De wijzen in hun arglistigheid gevat, 2
En als zij heengingen, zie, eenigen van de wacht kwamen in de stad en boodschapten den Overpriesters al de dingen, die geschied waren. Mattheus 28 : 11.
Het teeken van Jona, den profeet, was hun eenmaal toegezegd als boos en overspelig geslacht, omdat zij eigen ontrouw-jegens-den-HEERE trachtten te bedekken door de verdenking van onbetrouwbaarheid bij Jezus, zoodat zij Zijn woorden weigerden te aanvaarden. Zijn wonderteekenen aan den duivel toeschreven, en van Hem vergden een teeken uit den hemel, als het mannawonder in de woestijn. Toen had de Heiland hun voorzegd, dat zij nog één teeken ontvangen zouden, en wel dat van Jona, den profeet. Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten was in den buik van dèn visch, alzoo zou de Zoon des menschen drie dagen en drie nachten zijn in het hart der aarde.
Welnu dit teeken is het dan, dat hun tenslotte gegeven wordt. Het wordt hen medegedeeld door onverdachte getuigen, welke omstandigheid zij bij de Ninevieten vóór hadden; moesten die dat verhaal van Jona's wonderbare zeereis in den buik van een visch immers maar gelooven op gezag van zijn eigen getuigenis, terwijl hij het hun niet eens van te voren had gezegd.
Jezus daarentegen had hun Zijn verrijzenis uitdrukkelijk voorzegd, en er aan toegevoegd, dat zij zou plaats hebben op den derden dag na Zijn begrafenis. En zij zelf waren het geweest, die Hem den dood hadden ingejaagd; die ook Zijn dood lichaam secuur hadden weggeborgen in een verzegeld en streng-bewaakt graf. En nu kregen zij juist van de mannen, die er voor waken moesten, dat Jezus' woord zelfs geen schijnvervulling vinden zou, van hun eigen menschen, die hun volste vertrouwen hadden, te hoeren, dat de hemel zich met Jezus' graf had ingelaten, dat de krachten der toekomende eeuw zich hadden doen gelden, en Jezus' woord zijn volle vervulling gevonden had. Wij zijn zoo spoedig geneigd, wanneer wij hooren van Jezus' verschijningen aan Zijn discipelen, aan degenen, die in Hem hadden geloofd, te vragen: waarom heeft Jezus zich niet eens aan de Overpriesters en Ouderlingen, aan de Farizeën en Schriftgeleerden vertoond, en hèn met de stukken overtuigd, met de teekenen van de spijkers in handen, voeten en zijde, dat Hij waarlijk was de gekruisigde, maar opgestane Heer?
Doch wij verstaan dan niet, dat zintuigelijke waarneming zonder meer nooit tot geloof leiden kan. Dat bovendien Jezus' eigen werk-bij-Zijn-eerste-komst-hierop-aarde was volbracht, ook ten aanzien van de geestelijke leidslieden van Israël. En wij vergeten Jezus' woord, aan Abraham in den mond gelegd aangaande de broers-vaii den rijken man uit de gelijkenis: zij hebben Mozes en de profeten, dat ze die hooren; indien zij Mozes en de profeten niet hooren, zoo zullen zij, ook al ware het, dat er iemand uit de dooden opstond, zich niet laten gezeggen.
Trouwens, konden zij geloofwaardiger getuigen vinden dan deze soldaten, wier rapport in hun doodelijke ontsteltenis onweerlegbare bevestiging vond ? De waarheid daarvan stond hun op het gelaat te lezen. Neen, indien zij ook dit getuigenis niet wilden aanvaarden, dan was< het zonneklaar, dat niet' onmacht, maar onwil hen weerhield Jezus als den Christus te belijden.
En zoo hooren wij hier het lachen Gods in dat stotterende rapport van die heldhaftige soldaten, buiten adem van het loopen, en vaalbleek als waren zij levende lijken. Zijn dat die kranige kerels, die Jezus in Zijn Zelfovergave te bespotten waagden; die een, weerloos man durfden spuwen in het gelaat? Zijn zij zóó spoedig uit het veld geslagen, en zijn ze zóó doodsbenauwd zelfs voor één enkelen engel, van wie Jezus er legioenen tot Zijn beschikking heeft?
O, wat schaterlacht het in den hooge!
Maar wij hooren hier niet alleen het lachen des hemels over die dappere soldaten met hun zielige figuur, doch niet minder ook over die wijze, uitgeslapen Overpriesters met hun Raad, gevangen als ze zitten in hun arglistigheid. Zij, die al hun best hebben gedaan, dat niet eenig getuigenis van Jezus' opstanding kans van slagen zou kunnen hebben, ja, die gedaan hebben wat zij konden om zulk een getuigenis-zelf onmogelijk te maken, zij zijn de eersten, die het getuigenis daarvan in Jeruzalem te hooren krijgen. En dat niet van discipelen van alen grooten „verleider", zooals zij Jezus betitelden, neen, maar Nota Bene door de mannen, die zij hadden uitgekozen, om een eventueel dergelijk getuigenis te helpen den kop indrukken.
Hadden zij nu maar géén wacht bij het graf gezet. Nu hebben zij van die hulp meer last dan gemak. Hebben zij immers zelf de heidenen als onbevooroordeelde getuigen erbij gehaald. Stel-je-voor, wanneer die wachters Jeruzalem ingingen en ruchtbaar maakten hetgeen zij in den hof van Jozef van Arimathea hadden meegemaakt
Hóórt ge het, het spotlachen Gods in den hooge over die listige lagenleggers om de discipelen bij eventueele poging tot diefstal van Jezus' lijk te vangen, waar zij van Hem gevangen werden in hun eigen netten?
Pabchen, Paschen, dwaze mannen dachten Hem in 't graf te spannen • hiet Pilatus' zegelmerk. Paschen, Paschen, ijdel werk, ijdel waken. God almachtig is verrezen eigenkrachtig Hallelujah dóór een steen eer de zonne in 't Oosten scheen. ^
Die spotlach Gods moge aanstekelijk werken op ons, opdat wij het weten, dat, hoe ook de satan en zijn rijk met intrigeeren en geweldpleging zich ooit tegen Christus Jezus en Zijn Kerk te weer moge stellen, en de ongodisten den Opgestane en Eeuwig levende in Zijn volgelingen mogen bekampen als ware Hij dood, de HEERE onze God eenmaal op Zijn tijd de waarheid van het getuigenis der opstanding van Jezus Christus, onzen Heer, in Zijn wederkomst op de wolken bevestigen zal, zoodat zij er niet meer onder vandaan komen kunnen; zij er zich ook niet meer onder vandaan liegen kunnen, want de boeken, d.i. de consciëntiën zullen geopend worden, en dan zullen de verborgenhedeii en geveinsdheden der menschen voor allen ontdekt worden. Zoodat zij overwonnen zullen worden door het getuigenis van hun eigen gewetens. (N.G.B. art. 37).
Zal echter die spotlach Gods zoo op ons aanstekelijk kunnen werken, dan zullen wij dit Godswoord moeten aanvaarden in geloof. Dit Godswoord, dat ons óók zegt, dat wij aan de teekenen der tijden genoeg zullen hebben, als door God Zelf ons voorzegd. Dat wij ze zullen moeten zien in het licht der Goddelijke profetie als voorboden van Christus' wederkomst, met de opwekking toch te waken als de getrouwe dienstknechten, die de komst van hun Heer verbeiden. En dat wij ons niet zullen laten verleiden God te verzoeken in het afvergen van een teeken naar onze eigen kortzichtige gedachten en eigenzinnige begeerten, om eerst daarna en daarnaar de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van Zijn Woord af te meten.
Wanneer wij b.v. niet willen gelooven, dat Christus Jezus ook vandaag Zijn Kerk regeert en het heelal bestuurt, tenzij Hij niet spoedig daarvan blijk geeft op een wijze, welke ons dienstig en noodzakelijk voorkomt, dan zullen wij al onze levensdagen tevergeefs daarnaar blijven uitzien; zullen ook de van-God-gegeven teekenen der tijden ons niet toespreken, doch zal ook ons slechts één teeken overblijven, geUjk het Jonateeken het boos en overspelig geslacht van Jezus' dagen, n.l. het teeken van den Zoon des menschen op de wolken des hemels.
Maar dan zal dit ook voor óns te laat zijn, gelijk het Jona-teeken voor het ongeloovig Israël. Dit zal óns dan evenmin tot geloof en bekeering brengen als dat van Jona den Joodschen Raad.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 april 1950
De Reformatie | 8 Pagina's