amersfoort (idem) f203, 47; door Ds D. v. D. f25, —; door Ds Brink flO, —; P. O. te H. (deel v. gift) f75, —; Mevr. A. v. d. K.—de V. te K. f6, 95; door Ds D. V. D. (van fam. H.) f25, —; idem van N. N. f33, 70; collecte Zeist (gedeeltelijk) f 13, 05; collecte Schildwolde f280, 50; idem Hattem f 103, 19; idem IJsselmonde—Slikkerveer f 181, 38; B. te R. f2, 50; restant collecte Zwolle f78, —; idem Wapenveld f35, 80; collecte Pemis f60, —; idem Leiden f 10, — + f250, 02; Ds v. d. H. flO, —; collecte Heemse f262, —; idem Den Haag West f 183, 80; idem Lutten f45, —; gevonden collecte IJselmuiden f25, —; door br. W. te K. f2, —; collecte Zwijndrecht f86, 77; br. J. te ... bij Assen (overhandigd) f20, —; collecte Enumatil f200, 13; E. V. te L. f50, —; P. M. B. te H. f20, —; A. J. S. te H. f 1, 50; coll. Buitenpost (gedeeltelijk) f50, —; B. te A. f 5, ^—•; mej. V. L. na rectoraatsoverdracht f 10, — collecte Hoogkerk f 144, 50; ingekomen bij Stichting Opleiding f25, — (van haar ontvangen 15 Febr. '46).

Volgende week verder.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

PRATEN OF EERST SCHRIJVEN ?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 juli 1947

De Reformatie | 8 Pagina's