GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De lastering van den Naam

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De lastering van den Naam

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En zoo wie eenig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des menschen, het zal hem. vergeven worden; maar zoo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden.noch in deze eeuw, noch in de toekomende. Mattheus 12 : 32.

(V slot)

Dat tempelzware woord over de lastering tegen den Heiligen Geest mag niet worden losgemaakt uit het verband.

Wij zien 't hier immers duidelijk, dat deze zonde haar wieg vindt niet onder de wereldlingen, maar bij het kerkvolk.

Christus' aangrijpende waarsohuvsdng richt Hij tot de schare, die het wonder der genezing van den invaliden zoon-van-Abraham meegemaakt heeft, maar oogenblikkeHjk onder de fluistercampagne van hun eerwaardige en vroede „Kerkelijke autoriteiten" gezet wordt: „H ij wierpt de duivelen niet uit dan door Beëlzebul, den overste der duivele n".

En Hij toont het Bondsvolk daarmee klaar en ondubbelzinnig aan, dat dit ontzettende kwaad een ieder van hen bedreigt. En dat dit heel nauw Zijn Kerkvergaderend werk raakt.

Want in feite staan die scharen voor de keuze. Aan den éénen kant lokken de Schriftgeleerden en

Overpriesters: hlér moet gij zijn, kinderen Abrahams! loopt onze synagoge toch niet voorbij! wordt toch geen schismatieken! laat u door dien Rabbi van Nazareth toch niet afvoeren van Ja h w e h, hij is een compagnon van den duivel! denkt er om, als ge naar hem hoort, en hem volgt, ge zult nooit in den schoot van Abraham aanliggen!

Aan den anderen kant verkondigt de Rabbi van Nazareth het Evangelie van het Koninkrijk Gods. En Hij doet het met macht, niet als de Schriftgeleerden. Hij lokt hen met Zijn v/arme liefde: „K omt allen tot Mij, die vermoeid en belastzijt •— Ik zal u rust geven — Mijn last is' licht, en Mijn juk is zacht!"

Dat wil zeggen: hier komt het vraagstuk van de ware en de valsche Kerk in hun gezichtsveld. Want één van beide is waar, nu de Jeruzalemsche leidslieden hun infame lastering doen infiltreeren onder de schare: „duivelswerk, die genezing, en die uitwerping van den boozen geest!" —: ze hebben gelijk, maar dan staat in hun synagoge de katheder des HEEREN — óf: het is Godslastering, maar dan moet ge volharden in uw belijdenis, nog maar vragenderwijze geuit: „Is Deze niet de Zoon van David? "

En nu wordt het haarseherp-emstig, uw antwoord. In dit raam immers wordt „het spreken tegen den Zoon des menschen" „spreken tegen den Heiligen Geest". Zonde met opgeheven hand. Lastering van den NAAM. Bedenkt dat wèl, bondelingen. Ik heb daar straks dien stakker genezen. Misschien, zijn er onder u, die in onzekerheid of in onwetendheid verkeeren, of Ik nu wel de Messias ben. Nu, die zonde, zelfs al wordt ze tot lastering, kan vergeven worden, nl. als men er zich niet moedwillig in verhardt, en tot schuldbelijden komt. Maar als ge meegaat met deze Farizeeën, en dus Mijn werk, dat een onderdeel is van Mijn vergaderwerk, aan den duivel of zijn handlangers toeschrijft, dan is dit lastering tegen den Geest: ge tast de groote verlossingswerken des HEEREN aan. Ge zijt dan moedwillig en volstrekt tégen Mrj. Ge verstrooit dp kudde Gods. En dat is de onvergeeflijke zónde

Wordt het zoo niet volkomen begrijpelijk, dat onze vaderen, pas ontkomen aan de booze verstrooiingskrachten in de Roomsche Kerk — verstrooiingskrachten, welke tot een kind der hel maken, tweemaal meer dan de verstrooiende kwade herders zelf — met kracht en klem den eisch des Heeren beleden hebben, dat een ieder schuldig is, zich te voegen, niet bij een instituut, waarvoor menschen de organisatie, en de regelen van leer, dienst en tucht hebben vastgesteld, maar bij de eenige catholieke Kerk, de heilige vergadering der ware Christgelooyigen, die de Zone Gods Zich vergadert van het begin der wereld tot haar einde toe? In die confessie spraken onze vaderen geloovig de Schrift na. Ze hebben ook gebeefd' voor dit woord van hun Eeuwigen Koning, Die zonder onderdanen niet zijn kan: „W ie me t M ij n i e t i s, d i e is tegen Mij — en wie met Mij niet vergadert, die verstrooit " gaven ze dezen tekst niet als Schriftbewijs bij de Artt. 27/29 van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis?

Zoo is dit woord brandend-actueel, in onze verleugende wereld, waarin God Zijn energie van dwaling zendt, opdat de menschen de leugen zouden gelooven.

Neen, ik vergeet de situatie niet, en ik wil de proporties üi het oog houden.

Ik beweer niet, dat ieder, die zich niet bij de ware Kerk voegt, de lastering tegen den Heiligen Geest pleegt.

Maar ik hoor mijn Eenigen Meester en Zaligmaker spreken.

En Zijn Woord is geladen met volstrekten ernst. En ik wil niet vergeten, dat Hij Zijn zware woorden over de lastering van den NAAM in verband zet met Zijn. arbeid van Kerkvergadering. En ik herinner mij, dat, in Zijn Naam, aan de Hebreen, dat is aan de geloovigen uit de Joden, die te Rome woonden, geschreven wordt het ernstig, vermaan, dat in niemand van hen een boos, ongeloovig hart zij, om af te vallen van den levenden God^). En dat dit later in den brieft) geaccentueerd wordt door die ontzaglijke woorden over de onmogelijkheid, hen, die afvallig worden, welbewustafvallig, wederom te vernieuwen tot bekeering. En ik hoop, dat ik mijn leven lang beven zal voor de lastering tegen den NAAM.

Want P a u 1 u s kon schrijven, in zalige ervaring, dat hem zijn „spreken tegen den Zoon des menschen" vergeven was: „m ij, die tevoren een godslasteraar was, is baJrmhartigheid geschiedt, omdatik het onwetende gedaan lieb in ongel oovigheid"^).

Maar de schrijver van den brief aan de Hebreen vermaant, als met een snik in zijn stem, om het gr\xwelijk gevaar van de lastering tegen den NAAM:

„W ant zoo wij WILLENS zondigen, nadat wij de kennis der waarheid o n t v a n g e n hebben, zoo blijft er geen slachtoffer meer over voor de zonden, maar een schrikkelijke verwachting des oordeels, en hitte des vuurs, dat de t e g e n s t a n d e r s zal verslinden"*).


1) Hebr. 3 : 12.

2) Hebr. 6 : 4—6.

3) 1 Tim. 1 : 13.

4) Hebr. 10 : 26, 27.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 maart 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

De lastering van den Naam

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 18 maart 1950

De Reformatie | 8 Pagina's