Sexueele voorlichting in het gezin
Natuurlijk komen kinderen met vragen. En ook met vragen, zooals in den tijd van de sexueele nieuwsgierigheid, waartegen de ouders en verdere opvoeders, corrigeerend op moeten treden. Kleine kinderen komen vaak reeds tot moeder met dood-onschuldige vragen, - naar aanleiding van wat ze om zich heen, b.v. op straat zien. Wat ouderen komen met vragen als ik reeds noemde.
Moeten vader en moeder, en ook de leiders van onze knapen-en meisjesvereenigingen, nu op al zulke vragen volledig ingaan? En altijd volledig tekst en uitleg geven? Ik ben van overtuiging van niet. Maar ze moeten wél eerlijk zijn. Ze moeten, vooral de reeds wat oudere kinderen niet afschepen met smoesjes, als de bekende „roode kool", e.d. Maar eerlijk zijn, beteekent ook niet: altijd de vóUe' waarheid zeggen! Men antwoorde toch nooit boven het bevattingsvermogen van het desbetreffende kind.
Ik denk in dit verband steeds weer aan dat fijne, oprechte en toch zoo verbergende antwoord, dat Abraham gaf, toen hij Izak moest gaan offeren; toen deze hem vroeg naar het „lam ten offer" Toen zei Abraham, niet, volkomen eerhjk, maar plompverloren: „Izak, jij bent dat lam; ik moet jou zoo dadelijk gaan slachten!" Neen, maar hij antwoordde hem, liefdevol, , maar verbergend en toch ook volkomen oprecht: „De Heere zal zichzelf een lam ten offer voorzien, mijn zoon!" (Gen. 22).
Ouders moeten dan ook tot hun opgroeiende kinderen kunnen zeggen: „Kind, dat kun je nü nog niet verstaan en begrijpen; dat zal vader of moeder je later, als je wat ouder bent, wel eens uitleggen". Als de omgang tusschen ouders en kinderen, en ook tusschen jeugdleiders en kinderen, altijd eerlijk, open en oprecht is, zullen de kinderen zulk een antwoord accepteeren; en niet taxeeren als een goedkoopen dooddoener.
Bij, zulk een opvoeding zal het ook geen bezwaar ontmoeten, dat aan tafel de Bijbel in zijn geheel gelezen wordt. Ik noem hier weer maar eerst , , aan tafel", vóór de jeugdvereeniging.
Ik acht het een groot gevaar, wanneer dit niet geschiedt; wanneer vader, uit een zekere, en ik zeg er direct bij: valsche schaamte, bepaalde gedeelten niet durft te lezen. Want dan is er heel wat niet in orde. Ten eerste verstaat vader den Bijbel dan niet goed. Want, en daar moeten we toch wel vóór alles den nadruk op leggen, de Bijbel geeft in het minst geen schunnige verhaaltjes, die niet door den beugel kunnen, en die een fatsoenlijk (!) mensch de kleuren naar de wangen doen jagen. En toch wordt zulk een goddeloos idee, juist door dat overslaan van die gedeelten, er bij de jeugd (ik neem direct aan: volkomen onbedoeld), haast ongemerkt ingeslepen. Zooals immers alles, wat naet het sexueele samenhangt, ook in het leven van eiken dag, haast vanzelfsprekend, tot de sfeer van het „minder-nette" gerekend wordt. Maar Gods Woord is, in geen enkel opzicht en in geen enkel onderdeel, ook niet tot in het kleinste, ook maar in het geringste „minder net". Dat Woord is, evenals Hij, van Wien het uitgegaan is, volmaakt heilig-en rein en smetteloos! Die Bijbel is, in al zijn onderdeelen, altijd het Bpek, dat ons den weg ter zaligheid wijst! Dat ons dus nooit in een onreine sfeer kan brengen. Als na de lezing van dat Woord een onreine sfeer zou ontstaan, dan kan dat nooit komen dóór de lezing van dat Woord; maar dan zit de oorzaak, de zonde altijd in hem, die leest, en die hoori; !
• Daarom is het dan ook, en dit als ten tweede, in heel veel van zulke gevallen, met vader en moeder
zelf niet in orde. Hun levenshouding ten opzichte van het sexueele beweegt zich dan heel vaak niet in het goede spoor! Zij doen dan zelf b.v. op dit gebied dingen, waarvan zij zelf niet ten volle overtuigd zijn, dat zij ze mógen doen. Of, erger: ze verrichten handelingen, waarvan zij heel goed weten, dat zij ze niét mogen doen. Iedereen zal, zonder meer, toe moeten stemmen, dat zulke ouders ziilke zaken nooit open en eerlijk met hun eigen kinderen zullen kunnen bespreken, en durven bespreken! En als gevolg daarvan zullen ze dan ook bepaalde bijbelgedeelten, aan tafel, in tegenwoordigheid van hun kinderen, niet durven lezen.
Maar zoodoende komt men meer en meer in de knoei; en men komt van het eene geknoei in het andere.
Ik wees U reeds op de onteering, die het Woord des Heeren hierin aangedaan wordt: „bepaalde gedeelten zij n toch maar niet goed te lezen!" Dit is wel het ergste. De „lamp voor onzen voet" wordt daarin, ik zeg nogmaals: onbedoeld, besmeurd; zijn licht wordt verduisterd!
Maar ook voor het gezinsleven stelle men zich de bezwaren niet te gering voor. Stel U maar even de gewoonste zaak van de wereld voor; dat er meer kinderen aan tafel zitten; wat jongere dus, maar ook reeds wat oudere. Tien tegen één, dat één van die oudere al gauw in de gaten zal krijgen, dat vader „wat overslaat". En eveneens zal hij gauw te weten komen, wat vader overgeslagen heeft. Want hij zal het stiekum na gaan zoeken in den Bijbel. En het gevonden hebbende, zal hij met zijn jongere broertje zich misschien wel gaan verkneuteren over dat overgeslagen gedeelte. En d i t broertje zal eerlang een ander, nóg jonger, op hetzelfde zondige pad gaan voeren. En nu alweer: welk een gedachten vormen zich bij zulke kinderen over den Bijbel? Maar ook, welk een gedachten zullen zich bij zulke kinderen vormen aangaande hun ouders? ! Misschien nog wel verkeerde ook, die niet eens aan de werkelijkheid beantwoorden !
Zulk een zondige ontwikkeling kan gemakkelijk langen tijd ongestoord doorgaan. In het gunstigste geval zal vader nog ontdekken, op welk een zondig pad zijn kinderen aan het wandelen zijn; en ertegen op gaan treden. Maar hoe zal hij optreden ? Hij, die toch eigenlijk de aanleiding geweest is en nog is! Tien tegen één, dat hij niet met ze zal spreken, zooals hij met ze zou moeten spreken; maar al te veel zal het voorkomen, dat hij ze plompverloren en op ruwe manier zal bestraffen; en ze zeggen, „dat hij het volstrekt niet meer hebben wil, want dat er dan andere dingen zullen gebeuren". Of dat helpen zal ? Heel vaak zullen deze kinderen als bij intuïtie aanvoelen, dat vader zélf niet recht in zijn schoenen staat en maar wat „groote woorden" gebruikt!
Zulke kinderen nu, het is haast overbodig het ze zeggen, zijn ook verknoeid voor de jeugdvereeniging.
Het verband tusschen de jeugdvereeniging en het gezin is té eng, dan dat het werk op de jeugdvereeniging niet de groote nadeelen zou ondervinden van de fouten 'in de opvoeding in het gezin.
Het zal toch, zonder meer, duidelijk zijn, dat diezelfde kinderen, die thuis onder elkaar wat zitten te gnuiven om bepaalde verhalen uit den Bijbel, b.v. dat het kindeke van vreugde opsprong in Elisabeth's schoot, ook hun vriendjes op de jeugdvereeniging in hun gnuiven zullen trachten te betrekken, als daar zoo'n stof aan de orde komt.
Daarom is het zoo goed, als de leider of leidster van de jeugdvereeniging iets afweet van de gezinnen, waaruit de kinderen komen.
Maar, wat van het meeste belang is, die leider of leidster moet zélf op het goede spoor staan! Om af te kunnen snijden wat afgesneden moet worden; en om zóó te kunnen spreken, als op een bepaald moment gesproken móet worden.
P. JASPERSE.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 mei 1951
De Reformatie | 8 Pagina's