GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Persoonlijke indruk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Persoonlijke indruk.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Opnieuw is een antwoord ingekomen van de deputaten der Generale Synode van de synodocratische kerken" aan de deputaten, destijds door onze synode benoemd. Ik vertrouw, dat dit stuk wel op waardige wijze door onze deputaten beantwoord zal worden. Dit mag m.i. niet verhinderen, dat ook persoonlijke reacties gepubliceerd worden. Zulk een persoonlijke reactie op genoemd stuk, is' hetgeen hier volgt.

Ten eerste doet het mij buitengewoon onsympathiek aan, dat onder dit stuk weer prijken namen als van ds J. Weggemans, prof. dr G. C. Berkouwer, prof. dr t> . Nauta, prof. dr J. Ridderbos. Dezen genieten dus, na al hetgeen in de afgeloopen jaren aan schandelijks door hen op kerkelijk gebied bedreven is, nog steeds het volle vertrouwen in den synodooratischen kring; ja, men acht deze personen daar blijkbaar nog steeds de meest geëigenden om met óns contact op te nemen. In dit stuk komt o.a. deze zin voor: „Willen ij werkelijk eenig resultaat verwachten, dan zullen ij in een anderen geest de onderhandelingen moeten

beginnen"", en terwijl toch zonder onderling vertrouwen wij geen stap verder kunnen komen". Nu, ik verklaar hier ronduit, dat ik genoemde heeren, na al hetgeen in de voorgaande jaren, vooral op hun aandrijven ons is aangedaan, en gelet op wat zij nog telkens aangaande ons schrijven, geen cent vertrouwen waardig acht. Zij hebben „kerkverraad" gepleegd; van eenig berouw daarover is mij tot op heden niets gebleken. In onderhandelingen gaan treden met de synodocratische gemeenschap? Het moet, om Christus' wil; maar, willen zij bij ons op eenig vertrouwen kunnen reRenen (ik zeg eerlijk: eenig vertrouwen!), laten zij dan alstublieft andere onderhandelaars benoemen. Deze stuiten ons tegen de borst. Men hoort we eens zeggen: ons nageslacht zal misschien gemakkelijker tot overeenstemming kunnen komen dan wij. Mogelijk is daar iets van waar. En dan zal dat daardoor mogelijk worden, dat die menschen, die de schandelijke daad bedreven hebben, er niet meer zijn; en dat de menschen, die onder de schandelijke daad geleden hebben, er niet meer zjjn.

Wil men van synodocratische zijde dan willens en wetens ons altijd mfiar weer plaatsen voor de aangezichten van deze kerkverraders? Zóó kunnen wij nooit resultaat verwachten; gij, synodocraten zult, vóór alles, met andere personen de onderhandelingen moeten beginnen.

Daarom zou ik ook nooit anders de onderhandelingen dan schriftelijk willen beginnen. Laten we maar niet doen alsof er weer onderling vertrouwen is ; dat is een onwezenlijk standpunt. Deze personen vertrouw ik allerminst; dat zei ik reedp; maar ook de hééle synodocratische gemeenschap vertrouw ik niet; zelfs niet de z.g.n. „bezwaarden" onder hen. Hoe vaak hebben we al niet gezien, dat deze „bezwaarden" ten slotte bezwaard werden tegen de bezwaarden! Welnu, als ik moet gaan onderhandelen met iemand, dien ik niet vertrouw, die daar alle aanleiding toe gegeven heeft, ga ik schriftelijk onderhandelen. Dan moet ik precies weten, waar ik aan toe ben. Zóó iemand moet ik er altijd weer bij kunnen halen en zeggen: „nee, nee, vriend, kijk maar eens hier, wat U zelf geschreven hebt". Hoe lang zoo'n schriftelijke behandeling door moet gaan? Dat valt van tevoren niet te zeggen.Ik zou willen zeggen: tot uit de schriftelijke behandeling gebleken is, - dat de sjmodocraten ons oprecht tegemoet gaan komen; geen schaakspel meer met ons spelen; waar dit stuk een allesbehalve fraai exempel van is; tot gebleken is, dat zij berouw gaan krijgen over wat zij ons aangedaan hebben. Heel dat geschrijf over de beteekenis van ons „voorhands" en over die „preliminairen" is niets anders dan , schaken". Ik krijg zoo telkens den indruk, ook weer uit dit stuk, dat de heeren synodocraten met ons op voet van gelijkheid wiUen gaan staan: zij wat schuld bekennen, wij wat schuld bekennen; eigenlijk, zonder dat we er beiden nog wat van meenen; maar pro forma, om een onderhandelingsgrond te krijgen. Maar zóó staat de zaak niet; zóó'n onderhandelingsgrond zou onwaarachtig zijn. Want ik ben er heilig van overtuigd, dat wij, bij al de zonden, die verder ons persoonlijke en kerkelijke leven ontsieren, zaaksgerechtigheidl hebben ten opzichte van de reformatie der kerk van 1944. En dat de synodocraten toen schandelijke stukken bedreven hebben. En nu moeten wij nooit, wat recht was voor God, laten bezoedelen en beduimelen; en wat krom was voor Hem, wat gaan vernissen en opwrijven.

Als we ooit aan een onderhandelingstafel komen te zitten, dan zullen wij daar zitten als degenen, die gegriefd zijn tot in hart en nieren; als menschen, wien groot onrecht is aangedaan; die echter, om Gods wil vergevensgezind zijn. En de synodocraten zullen daar moeten zitten met de hand in den boezem, belijdend "hun ongerechtigheid; en van harte begeerend, weer naar al Gods geboden te gaan leven; óók naar dat gebod, dat „art. 31 K.O." heet.

Dan krijgen we een heel anderen opzet als het begin van dit stuk ons voor wil houden. Het stuk schrijft: „bij een schriftelijke onderhandeling blijven wij op een afstand van elkander" en de andere geest, waarin we de onderhandelingen zouden moeten beginnen „zou bij een persoonlijke ontmoeting en bij gemeenschappelijk gebed eerder verkregen kunnen worden". Ik vraag alleen maar: ontmoetten de broeders elkaar niet persoonlijk op de synodevergaderingen van 1943? D& ar spraken toch ds v. Dijk en B. A. Bos en ds C. Veenhof met de Euideren? Daar hebben ze toch vaak samen gebeden? En wat was het resultaat? Toen prof. Schilder zijn voorstel deed op 13 Dec. 1943, om voorshands alleen, voor zoover de examina betreft, terug te keeren tot den toestand van vóór 1942, een voorstel, dat de pijnlijkheden voor de overige synodeleden zooveel mogelijk vermeed Toen hield dr Polman direct daarop een vinnige rede, die alle olie, die prof. Schilder met zijn voorstel op de golven gegooid had, in volle vlam zette! Was die vergadering niet met gebed begonnen? .....

Van zulke onderhandelingen in „persoonlijke ontmoeting" krijg ik altijd een vreemden indruk. Deze: e steken samen een sigaar op en drinken eens een borrel; natuurlijk christelijk, zou prof. Greijdanus schrijven; we tappen %ens een mop èn dan gaan we praten; en dan niet al te stijf doen tegen elkaar; want we hebben toch samen gebeden? Wat we elkaar zouden s c h r ij V e n, moeten we maar niet tegen .elkaar zeggen; dat zou de „sfeer" vertroebelen, ziet U; en dan zouden wij niets bereiken. Al sprekende laten we ons gemakkelijker over een moeilijkheid heenhelpen: kom, kerel, jij was toch vroeger altijd zoo'n toffe kerel; vroeger konden we hét toch best met elkaar vinden; kun je nu niet aannemen, dat wij dat toch niet zoo kwaad bedoeld hebben; kom wees niet al te rechtvaardig". En wie een goeiige natuur heeft, laat zich dan wel eens overreden? neen: mpraten! Wat is dan het resultaat? Dat er een eenheid gevormd wordt, die slechts een schijneenheid is; een eenheid, zoo als er momenteel is in de synodocratische gemeenschap. Ze loopen daar allemaal naar één kerkgebouw; maar daarom vormen ze geen eenheid; want de één denkt daar zus en de ander dia, metraal tegenovergesteld. Dan is nagelaten het vóór alles noodige: et leggen van een goeden grondslag; het doornemen van wat ons werkelij k scheidt; het elkaar ontmoeten als broeders ! De broederlijke omgang vereischt vóór alles, dat ik mijn broeder schuld zal belijden, als ik tegen hem gezondigd heb. En daarmee niet wacht, tot de andere broeder mogelijk óók bereid zal zijn een beetje schuld te belijden. Wie werkelijk schuld belijdt, doet dat, omdat hij berouw heeft; die kijkt niet eerst nog eens de kat uit den boom; diens hart perst hem: broeder, ik heb verkeerd tegen U gedaan, vergeef het mij!" Die doet als Paulus tegen Timotheus (hfdst. 1 : 13). Wij zouden zoo zeggen: as het zoo nóódig, dat Paulus nu nog eens aan Timotheus schrijft, dat hij zoo'n „groot zondaar" wasi; een „vervolger" en een „verdrukker"? Maar het is, of het nog steeds in Paulus' ziel brandt: o, Timotheus, denk toch niet, dat ik U deze dingen schrijf, alsof i k zonder zonde ben, want i k ben de voornaamste der zondaren" (vs 15).

Kijk, van zulk een samen spreking zou ik heil verwachten; en daarom, zoodra yit de schriftelijke behandeling blijkt, dat zulk een samensprek i n g gearrangeerd kan worden, direct begin­nen !

Maar, alstublieft geen „politieke" samenspreking, alsof we op een vergadering der Vereenigde Naties waren; natuurlijk dan geopend met gebed.....

Ondanks al de dierbare woorden, waar dit stuk mee doorspekt Is, en waar „Trouw" een keur van overneemt, mis is déze grondinstelling ten eenenmale.

Dit blijkt ook uit dezen zin uit het stuk: „In het ter Uwer Synode uitgebrachte rapport (over het schrijven van den kerkeraad van Breda, P. J.) is die positiekeuze, alsof wij als ongeloovigen te beschouwen waren, met wie Gij geen gemeenschap kwdt hebben, niet met verontwaardiging afgewezen. Dat is het. wat ons blqkens den brief van de Synode van Zwolle pijnlijk getroffen heeft". Deze zin bevat waarheid, als we den klemtoon leggen op: „met verontwaardiging". Dan staat er dus: wij, vrijgemaakten, hebben afgewezen, dat de synodocraten ongeloovigen zijn. Alleen maar, wij hebben dat niet met verontwaardiging gedaan. Maar hoe licht zullen gev/one menschen zulk een zin niet als volgt lezen: „dus, dat wij als ongeloovigen zijn te beschouwen, is door de vrijgemaakten niet eens afgewezen!"En daiji is de inhoud pertinent onjuist! Onze Synode heeft deze conclusie inderdaad afgewezen.. Wij zéggen niet, dat zich in de synodocratische gemeenschap niet een grooter of kleiner siantal • geloovigen bevinden; wij zeggen dat ook niet van de Hervormden.

Ik vraag echter: waar haalt gij, let wel: gij, synodocraten, het recht Vandaan, van on»—te eischen, dat wij met verontwaardiging voor Uw rechten opkomen? Is Uw behandeling van ons in 1944 en later, tot op den huldigen dag toe, daarnaar geweest?

Het schrijven zegt verder, dat „wij het recht in eigen handen genomen hebben". En de volgende zin luidt: „Diaarmee hebt Gij niet bewezen, dat Gij het recht van Christus en niet Uw eigen recht zoekt". Ik vraag weer: durft gij dat ons te verwijten? Of: voor te houden? Waar haalt gij toch het moreele recht vandaan? Hebt GIJ i n 1944 en volgende jaren dan soms het recht van Christus bedient in schorsingen en afzettingen? Hoe zoudt gij Christus' Naam ook maar in de verte, in eenig verband durven zetten, met al het onrecht en de schandelijke daden, die gij in 1944 en later gedaan hebt? En dan zult gij, gij ons voorhouden: „gij hebt het recht van Christus niet gezocht"? ? O, nee, dat staat .er niet! Dat 's waar ook; gij hebt het politieker neergeschreven, meer op de manier van een schaker! Het staat er zoo voorzichtig, zoo a la Weggemans: „daarmee hebt gij niet bewezen, dat Gij het recht van Christus en niet Uw eigen recht zoekt". Maar een goed verstaander heeft maar een half woord noodig. En ondanks den aanhef van dit fraaie stuk, dat wq de brieven van Uw kant maar steeds misverstaan (zoudt gij aan Uzelf niet eens gaan vragen, of gij dan-wel Nederlandsch schrijven kunt? ), kan ik U wel verklaren, dat wij den inhoud van dezen zin al met onze teenen aanvoelen. Komt g ij ons, alstublieft, heelemaal niet aan met mededeelingen over het zoeken van eigen recht of het opkomen voor het recht van Christus. Leer eerst Uzelf kennen, gij die tus-

schen U en ons, telkens weer zulk een valsche tegenstelling wakker houdt, over „zelfonderzoek".

Nog iets: wij hebbeh volgens U, den kerkelijken weg niet ten einde toe afgeloopen? Alweer: hoe durft gij ons zooiets te schrijven? Gij, die in 1943 reeds begonnen zijt, den kerkelijken weg op te breken? Gij, die het kerkrecht, dat den kerkelijken weg voorschrijft, met voeten getreden hebt? Wij hadden ons nog op een meerdere vergadering moeten beroepen? Weet gij dan niet meer, hoe Uw Synode zelf de kerk van Bergsehenhoek geëxcommuniceerd heeft? Wat kon die kerk toen nog doen? Gij melddet 't ook direct aan de Hooge Overheid, in 1944, toen de Duitschers hier nog waren, om die kerk af te voeren van de lijst van Geref. Kerken, waar zij onder No. zooveel op voorkwam!! En gij, eerste onderteekenaar, ds. Weggemans, zijt gij vergeten, wat in Leiden gebeurd is? Hoe de bezwaarde broeders en zusters een Acte van Vrij making èn Wederkeer, officieel bij den kerkeraad hebben ingediend! Niet een Acte van Afscheiding! Wij hebben daarop antwoord van den kerkeraad verwacht. Bij instemming van den kerkeraad hadden wij, met den steun v^n den kerkeraad door willen gaan naar de classis; bij niet instemming door den kerkeraad, hadden wij óók door willen gaan naar de classis en event, verder tot de Generale Synode van 1946. Maar welk antwoord kregen wij van den kerkeraad? „Gij moet Uw handteekening van onder die Acte terugnemen of anders zullen wij U royeeren van de ledenlijst der kerk". Gij weet, dat wij. die handteekeningen niet hebben teruggenomen; dat behoefden wij niet te doen; sterker, dat mochten wij niet doen! Daarvoor waren wij kerkleden! En toen? Toen zijn wij geschrapt van de ledenlijst der kerk! Mijn gezin ging eraf 3 April 1945! Wat kon ik toen nog verder gaan? Hadt gij ons de Acte niet reeds in Nov. 1944 teruggezonden, omdat daarop 7 namen voorkwamen van menschen, die g 3 e n leden der kerk waren? Wie waren die niet-leden? Weet gij niet meer, dat dat waren: ds A. Veldman en de, aan de gereformeerde leer en kerkregeering trouw .gebleven 3 ouderlingen en 3 diakenen? Gij wildet dus dit stuk niet eens in behandeling nemen, o. a. wijl die 7namen er op stonden!

Neen, ds Weggemans, de kerkelijke weg was ons door U afgesneden! Zijt gij dit vergeten? Dat komt meer voor O, ja: „het is ons achteraf gebleken, dat inderdaad in sommige gevallen de persoonlijke censuur, de afhouding van het Avondmaal, is toege-•past". Achteraf! Hm. In Leiden waren er ook gevallen; ik was er één van! Ter Generale Synode waren uit Leiden ds H. A. Wiersinga en de scriba, S. Melse. Die hebben toen blijkbaar ook geen last gehad van vergeetachtigheid. En vermoedelijk meer met hen. Zou geen der andere synodeleden geweten hebben van ook maar één der gevallen, die ds Doekes als „zwarte lijst" gepubliceerd heeft? ? Ik gelief het niet te gelooven. Uw commissie ..schaakt" weer in dien zin, en gij weigert schuld te bekennen, dat gij een „vervolger" van een deel der gemeente geweest zijt.

Ik ga eindigen.

Ik heb niet malsch geschreven; maar dat kon m.i. niet. Als van den synodocratischen kant geen andere brieven meer binnenkomen dan zulke, heeft het m.i. geen zin, verder te onderhandelen. Wij hebben geen behoefte aan verdoezelingen van de waarheid, maar daaraan, dat de zaken scherp gesteld worden.

O, zeker, als er ooit onderhandelingen komen, zal het begin niet malsch zijn; daarvoor is teveel gepasseerd. Teveel, dat niet in onze kleeren is blijven hangen, maar dat ons gegriefd heeft tot in merg en been. Maar goed, als wij, met voorbijgang van die zondige synoden der synodocraten, zien die arme schapen van misleiden, die in den waan gebracht zijn en nog steeds worden, dat zij nu werkelijk in het gereformeerde spoor loopen, en die wij willen houden voor geloovigen, en die bij ons hooren, zullen wij dóórgaan; al strijdt het ook tegen vleesch en bloed.

Wanneer zullen die arme schapen van Christus' kudde eens den moed grijpen, zich andere leidslieden te gaan kiezen?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

Persoonlijke indruk.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 november 1947

De Reformatie | 8 Pagina's