Bestrijding gehandhaafd
Van den heer H. Amelink, oud-secretaris van het C.N.V., mocht ik een exemplaar ontvangen van het nummer van 11 November j.l. van de Gids, het orgaan van het C.N.V., waarin de heer Amelink een artikel heeft gewijd aan hetgeen door mij geschreven werd in ons Jubileumnummer. De redactie van de Gids zegt zijn oud-secretaris dank voor deze spontane bijdrage. Van mijn kant wil ik ook gaarne mijn erkentelijkheid ervoor uitspreken, dat de heer Amelink aandacht heeft geschonken aan hetgeen dezerzijds werd geschreven, al moest hij zijn verweer dan ook plaatsen onder het opschrift „Te veroordeelen bestrijding". Over en weer houden wij ons, naar ik hoop, ervan overtuigd, dat geen persoonlijke drijfveeren, doch overtuigingen ons bewegen. Gaarne zal ik dan ook zijn uitgebrachte critiek onder de loupe gaan nemen. Terwijl ik mij daartoe ga zetten, komt mij onwillekeurig een herinnering uit mijn jeugdjaren voor den geest. Zondag aan Zondag ging de heer Amelink met ondergeteekende (wij kenden elkander persoonlijk niet; de heer Amelink was toen al een bekend man in de Chr. vakbeweging en schrijver dezes nog maar een schooljongen) dezelfde richting: door de Ruilstraat naar de Gereformeerde Duyststraatkerk in Rotterdam-Delfshaven. Aan bepaalde reacties in zijn crifiek, b.v. als hij het heeft over de valsche kerk en art. 31 K.O., kan ik wel afleiden, dat wij nu niet meer kerkelijk dezelfde richting uitgaan en dat we de laatste jaren om heel wat andere feiten uit elkander zijn geraakt dan alleen maar om zulke, die verband houden met verandering van woonplaats, hetgeen te betreuren is.
Aan het slot van zijn artikel schrijft de heer Amelink: „Men ziet dus, welke waarde men aan de publicaties van den heer Groen kan hechten. Het blijkt noodzakelijk dezen schrijver na te rekenen". Alhoewel het gebezigde meervoud van publicaties geen verantwoording vindt in het artikel van den heer Amelink, kunnen wij voor narekenen alleen maar dankbaar zijn, mits het nauwkeurig geschiedt. Wij trachten door duidelijke bronvermelding bij onze citaten onze lezers daartoe niet alleen in staat te stellen, doch ook op te wekken. Overweging van hetgeen door mijn opponent naar voren werd gebracht, noopt mij tot de conclusie, die boven dit artikel staat. Mijn verantwoording moge hierbij volgen:
De heer Amelink begint met de verklaring, dat mijn artikel niet door den titel gedekt werd. Ik betrok daarin ook het C.N.V. en het zou toch gaan over De Reformatie. Waar De Reformatie blijkens de principieele doelstellingen bij de oprichting ook de reformatie op het politieke en sociale terrein wilde doen inwerken, lag, waar ik mij bepaalde tot het sociale, een vergelijking met het C.N.V., dat ook reformeerend op de sociale verhoudingen wilde inwerken, voor de hand. Ik had daarbij ook een ander onderwerp in bespreking kunnen nemen, b.v. dat der werkstaking, waarover door dr K. Dijk en de heer A. Schilder in dien tijd geschreven werd, ook dan zou ik de Gids geraadpleegd hebben, die eveneens in die jaren erover handelde. Mijn keus viel echter op de principia en de beleving daarvan voor een christelijk reformatorische sociale actie, met name omdat deze in hun uitwerking ook in onze tijd in geding zijn en ons verdeeld doen zijn. Daarbij moest ik naar voren brengen het duidelijk uitgesproken standpunt van het C.N.V., de k!eurlooze middenstof van ons volk, als volwaardig bestanddeel, in de eigen organisatie op te nemen, na deze voor die organisatie te hebben aangetrokken. In dit verband liet ik niet onvermeld de critiek, die in de twintiger jaren tegen dezen gang van zaken in de Gids zelf aan het woord was geweest, ook al was zij blijkbaar tot zwijgen of tot berusten gebracht sindsdien. De strijd van den heer A. A. Basoski bewijst, dat aan deze critiek in 1950 uit beleidsoverwegingen het zwijgen werd opgelegd. Nu ontgaat het mij niet, dat bij zijn narekenwerk mijn geachte opponent deze zaak geheel onvermeld laaï en ook onbesproken laat, hetgeen door dr K. Dijk nadrukkelijk als richtlijn was aanbevolen: „door zuiver principieele actie hen, die wel bij ons, maar niet van ons zijn, dwingen tot heengaan". Daartegenover staat het m.i. verwerpelijk beginsel, zooals het door het C.N.V. wordt voorgestaan: die bij ons en niet van ons zijn, bij ons houden en ook daarbij nog meerderen van dezulken erbij winnen. Deze gedachte ligt m.i. ook ten grondslag aan de circulaire van 25 October j.l. van het C.N.V. aan haar leden, waarin deze in het kader van de actie-1950 worden opgewekt, de ongeorganiseerden in den kring van familie, buurt of straat op te wekken, zich bij het C.N.V. aan te sluiten. Het stuk zet in met de dichtregels van C. J. Nobel: „Mijn rechterbuurman is vannacht gestorven en ik heb nooit een woord tot zijn behoud gezegd". Men wordt opgewekt een goed getuige van den Heiland te zijn en den mede-arbeider ervan te overtuigen, dat wij God moeten dienen ook in het vakvereenigingswerk. Op deze wijze dan doet men dus iets voor het behoud van zijn buurman, collega en mede-arbeider. Onder aan de circulaire bevindt zich een slip, die men kan afknippen en vervolgens inzenden met deze redactie: „Waarde vrienden, ik heb de boodschap doorgegeven. Als lid van de Chr. vakbeweging geef ik op ". Naar het mij voorkomt liggen er in uitgangspunt, methode en doelstelling treffende punten van overeenkomst tusschen een „Youth for CSirisf'-actie en deze, die men zou kunnen noemen: „Workers for Christ"-actie. Volgens deze methode maakt men Christenen en leden van de Chr. Vakbeweging „aan den loopenden band". Wanneer men dan vervolgens, om een woord te gebruiken uit het rondschrijven aan de afdeelingsbestu-
ren en correspondentschappen van den Ned. Chr. Bond van Overheidspersoneel (A. A. Basoski, „Die rijlc willen worden", blz. 17), niet gaat optreden , , als.rechercheur" om de aldus nieuw gewonnenen te „testen op principieele zuiverheid, die zijn grondslag zou vinden in kerkelijke belijdenisgeschriften, dogmatische formuleeringen e.d.", dan is het best mogelijk, dat de leden met tienduizenden toevloeien, dat alles schijnt te lijken op groei en bloei ook in een tijd, waarin volgens dr K. Dijk in het Geref. Weekblad van 10 November j.l. de kerken in de avonddiensten al leeger en leeger worden, doch schijnbloei bedriegt. Wij zijn geneigd het in dezen met dr K. Dijk eens te zijn, wanneer hij zegt: Eerst „bewaren" dan „vermeerderen", al kunnen wij met name op grond van zijn optreden in den kerkstrijd niet erkennen, dat hij zelf daarin de bewaring der kerk heeft gediend. Wij vreezen, dat op grond van dergelijke acties straks de hnker-of de rechterbuurman zal sterven, zonder dat hèt Woord tot zijn behoud gesproken is, ook al heeft men hem voor mijn besef wat al te happig en wat al te haastig tot C.N.V.-er gemaakt en hem daarvoor heel wat z, g. christelijke beginselen voorgehouden.
De heer Amelink wraakt het, dat ik ter typeering van een historische situatie de brochure van den heer J. H. Scheps uit de twintiger jaren in dit verband noemde. Deze was toen lid van het C.N.V. en is thans tweede kamerlid voor de P. v. d. A. De heer Amelink vermeldt dit laatste, mij was het reeds bekend. Doch wat zegt dit hèm? Hij gaat toch immers niet „rechercheeren" als C.N.V. oud-bestuurder? Het bestrijden van een dualistische levenshouding is immers privaat-zaak, „deze aandrang moet echter niet door de christelijke vakbeweging zelf worden uitgeoefend". (Brochure A. A. Basoski, blz. 17, rondschrijving v. d. Ned. Chr. Bond van Overheidspersoneel).
En al is in het geval van den heer Scheps het nu gezegd door iemand, die thans blijkbaar met de z.g. „doorbraak" is meegegaan, de heer Amelink moge ter overweging worden gegeven of het waar of niet waar is, wanneer de heer Scheps reeds in die twintiger jaren schreef: „Iedereen, die zich aanmeldt wordt aangenomen, wordt ingelijfd in de gelederen van het C.N.V. Of hij den klassenstrijd aanvaardt of verwerpt, vraagt men niet. Een nieuw lid, dat zegt alles, voor onze menschen, die niet wegen, maar alleen maar tellen". (J. H. Scheps „Het Mammonisme in de Chr. Vakbeweging, blz. 49). De heer Amelink moet het dan ook als C.N.V. oud-secretaris niet de vermelding waard achten, dat die mijnheer Scheps nu kamerlid is voor de P. v. d. A. Want ik mag hem onder oogen brengen, wat het Hoofdbestuur van den Ned. Chr. Bond van Overheidspersoneel dienaangaande schreef: , .ten opzichte van de leden, die zich als goede, principieel overtuigde C.N.V.-ers openbaren en die in politiek opzicht kozen voor de Partij van den Arbeid, moeten geen maatregelen van vermaan genomen worden en voorstellen tot royement aan het hoofdbestuur worden gedaan", (brochure A. A. Basoski, blz. 17). En daarom, wij maken geen grappen, doch typeeren concrete situaties, kan volgens de leiding van het C.N.V. een vrijzinnige koster in de politiek lid van de P. v. d. A. en in de chr. sociale beweging volwaardig lid van het C.N.V. zijn.
De heer Amelink, releveerende, dat door mij gewraakt is het spreken van Chr. beginselen zonder dat welomlijnd vaststaat, wat daaronder dient te worden verstaan, stelt de vraag, „waarom heeft de heer Groen niet iets meer geciteerd uit het door hem gewraakte artikel in de Gids van Maart 1920. En dan laat hij o.m. dit volgen: „Dat dan alleen het maatschappelijk leven in de juiste banen kan worden geleid, indien dat maatschappelijk leven zich ontwikkelt OVEREENKOMSTIG DE BEGINSELEN ONS DOOR GOD IN ZIJN WOORD GEGEVEN". Plaatsgebrek noopte mij meer dan eens in mijn artikel tot bekorting. Maar ik voldoe gaarne aan het verzoek van den heer Amelink, deze woorden onzen lezers kenbaar te maken. Doch ik vraag tevens: Wat beteekent dat , , de beginselen door God in Zijn Woord gegeven" en wil de heer Amelink mij eens duidelijk maken, dat die beginselen door God in Zijn Woord gegeven dit vereenigbaar doen zijn: in de kerk vrijzinnig, in de politiek P. v. d. A., in de vakbeweging C.N.V., en dat in dit verband „de christelijke vakbeweging er nauwlef-end voor zal moeten waken, zich te bemoeien, met zaken op terreinen, die de hare niet zijn", aldus het meergenoemde rondschrijven van het hoofdbestuur van den Ned. Chr. Bond van Overheidspersoneel, dat immers in dezen pretendeert, dat „het C.N.V. eenzelfde standpunt inneemt".
Wanneer ik in het bovenstaande de vraag stelde, wat beteekent dat: „de beginselen door God in Zijn Woord gegeven? ", dan vraag ik dat niet aan den gereformeerden heer Amelink, maar aan den oud-secretaris van het C.N.V., hetgeen een sociaal vergadercentrum is van gereformeerden. Hervormden van links tot rechts, van Lutherschen in gelijke groepeeringen. Doopsgezinden, dito. Oud Roomschen en een zgn. kleurlooze middenstof, die allen begrepen onder den gemeenschappelijken noemer „protestantscbchristelijk". Wat is voor dat C.N.V. de intrinsieke waarde van den term „Woord Gods"? Ik denk zoo, dat de Barthiaansche voorlichters in het C.N.V. te dien aanzien heel wat anders zullen stellen als b.v. hun gereformeerde confrères. Een volgende maal verder.
P. GROEN.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 januari 1951
De Reformatie | 8 Pagina's