GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De lastering van den Naam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De lastering van den Naam

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar de Farizeeën, dit gehoord hebbende, zeiden: eze werpt de duivelen niet uit dan door Beëlzebul, den overste der duivelen. Matth. 12 : 24. Daarom zeg Ik u: lle zonde en lastering zal den menschen vergeven worden; 'maar de lastering tegen den Geest zal den menschen niet vergeven worden. Matth. 12 : 31.

(II)

Terecht noemt de Heidelberger Catechismus de lastering van den NAAM de grootste zonde. Want het is „de zonde met opgeheven hand". U weet, dat over dit zich-opzettelijk-misgaan gesproken wordt in de „tora" — het onderricht des HEEREN, gelijk dat voor de Kerk der Oude Bedeeling is neergelegd in de Mozaïsche wetten.

N u m e r i 15 spreekt ons daarvan. In dit hoofdstuk is ons een wet bewaard, die het Bondsvolk van alle tijden scherp onderwijst inzake de tegenstelling tusschen het „onbewust-zondigen", en het willens-enwetens-overtreden-van-Gods-geboden. Van dit laatste zegt het bericht in Numeri:

„Maar de ziel, die iets gedaan zal hebben met opgeheven hand, hetzij van inboorlingen of van vreemdelingen, die smaadt den HEERE; en diezelve ziel zal uitgeroeid worden uit het midden van haar volk; want zij heeft het Woord des HEEREN veracht, en Zijn gebod vernietigd; diezelve ziel zal ganscheüjk uitgeroeid worden; haar ongerechtigheid is op haar" (vs 30, 31).

De Hebreeuwsche werkwoorden, hier gebruikt, zijn: „smaden" of „hoonen" (lett.: bekladden), „verachten" (lett.: gering schatten, ontzeggen van iedere waarde) en „vernietigen" (lett.: breken, buiten werking stellen).

Ën deze woorden geven ons wel een scherp licht over de lastering van den NAAM: hoe wordt in dit kwaad de HEERE gehoond, aan Zijn Woord alle waarde ontzegd. Zijn gebod buiten werking gesteld! Dit is de Bondsbreuk in optima forma: waarlijk, er is geen grooter kwaad, noch dat God meer vertoornt dan de lastering Zijns Naams. Want in dien NAAM, zitten het Verbond des HEEREN, Zijn beloften, Zijn groote werken van verlossing, de uitleiding van Zijn Kerk uit het diensthuis, begrepen. In dien Naam „heeft de HEERE ons laten zien, dat Hij ons leven verlost van het verderf (Golgotha) en kroont met goedertierenheid en barmhartigheden (Paschen)" i). En daarom is de lastering van den NAAM de zonde met opgeheven hand — de zonde, voor welke geen vergeving is, die dus het eeuwig oordeel des HEEREN reeds in deze wereld aantrekt — de zonde, welke stelt buiten den kring des Verbonds, en Gods ontzettende Verbondswraak onherroepelijk komen doet over wie zich aan haar schuldig maken.

Nu, dit alles wordt ons door het Nieuwe Testament nog klaarder belicht. Want onze Heiland, Die de wet en de profeten is komen vervullen, heeft deze zonde met opgeheven hand, de goddeloosheid, die opkomt uit willens-zich-verzetten, uit bewuste vijandschap, gequalificeerd als „de lastering tegen den Geest"

En Hij vervult ook Numeri 15 : 30, en Leviticus 24 : 16 daartoe"), wanneer Hij in Messiaansche majesteit getuigt: De l a s t e r i n g tegen den Geest zal den n^enschen niet vergeven worde n".

Ge vraagt misschien: maar is dat dan hetzelfde, de lastering van den NAAM, en de onvergeeflijke zonde, waarvan in het Evangeliebericht sprake is — en voorts ook in Hebreen 6, Hebreen 10, 1 Johannes 5?

Wij willen dat nader zien. Wat is de aanleiding, die onzen Hoogsten Profeet en Leeraar er toe gebracht heeft, te spreken over die eene zonde, welke de voleinding is van alle kwaad?

Zoowel M a t t h e u s als Marcus en Lucas") teekenen ons klaar de situatie, welke dit diepernstige, snijdende Woord Gods in de Kerk heeft doen vallen.

Daar is (.geUjk de eerste en derde evangelist be^ richten) een zoon van Abraham tot Jezus gebracht, dien heel de omgeving kent als een onvolwaardig bondeling, eeü stumperigen invalide. Hij is tegelijk blind en stom (misschien wel doofstom), en bovendien van den duivel bezeten. Christus werpt aanstonds den boozen daemon uit, en geneest den stakker volkomen, door hem zijn spraak en zijn gezichtsvermogen (eventueel ook zijn gehoor) te hersteJen. Dan infecteeren Zijn vijanden — de gedeputeerden van den geheimen anti-Jezus-bond (die Farizeeërs en Herodianen omvat). Schriftgeleerden, expres met moordplannen van Jeruzalem gekomen — het volk met hun iniame beschuldiging: „Hij werpt de duivelen uit door Beëlzebul*), den overste der d u i Ve1en".

Hier is dus vijandschap, bittere, berekenende, welbewuste haat.

En deze fluistercampagne ontmaskert Christus als laster. Hij toont aan, dat de Schriftgeleerden tegen beter weten in hebben gesproken. Het is dus geen kwestie van niet-weten, maar van nietwillen. Het is booze opzet van harten, welke zich moedwillig sluiten voor het Evangelie van den NAAM, die geloofd en geprezen moet worden, vnjl er onder dien NAAM verlossing is van het verderf, en kroning met goedertierenheid en barmhartigheden — is die genezen zoon van Abraham daar niet het levende bewijs van, een trofee van Messiaansche glorie, 'n document van 't welbehagen Gods in den Zoon Zijner liefde.

Misschien dat iemand der Joden, die Hem hooren spreken, gedacht of gezegd zal hebben: o, die toon! al heeft de Profeet van Nazareth gelijk — Hij vergete toch niet, dat onze Rabbi's^ het goed bedoelen! O, dat schort van vijgebladeren, waarmee de zondaar klaar staat, om zijn verkeerde daden en woorden de camoufleeren: goede bedoelingen Christus' oogen zijn als een vlammend vuur. Hij doorziet de harten. Hij weet, wat voor waarde daaraan is te hechten. Let op VS 25: „Jezus, kennende hun gedachten"!

Hij weet: dit is nu de lastering van den NAAM — de zonde met opgeheven hand En Hij hanteert het zwaard van den Gteest — het scherpe, tweesnijdende Dat hopen we in het volgend nummer verder te zien.


1) E. T. van den Born, „Onderwijzing in de Chr. leer", Pg. 87.

2) Vergelijk de Sehriftoverdenking van de vorige week. 3) Mare. 3 : 22—30. Lucas 11 : 14—23.

4) Een naam, door sommigen uitgelegd als „heer der woning", door anderen als „mestgod" — in elk geval aajiduidend een vorst in het rijk der duivelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De lastering van den Naam

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 februari 1950

De Reformatie | 8 Pagina's