GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kalamozoo—Meppel „nog eenmaal”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kalamozoo—Meppel „nog eenmaal”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onder het opschrift „Nog eenmaal", komt ds Vellenga in zijn blad terug op onze opmerkingen in verband met wat hij, de Amerikaansehe synode van Kalamazoo navolgende, beleed: de gunstige, of genadige gezindheid Gods jegens alle menschen. Onze lezers weten: op mijn opmerking, dat God in alle menschen wel het kreatuurlijke liefheeft, maar nog niet alle concrete menschen, antwoordde ds Vellenga: dat is een abstractie, en de Schrift kent deze niet. Ik stelde hem toen de vraag: kunt U nog den ouden zegtrant gebruiken: , , God heeft den zondaar lief, maar niet zijn zonde? " Het antwoord is ditmaal , , ja". Dan antwoord ik hem: Indien U tusschen den zondaar, dien God liefheeft (en dien HIJ DESWEGE begiftigt met geloof enz.) en zijn zonde onderscheidt, wel hemzelf, doch niet dit iets „in hem" object van Gods liefde achtende, is dat dan ook geen abstractie, volgens U?

Op die laatste vraag geeft, als ik het goed begrijp, ds V. nog steeds geen antwoord. Inplaats daarvan stelt hij mij de vraag: „of er, BEHALVE het kreatuurlijke in den mensch, iets is, dat van hemzelf is, behalve zijn zonde? "

Ja, daar staan we weer. , , Van" hemzelf, dat zal wel moeten beteekenen: van hem zelf afkomstig (er staat immers: behalve zijn zonde).. Maar moeten wij nu heusch gelooven, dat ds Vellenga beweren wil, dat , , het kreatuurlijke in den mensch" van hemzelf afkomstig is? Ik kan dat niet aannemen; het kreatuurlijke in den mensch is immers van God. Maar de zonde is niet , , van(wege) God".

En op de volgende vraag: of ik dan in den concreten persoon hetzelfde zie als de zonde in den mensch, antwoord ik hem: hoe komt U aan zulk een onderstelling? Wie de zonde ziet als een bederf, en als een algeheel gebrek — om maar niet meer aan te halen uit de belijdenis — zal zulke dwaasheid toch niet kunnen leeren, als hier geopperd wordt? Persoon-zijn is geen zonde. •

Ds V. verklaart, dat hij van deze dingen gaat duizelen. Het is dan wel wat laat, want eeuwen geleden schreef Paulus reeds over „ik doe wel de zonde, maar ik doe ze eigenlijk niet", en dergelijke uitspraken; en is er hevig gediscussieerd over de vraag, wat oude en nieuwe mensch is, en wat inwendige en uitwendige mensch; en tientallen jaren reeds staan met elkaar te disputeeren over d© vraag wat persoon is (in onderscheiding van natuur, en ziel en ik) de heeren Hepp, Waterink, Steen, Bavinck (J. H.), •Los, VoUenhoven.

Ds V. kan merkwaardige bewijzen daarvan vinden in een rapport, ingediend door prof. VoUenhoven en mij bij de generale synode van Sneek. Maar als hij meent, dat ik abstraheer, als ik , , natuur" en „concreten persoon" van elkander scherp onderscheid, dan moet hij aan déze heeren de vraag van abstractie, al of niet, stellen, met telkens varieerende uitkomst.

Hij kan binnenkort er meer van lezen in mijn Heidelh. Gat. deel III, afl. 1.

Maar waartoe die vliegenvangerij ? Als de belijdenis, die ook ds Vellenga bindt, zegt, dat de mensch zijn heele natuur verdorven heeft, daardoor schuldig is des lichamelijken en geestelijken doods, verloren heeft al zijn uitnemende gaven, en dat al het licht dat in hem is In duisternis veranderd is, dat hrj niet dan een slaaf der zonde is, geen ding kan aannemen zoo het hem uit den hemel niet gegeven zij, en dat, tenzij het wonder met hem geschiedt, Gods toorn op hem „blijft", dan versta ik dit zoo, dat , , van nature" de menschen onder Gods toorn liggen. Dat Hij voorts uit een ongehouden liefde, die geen aanknoopingspunt in eenig schepsel, en dus óók niet in de bedoelde kreaturen, heeft, zijn barmhartigheid bewijst door te trekken uit dezen staat degenen die Hij verkoren heeft; en voorts, zichzelven betoonende als rechtvaardig, de anderen laat in hun verderf. En dat dus God den zondaar, dien Hij (alzoo) liefheeft, metterdaad en absoluut liefheeft, hoewel Hij diens zónde haat (ik kan dus het oude zinnetje overnemen, als men mij het maar laat zeggen in den ouden kerkstijl, d.w.z. slaande op diegenen die Hij dan ook op deze wijze liefheeft, en gaat rechtvaardigen, en heiligen, omdat Hij hen verkoren heeft), en dat Hij de anderen niet liefheeft. En dat dus de stelling eener genadige gezindheid Gods jegens alle menschen in strijd is met de belijdenis.

En als nu op deze uitspraken der belijdenis vaak gezegd wordt: maar waar blijven we dan met ons pogen om te komen tot een juiste waardeering van het „kreatuurlijk-natuurlijke" leven, en als dan o.a. ik zeg: God heeft de , , natuur" in den zin van het kreatuurlijke, dat Hij gemaakt en voorzoover Hij het gemaakt heeft, niet gehaat, doch houdt zijn eigen werk in stand, dan verbaast het me toch eigenlijk een beetje, dat een kersversch opwerpsel als de fictie van den , , royalen God" (dr S. J. Ridderbos) zoo maar ineens een oudgediende als ds Vellenga laat vallen in de armen van Kalamazoo's synode. Ik wou ds Vellenga ervoor helpen bewaren, nog meer domme doemvonnlssen voor zijn rekening te nemen dan toch al voor zijn rekening liggen. Ik zou ds Vellenga raden, niet zoo maar ineens een theoloog als Hoeksema afzettenswaard te noemen, omdat hij tot Kalamazoo zei, wat ook ik er tegen zeg: wat u daar zegt van God, synode, dat is In strijd met Schrift en belijdenis.

En, als ds Vellenga, ook bij nader inzien, het bewust méént, laat hem dan zeggen: dit is een dogma gelijk: God is jegens alle menschen genadig gezind.

Maar eerst, geloof ik, ware het goed, te bedenken, dat de klacht, dat wie in dezen de belijdenis handhaaft, daarmee kersteniaanscli, doopersch, of wat dan ook geworden is, weersproken wordt door de these, dat God het kreatuurlijke altijd liefheeft.

Maar een „het", dacht ik, is nog geen „hij".

Ds Vellenga moet de kwestie, of dit laatste zinnetje abstraheerend is, niet aan mij pas stellen in 1950, maar aan de heeren Waterlnk, Steen, Bavtnck, VoUenhoven, Hepp, al van vóór 1936. Zie boven.

In mijn rede over de algemeene genade kan hij (behalve daji in bovengenoemde bronnen) de bewijzen vinden, dat eenige van deze auteurs onderling zeer uiteenloopen, maar allemaal tusschen „natuur" en „ik" („hij") onderscheiden.

Ds Vellenga vroeg me, wat ik dan dacht van het aanbod van genade (dat intusschen volgens de belijdenis, Dordtsche Leerregels, lang niet tot alle menschen komt, omdat God het OPZETTELIJK aan velen onthoudt, D. L. m—IV, V. d. D., 5). Ik antwoordde: dat heb ik allang gezegd, ik ben bereid u dat toe te zenden. Ds V. verklaart zich bereid, daarvan kennis te nemen. Dienovereenkomstig is hem toegezonden mijn Heidelb. Cat., dl II.

Voorts: ds Vellenga zij voorzichtig met het poneeren van stellingen. Als hij gelooft, dat ze van God zijn, die stellingen van Kalamazoo en van Sneek-Utrecht, laat hem ze dan handhaven, en dat ook doen deze weken, als hij met zijn synode in verzoeking komt, om voor de zooveelste maal te knoeien met wat eerst als goddelijke waarheid is opgelegd. En als hij zelfs maar eraan twijfelt, laat hem dan berouw hebben en vooral dat camoufleeren en dat verschuiven van de kwesties openlijk afkeuren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Kalamozoo—Meppel „nog eenmaal”

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's