GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

De betrokkenheid van L.J. van Holk bij het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie (1962-1965)

46 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding

Het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, dat van 11 oktober 1962 tot 8 december 1965 in Rome werd gehouden, was meer dan de zestien documenten die uit deze kerkvergadering zijn voortgekomen; meer ook dan de canoniek helder gedefinieerde organisatiestructuur, waarbinnen die zestien teksten tot stand kwamen. Gelet op de wijze, waarop zich tijdens dit ruim drie jaar durende beraad de menings-en besluitvorming van de deelnemers uitkristalliseerden, mag men dit concilie typeren als een zeer complex gebeuren, waarbinnen allerlei invloeden en impulsen werkzaam zijn geweest. Een heel eigen aandeel hierin leverden de 'observatores delegati', de officieel als zodanig aangestelde waarnemers van de andere christelijke kerken en kerkengemeenschappen. Terecht is wel eens opgemerkt, dat de rooms-katholieke kerk met het uitnodigen van waarnemers bij het concilie in een 'structure de dialogue' is getreden. 1

Hun aanwezigheid heeft vervolgens een zeer nadrukkelijk stempel gedrukt op het karakter van Vaticanum II als een concilie dat een optimale openheid nastreefde. Of en in hoeverre die aanwezigheid direct heeft doorgewerkt in de conciliedocumenten is een andere zaak. Een van de leidende figuren op het concilie, kardinaal Augustin Bea heeft eens opgemerkt, dat hij, maar ook andere bisschoppen in de concilieaula interventies hebben gehouden, die geïnspireerd waren op voorstellen en kritiekpunten, afkomstig van waarnemers. 2 En er is ons ook een getuigenis overgeleverd van iemand, die ervan overtuigd was, 'dat als er ooit een uitgave van de Conciliedocumenten zou verschijnen met alle passages, die op grond van de door de waarnemers gemaakte opmerkingen gewijzigd waren, rood gedrukt, het resultaat hoogst kleurrijk zou zijn'. 3

Zo'n publicatie zal er wel nooit komen. De inmiddels in druk uitgegeven Acta van Vaticanum II leveren voor zo'n uitgave geen enkele informatie. En voor het archiefonderzoek dat dus voor zo'n project noodzakelijk is, zal de leiding van het Archivio Segreto Vaticano zijn collecties vooralsnog niet openstellen, als wij daar al zouden moeten zoeken. Het archief van het toenmalige Secretariaat voor de bevordering van de Eenheid der Christenen zou namelijk eerder als potentiële vindplaats in aanmerking komen. Dit archief is echter niet toegankelijk. Meer soelaas biedt wellicht een systematisch onderzoek naar de betrokkenheid van de afzonderlijke waarnemers bij Vaticanum II, gebaseerd op hun eigen conciliearchief of het archief van het kerkgenootschap of de gemeenschap van kerken die zij vertegenwoordigden.

Dit artikel, gewijd aan het waarnemerschap van prof.dr. L.J. van Holk is een eerste poging daartoe. 4 Alvorens onze aandacht op hem te richten, volgt echter eerst een nadere plaatsbepaling van het waarnemerschap op Vaticanum II meer in het algemeen.

2. Het waamemerschap op Vaticanum II

Al zeer snel na de aankondiging van het concilie op 25 januari 1959 werd zowel binnen als buiten de katholieke kerk gespeculeerd over de mogelijkheid dat ook vertegenwoordigers van andere kerken op enigerlei wijze aan deze kerkvergadering zouden deelnemen. Zo poneerde de katholieke theoloog-journalist C.F. Pauwels o.p. in april 1959 in een Nederlandse krant, dat de aanwezigheid van 'de niet-katholieke christenen' op het komende concilie zeer gewenst was. 'Niet alleen maar omdat men het probleem van de eenheid van de christenheid toch moeilijk zonder hen bespreken kan. Maar zelfs wanneer het concilie uitdrukkelijk door de paus werd uitgeschreven met dit probleem als voornaamste agenda-punt, dan zouden er vanzelf toch andere vraagstukken besproken moeten worden, die oecumenisch van grote betekenis zijn'. Deelname van andere christenen aan deze besprekingen zou ongetwijfeld een nieuw en waardevol licht op deze vraagstukken werpen. 5

Enkele weken eerder had de oud-katholieke aartsbisschop van Utrecht, mgr. dr. A. Rinkel in een officiële verklaring laten weten, dat een positieve reactie op een eventuele uitnodiging zou afhangen van de vorm waarin de uitnodiging gesteld was en van de wijze, waarop de christenheid buiten Rome's kerk aan het concilie zou mogen deelnemen. 6

Dat toonaangevende kringen in Rome niet onwelwillend stonden tegenover de aanwezigheid van andere kerken op het aangekondigde concilie, bleek tijdens de eerste grote persconferentie, die kardinaal-staatssecretaris Domenico Tardini, die tevens voorzitter was van de eerste conciliaire voorbereidingscommissie, eind oktober 1959 in verband met het concilie gaf. Hij merkte bij die gelegenheid op, dat het concilie weliswaar een interne aangelegenheid van de katholieke kerk was, maar dat het waarschijnlijk was, dat zij die dat wensten, als waarnemer aanwezig konden zijn.Zij zouden dan de gelegenheid krijgen hun mening in particuliere, persoonlijke contacten tot uitdrukking te brengen. 7

Kardinaal Tardini onderstreepte hiermee de opvattingen van paus Joannes XXIII, die zich eind augustus 1959 tijdens een zondagse audiëntie had laten ontvallen het redelijk te vinden, wanneer niet-katholieke waarnemers bij het concilie zouden worden toegelaten. 8

Begin juni 1960 begon de meer directe voorbereiding van het concilie. Er werd een aantal commissies ingesteld, die zich moesten bezighouden met de opstelling van concept-teksten, 'schemata' die op het concilie besproken konden worden. Tevens werd er een Secretariaat ter bevordering van de Christelijke Eenheid opgericht onder leiding van de reeds eerder genoemde kardinaal Bea.

Dit secretariaat kreeg onder meer tot taak de niet-katholieke christenen zo nauwkeurig mogelijk te informeren over de werkzaamheden van het komende concilie en hun wensen en suggesties met betrekking tot die kerkvergadering in ontvangst te nemen en eventueel door te sluizen naar de verantwoordelijke commissies. Het secretariaat zette de opstelling van een nota De non-catholicis invitandis ad Concilium hoog op zijn agenda. In november 1961 kreeg deze nota het groene licht van de coördinerende Centrale Voorbereidingscommissie ten behoeve van het concilie. Daarmee stond niets meer een uitnodiging aan de andere kerken om waarnemers naar de kerkvergadering af te vaardigen in

de weg. 9

Maar waren de andere kerken ook bereid een eventuele uitnodiging te aanvaarden? Vast staat, dat de aanwezigheid van vijf officiële waarnemers namens de katholieke kerk op de derde Assemblée van de Wereldraad van Kerken in november/december 1961 in New Delhi de bereidheid van de andere kerken om naar Rome te gaan zeer gunstig heeft beïnvloed. 10

De daadwerkelijke gesprekken met de andere kerken over het zenden van waarnemers zijn vooral in het voorjaar van 1962 gevoerd. Dat ze zo succesvol zouden worden afgesloten, is vooral te danken aan de uitvoerend secretaris van het Secretariaat ter bevordering van de Eenheid, de Nederlander mgr. J.G.M. Willebrands. Uiterst tactvol optredend, wist hij de vrees van althans een groot aantal andere kerken, dat zij 'gebruikt' zouden worden tot meerdere eer en glorie van Rome nog vóór de opening van het concilie weg te nemen. Het resultaat van al zijn inspanningen was, dat toen Vaticanum II op 11 oktober 1962 werd geopend, zich temidden van de ruim 2500 bisschoppen ongeveer 40 gedelegeerde waarnemers van de andere christelijke kerken en gasten van het Secretariaat voor de Eenheid bevonden. In de loop van de daaropvolgende drie jaar breidde dit aantal zich gestaag uit. Tijdens de vierde zittingsperiode (najaar 1965) ging het om ruim 100 personen. 11

De waarnemers en gasten vormden onmiskenbaar een aparte en ook heel specifieke categorie conciliedeelnemers. Zij hadden niet alleen toegang tot de plechtige, openbare zittingen van het concilie, maar ook tot de dagelijks plaats vindende algemene werkvergaderingen, waar over schemata werd gedebatteerd en gestemd. De stukken die hier aan de orde kwamen, kregen zij ook tot hun beschikking. Om de communicatie te vergemakkelijken was vanuit het Secretariaat voor de Eenheid een aantal personen aangesteld om als een soort traitd'union te fungeren tussen de waarnemers en de concilieleiding in de aula. Spreek-of stemrecht hadden de waarnemers daar echter niet. Evenmin hadden zij toegang tot de commissievergaderingen, waar de aula-teksten werden voorbereid. Hun directe en officiële gesprekspartner was het Secretariaat voor de Eenheid. Via dit gremium konden zij hun opvattingen en wensen aan het concilie doorgeven. Daartoe was ook een formele structuur gecreëerd: geduren-

de alle vier de zittingsperioden was er elke dinsdagmiddag een vergadering van de waarnemers met de leden van het Secretariaat voor de Eenheid.

Tijdens de algemene werkvergaderingen hadden de waarnemers en gasten in de concilieaula, - het schip van de St. Pieter - , een eigen, vaste plaats: de tribune van de Heilige Longinus, vlak bij de zetels van het presidium en de vier moderatoren. Een aantal van hen logeerde in hetzelfde hotel: Castel Sant 'Angelo, dat al snel bekend stond als 'the Observatory\ 'Er werden speciaal voor de waarnemers bijeenkomsten georganiseerd. En ook op het punt van de vrije-tijdsbesteding waren er activiteiten, exclusief voor hen bestemd. Maar dit alles leidde er toch niet toe, dat de waarnemers een echte groep werden. Zij brachten zelf namelijk niet iets gemeenschappelijks mee, afgezien dan van hun meestal heel globaal omschreven taak: aan hun opdrachtgevers, - de leiding van hun kerk of kerkenverband - , verslag uitbrengen over de voortgang en de resultaten van het concilie. Het waren hun gastheren: de leden en consultoren van het Secretariaat voor de Eenheid, die hun een zekere structuur gaven. 12 Overigens ontstonden er in de loop van de vier zittingsperioden wel informele subgroepen, bijvoorbeeld op basis van een gemeenschappeüjke taal, persoonlijke sympathie of religieuze geestverwantschap. Dat gold met name voor die waarnemers, die alle vier de sessies van de partij waren.

Tot deze groep behoorde ook prof. van Holk. Er zijn echter geen aanwijzingen, dat hij - anders dan bijvoorbeeld de waarnemers die namens de Anglicaanse wereldgemeenschap aan het concilie deelnamen - vanuit zo'n subgroep heeft geopereerd, ook al was het kerkenverband dat hem had afgevaardigd, met meerdere personen op het concilie vertegenwoordigd. 13

3. LJ. van Holk en zijn benoeming tot gedelegeerd waarnemer namens het Internationaal Verbond voor Vrijzinnig Christendom en Geloofsvrijheid Lambertus Jacobus - Bert - van Holk werd op 16 oktober 1893 te Amsterdam geboren. 14 Nog tijdens zijn kinderjaren, - hij groeide op in Amsterdam en

Baarn - , verloor hij zijn vader. Na zijn middelbare schoolopleiding te Utrecht ging hij theologie studeren in Leiden. Tijdens zijn studententijd (1912-1918) keerde hij de Nederlandse Hervormde Kerk, waar hij zich met zijn ondogmatische en sceptisch-vrijzinnige opvattingen niet echt thuis voelde, de rug toe. Zijn overgang naar de Remonstrantse Broederschap was voor hem zelf een heel vanzelfsprekende. Tussen 1918 en 1931 vervulde hij predikantschappen te Schoonhoven, Gouda en Utrecht. Vanuit de pastorie in Schoonhoven promoveerde hij in 1921 op een dissertatie over het intuïtionisme bij Bergson. Met dit proefschrift, getiteld De betekenis van Bergson voor de philosophische theologie sloot Van Holk - naar eigen zeggen - goed aan bij het levensgevoel dat na de Eerste Wereldoorlog in Europa de boventoon voerde. Dat werd onder meer gekenmerkt door een steeds scherper aan de dag tredende zin voor het irrationele en een afkeer van systemen. Een andere karakteristiek van de tijdgeest: een krachtige toekomstverwachting en de hoop op een nieuwe cultuur, trof hij ook bij Bergson aan. Na zijn promotie kreeg Van Holk tijd om naast zijn gemeentewerk ook een aantal andere taken op zich te nemen. Hij werd met name actief binnen de Vrijzinnig Christelijke Jongerenbond (VCJB) die hij in 1919 mee had opgericht. In juli 1930 werd hij de eerste permanente secretaris van het Internationaal Verbond voor Vrijzinnig Christendom en Geloofsvrijheid (IWC), dat toen werd opgericht als een soort samenwerkingsverband van een aantal vooral Engelstalige, Duitse en Nederlandse vrijzinnige groeperingen, deels expliciet christelijk van aard, deels meer uit unitarisch van signatuur. Dit IWC - meestal aangeduid als LARF: International Association for Liberal Christianity and Religious Freedom - was voortgekomen uit een initiatief van de Amerikaan Ch. W. Wendte, die zich vanaf het laatste kwart van de negentiende eeuw had ingezet om 'Liberal Christians' en andere 'religious Liberals' in de Verenigde Staten en Europa met elkaar in contact te brengen. Dat leidde in 1900 in Boston tot de stichting van de International Council of Unitarian and other Liberal Religious Thinkers and Workers als een internationaal contactorgaan tussen mensen die ernaar streefden 'pure religion and perfect liberty* met elkaar te verenigen. Was het lidmaatschap van deze Council een zaak van individuele personen, het IWC dat in 1930 werd opgericht, kende 'membergroups'. In Nederland waren dat onder meer de Remonstrantse Broederschap, de Vereniging van Vrijzinnig Hervormden, de Nederlandse Protestantenbond en een aantal vrijzinnige Doopsgezinde en

Lutherse groeperingen. Zij kenden al sedert 1923 een bepaalde vorm van samenwerking in de Centrale Commissie voor het Vrijzinnig Protestantisme. Uit deze 'koepelorganisatie' was het eerste Uitvoerend Comité van het IWC afkomstig. Voorzitter of president werd H.T. de Graaf, het secretariaat kwam, zoals gezegd, in handen van Van Holk. Zijn keuze lag voor de hand: hij had zich in de voorbije jaren ontpopt als een enthousiasmerend, zij het wat eigengereid organisator, die zeer uiteenlopende opvattingen onder één noemer had weten te brengen. Van Holks belangrijkste taak werd het leggen en cultiveren van contacten tussen de 'vanouds' vrijzinnige christelijke geloofsgemeenschappen en andere religieuze groepen die ook streefden naar een vrijzinnig geloofsleven. Daarvoor moest veel worden gereist, ook naar Amerika en Azië. Het was mede aan Van Holks inspanningen te danken, dat het IWC aan de vooravond van de opening van Vaticanum II bijna 30 ledengroepen telde, verspreid over 20 landen met in totaal ongeveer 10 miljoen leden.

In 1931 werd Van Holk tot hoogleraar in Leiden benoemd. Hij kreeg als leeropdracht 'encyclopedie der godgeleerdheid, de wijsbegeerte van de godsdienst en de zedekunde'. Niet lang daarna gaf hij het specifieke secretariaatswerk ten behoeve van het IWC op. Voor andere taken binnen de federatie bleef hij echter wel beschikbaar. Als hoogleraar verdiepte Van Holk zich vooral in vragen rond godsdienst-en cultuurfilosofie en wijsgerige ethiek. Met zijn inaugurele rede, getiteld Dynamisch pluralisme legde hij een soort program op tafel. Sterk de nadruk leggend op de autonomie van de mens in zaken van geloof en geweten, bleef hij tegelijkertijd voortdurend wijzen op de grenzen, die aan de menselijke rede werden gesteld door de mystieke Godsverbondenheid. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Van Holk, een fel bestrijder van het nationaal-socialisme, gearresteerd en als gijzelaar in Haaren en St. Michielsgestel geïnterneerd. Daar raakte hij via medegijzelaars vertrouwd met de katholieke kerk, met name met de liturgie van die kerk. 15 Die zou sindsdien altijd zijn belangstelling blijven behouden.

Gedurende de oorlog konden het bestuur en het secretariaat van het IWC nauwelijks activiteiten ontplooien. Internationale contacten werden niet meer onderhouden en er bestond slechts weinig animo voor hetgeen de federatie voorstond. De wederopbouw vanaf de tweede helft van de jaren veertig voltrok

zich grotendeels buiten Van Holk om. Ook binnen zijn eigen 'kerk', de Remonstrantse Broederschap verdween hij naar de achtergrond. Persoonlijke levensomstandigheden, - onder meer een echtscheidingsprocedure - , waren hieraan mede debet. Maar wellicht speelde ook een rol, dat hij met zijn onafhankelijke, kritische en zelfs sceptische geest temidden van zijn geloofsgenoten altijd al een ietwat ongemakkelijke positie had ingenomen. Hij trad echter weer op de voorgrond, toen hem op 1 oktober 1962 - nog geen 14 dagen voor de opening van de kerkvergadering - door het bestuur van het IWC werd gevraagd het Verbond op het Tweede Vaticaans Concilie te vertegenwoordigen.

Aan het verzoek aan Van Holk om namens het IWC het concilie bij te wonen was uiteraard het een en ander voorafgegaan. Tussen de vrijzinnigheid zoals die bijvoorbeeld gestalte kreeg in de Remonstrantse Broederschap en de Rooms-katholieke kerk bestond namelijk een enorme kloof. Die behoefde weliswaar niet gedicht te worden alvorens tot het zenden van waarnemers kon worden overgegaan, maar er moest wel een psychologische barrière worden genomen. Het bestuur van het IWC nam hierbij het voortouw. 'Naar mijn stellige overtuiging' - zo poneerde dr. H. Faber, die tot de zomer van 1962 het presidentschap van het IWC bekleedde - 'wordt het Vrijzinnig-Protestantisme er niet sterker op of zal het zijn invloed niet beter ten goede kunnen aanwenden, wanneer het nu in het isolement, dat ons vroeger opgedrongen werd, blijft volharden. Er is in de kerken een ontwikkeling aan de gang, die mede onder de indruk van onze reeds jaren geuite kritiek tot een diepe vernieuwing zou kunnen leiden. Wanneer de toekomst van het christendom ons werkelijk ter harte gaat, moeten wij daar interesse voor hebben, vooral nu blijkt, dat men hoopt op sommige punten van ons een positieve bijdrage te ontvangen'. 18

Het bestuur had dan ook al in april 1959, - de aankondiging van het concilie was toen nog geen drie maanden oud - , inlichtingen over de kerkvergadering ingewonnen bij de aartsbisschop van Utrecht, mgr. B.J. Alfrink. Toch duurde het nog tot het voorjaar van 1962, alvorens de mogelijkheid van een waarnemerschap serieus onder ogen werd gezien. Na een briefwisseling met mgr.

Willebrands ontving het bestuur op 11 september 1962 bericht, dat waarnemers namens het IWC welkom waren. Op 26 september volgde een officiële uitnodiging, ondertekend door kardinaal Bea. Daarop nam het bestuur van het

IWC contact op met Van Holk met het verzoek zich voor dat waarnemerschap beschikbaar te stellen. 17

Dat de keuze van het IWC op Van Holk was gevallen, was op het eerste gezicht merkwaardig. Buiten de vrijzinnigheid was hij nauwelijks bekend. Aan oecumenische bijeenkomsten met katholieken had hij nooit deelgenomen. Wel bezat hij, sinds zijn verblijf in Haaren en St. Michielsgestel, een bepaalde affiniteit ten opzichte van de katholieke kerk, behept als hij inmiddels was met een zekere nostalgie naar het universeel - katholieke en het formeel - klassieke van de latijnse en, naar spoedig zou blijken, ook de grieks-katholieke misliturgieën. Tegelijkertijd stond hij echter zeer kritisch ten opzichte van de autoritair-hiërarchische structuur van de katholieke kerk. Met een uitspraak als 'Ubi Petrus, ibi ecclesia: waar Petrus is, daar is de kerk', kon hij onmogelijk instemmen. Hij ging uit van de stelling: 'Ubi Spiritus, ibi ecclesia: waar de Geest is, daar is de kerk', er in één adem aan toevoegend, dat avondmaal en doop, bijbellezing en prediking en de eis om getuigenis te geven van het Evangelie ter nadere verheldering van het kerkbegrip voor hem wezenlijk waren. 18

Zijn kritische houding ten opzichte van de katholieke kerk werd echter het meest bepaald door de afwijzing van de godsdienstvrijheid in die kerk. Dat was voor hem volstrekt onaanvaardbaar. Tijdens zijn verblijf in Rome zal hij het dan ook als een soort persoonlijke opdracht beschouwen bij te dragen tot een mentaliteitsverandering in katholieke kring precies op dit punt. Of zoals hij eens opmerkte : 'Als belangstellend en meelevend waarnemer was ik van oordeel, dat in deze eeuw alleen een manmoedig getuigenis ten gunste der vrijheid van belijden en geloven, van kerkkeuze en uitoefening van eredienst de goede naam der katholieke kerk onder de mensen kan dienen.' 19

Later zal hij de conciliaire verklaring Dignitatis humanae over de godsdienstvrijheid dan ook als 'het hoogtepunt van de conciliebesluiten' typeren. 20 Tijdens de tweede intersessie van het concilie ging Van Holk in Leiden met emeritaat. Op 17 mei 1964 hield hij zijn afscheidscollege. Hij verwees hierin naar de oecumenische inzichten die hij tijdens zijn verblijf op het concilie had

opgedaan: 'Het gaat hier niet om het aan elkaar plakken van kerken en kerkjes, maar om een nieuwe stijl van samenzijn met andersgezinde christenen. ... Als uiteindelijk streven zou er een avondmaal gevierd moeten kunnen worden in zeer brede oecumenische verbondenheid'. 21

Zijn emeritaat leidde overigens niet tot een beëindiging van al zijn activiteiten.

Het lijkt er zelfs op, dat hij zich door zijn waarnemerschap op Vaticanum II uitgedaagd voelde tot een reeks nieuwe initiatieven en plannen. Een bespreking daarvan valt echter buiten het bestek van dit artikel. Op 23 januari 1982 overleed Van Holk in De Bilt, waarheen hij na zijn vertrek uit Leiden was verhuisd.

4. LJ. van Holk als waarnemer op Vaticanum II

Over de hem op 1 oktober 1962 voorgelegde vraag, of hij namens het IVVC naar Rome wilde gaan, heeft Van Holk niet lang hoeven nadenken. Daar was trouwens ook geen tijd voor. In grote haast werden enkele voorbereidingen getroffen. En op 10 oktober nam hij - samen met zijn echtgenote - een vliegtuig naar Rome. Toen hij zich daar bij het Secretariaat voor de Eenheid vervoegde, kreeg hij een aantal documenten overhandigd, waaronder de zogeheten Prima Series. 22

Van Holk is begonnen deze eerste reeks ontwerpteksten, waarvan eigenlijk alleen het schema over de liturgie de conciliedebatten vrijwel ongeschonden heeft overleefd, grondig te bestuderen. Ook in het verdere verloop van het concilie heeft hij zich steeds terdege verdiept in de teksten die op dat moment aan de orde waren. Dit zegt iets over de wijze, waarop Van Holk zijn taak opvatte. Geconstateerd kan worden, dat hij altijd veel werk heeft gemaakt van zijn waarnemerschap. Hij legde contacten met andere conciliedeelnemers: met bisschoppen en periti (deskundigen) alsook met een groot aantal collegawaarnemers en probeerde dan begrip te wekken voor de doelstellingen en idealen van het vrijzinnig christendom. Uiteraard noteerde hij daarbij zoveel mogelijk wat voor zijn opdrachtgevers van belang kon zijn. Daartoe hield hij een dagboek bij, dat vooral feitelijk van aard is. Hierin treffen wij een groot aantal observaties aan met betrekking tot de gang van zaken in de algemene werkvergaderingen en de voor ons nog belangrijkere bijeenkomsten van de

waarnemers met de leden van het Secretariaat voor de Eenheid die, zoals eerder vermeld, elke dinsdagnamiddag plaatsvonden. Tijdens de eerste zitting in een zaal van hotel Columbus in de Via della Conciliazione; tijdens de volgende zittingen in een veel grotere ruimte in de Foyer Unitas van de - Nederlandse - Vrouwen van Bethanië. In dit complex, dat gelegen is aan de Via Dell'Anima en aan de achterzijde uitkijkt op de Piazza Navona, heeft Van Holk gedurende zijn verblijf in Rome ook altijd gewoond.

Waarnemers dienden allereerst hun achterban te informeren over de voortgang en de resultaten van het concilie. Van Holk heeft dat op twee manieren gedaan. Allereerst zijn er de vier officiële 'reports' - over elke zittingsperiode één - , bestemd voor het secretariaat en het uitvoerend comité van het IWC, in totaal 37 pagina's groot. En vervolgens moet gewezen worden op een groot aantal vooral populair getinte artikelen en interviews in kranten en tijdschriften en ten behoeve van de radio, alsmede de teksten - vaak samenvattingen - van lezingen die hij gedurende de drie intersessies en na afloop van het concilie heeft gehouden.

4.1 De officiële rapportage

Uit het eerste verslag ten dienste van het IWC (over de periode 11 oktober-8 december 1962) 23 blijkt, hoe snel Van Holk erin is geslaagd ingevoerd te raken in een vorm van kerkelijk beraad, ten aanzien waarvan hij tot dan toe geen enkele affiniteit bezat. Zijn bemerkingen zijn weliswaar summier en deels ook aan de oppervlakte blijvend, maar tegelijkertijd wel terzake en correct. Dat wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door zijn samenvatting van het debat over het liturgieschema, dat de gemoederen gedurende een vijftiental algemene werkvergaderingen heeft beziggehouden. Als hoofdpunten in de discussie noemt hij het gebruik van de volkstaal in de liturgie; het communiceren onder twee gedaanten: brood én wijn; het recht om locale gebruiken in de liturgie in te voegen; en - maar dat ligt ten grondslag aan de drie zo juist genoemde punten - de eigen verantwoordelijkheid op liturgisch terrein van regionale en nationale bisschoppenconferenties. Naar aanleiding van de eucharistieviering aan het begin van elke werkdag signaleert hij enigszins verrast, hoe sacramenteelliturgisch het spirituele leven van de katholieke kerk eigenlijk wel is en hoe wereldwijd de katholieke 'communio'. Ter illustratie van dit laatste wijst hij op de zeer uiteenlopende culturele afkomst van de steeds wisselende voorgangers

en de verschillende ritussen, waarmee de conciliegangers via die dagelijkse eucharistieviering worden geconfronteerd. Hij is er overigens van overtuigd, dat de deelname van bisschoppen uit alle werelddelen de tot dan toe zo dominerende invloed van het Italiaanse centrum van de kerk zal doen verminderen, waardoor ook de positie van de Romeinse Curie zal veranderen.

In zijn rapport over de tweede zittingsperiode (29 september-4 december 1963) 24 worden Van Holks kanttekeningen bij de schema's die tijdens die zitting werden besproken, meer inhoudelijk van aard. Hij schenkt vooral aandacht aan twee ontwerpen: De Ecclesia en De Ecumenismo. In verband met de eerste tekst constateert hij een verschuiving van perspectief. De bisschoppen wilden niet meer uitgaan van de hiërarchie, maar van het volk Gods, hetgeen tot een herwaardering van de positie van de leken moest leiden. In het debat was ook duidelijk geworden, dat de concilievaders naar mogelijkheden zochten om zonder afbreuk te doen aan het gezag van de paus de in hun ogen onmisbare onafhankelijkheid van de bischoppenconferenties in hun regio te versterken.

Een gevolg daarvan was, aldus Van Holk, dat de katholieke kerk toegroeide naar een tweevoudig gezag: de paus 'ex sese' en de paus-in-concilie (dwz samen met de bisschoppen). In verband met De Ecumenismo is Van Holk samen met een aantal vaders, van oordeel, dat nog teveel van een eigen, katholiek oecumenisme wordt gesproken tegenover een oecumenisme van de Wereldraad van Kerken. Bovendien legde het schema er teveel nadruk op, dat het doel van de oecumene is de gescheiden broeders terug te brengen in de katholieke kerk. Vooral door toedoen van de waarnemers was in het debat meer beklemtoond, dat het oecumenisme een beweging is, eerder gericht op vernieuwing dan op hereniging. Van Holk acht het tenslotte wenselijk, dat er binnen de catholica meer ruimte komt voor een ecclesiologisch pluralisme. Het zou dan voor de katholieke kerk gemakkelijker worden de protestantse kerken inderdaad 'kerk' te noemen in plaats van nog langer vast te houden aan de voor sommigen uiterst denigrerende betiteling '(geloofs)gemeenschappen' (communitates).

Van Holks rapport over de derde zittingsperiode (14 september-21 november 1964) 25 draagt duidelijk de sporen van de zogenaamde 'zwarte week', waarin de behoudende vleugel op het concilie er - met steun van paus Paulus VI - in was geslaagd enkele nagenoeg afgeronde teksten alsnog in meer traditionele

zin gewijzigd te krijgen. Veel aandacht gaat opnieuw uit naar De Ecclesia en De Ecumertismo. Beide schema's groeiden in deze zitting uit tot een volwaardig conciliedocument: de dogmatische constitutie Lumeti Gentium over de kerk en het decreet Unitatis redintegratio over de katholieke deelneming aan de oecumenische beweging. In de eerste tekst werd het collegialiteitsprincipe in het bestuur van de katholieke kerk verankerd: weliswaar werd dat bestuur nog altijd opgevat als een monarchie - zo poneerde Van Holk maar het was nu 'een monarchie-in-concilie'. Invoering van de collegialiteit had volgens hem ook consequenties op het niveau van de bisschoppen zelf: binnen de bisschoppenconferenties en in de relaties tussen de afzonderlijke bisschop en zijn diocesane clerus. In verband met het decreet over het oecumenisme constateerde hij met vreugde, dat hier de dialoog werd aangemoedigd, werd gepleit voor een innerlijke vernieuwing van de katholieke kerk en werd gewezen op de positieve bijdragen, die vanuit de niet-katholieke wereld aan het oecumenisme werden geleverd.

Hadden de drie eerste rapporten nog een voorlopig karakter - het concilie was immers nog niet afgesloten - , in het laatste verslag (over de periode van 14 september tot 8 december 1965) 26 kan Van Holk de definitieve balans opmaken van de resultaten van Vaticanum II, althans voorzover neergelegd in de 16 documenten van deze kerkvergadering. Hij toont zich gematigd positief, met name over de verklaring over de godsdienstvrijheid ('een belangrijke overwinning voor de progressieve vleugel in de kerk'); over de constitutie over de kerk in de wereld van deze tijd ('waarin de katholieke kerk voor het eerst op zo positieve wijze tot en over de moderne wereld spreekt'); en over de verklaring over de niet-christelijke godsdiensten ('een deel van de waarheid en het heil is ook bij de niet-christenen te vinden'). Uit die teksten blijkt, aldus Van Holk, dat de katholieke kerk zich op een nieuwe wijze bewust is geworden van haar identiteit als mondiale kerk, met mondiale taken, die echter vervuld moeten worden in een cultureel, maar ook godsdienstig pluralistische samenleving. Dat nieuwe bewustzijn van haar identiteit had z.i. echter toch vooral betrekking op de relaties van de katholieke kerk naar buiten toe. Naar binnen was de katholieke identiteit nog steeds gebaseerd op de eucharistie; het apostolisch dienstambt, zijn hoogtepunt vindend in de pauselijke monarchie; de onfeilbaarheid van het leergezang en zijn absolute waarheidsaanspraken; de Vaticaanse monarchie; de aflatenpraxis; de bijna centrale positie van de Mariadevotie en

het priestercelibaat. Overigens moest Van Holk toegeven, dat de uitgesproken bereidheid tot een oecumenische dialoog (die ook een vorm van zelfkritiek impliceerde), de diepe vernieuwing van de liturgie en het veranderend zelfverstaan van de katholieke kerk, geconcretiseerd in het beeld van het volk Gods alsmede een aantal bestuurlijke hervormingen de identiteit naar binnen betroffen en een adekwate uitdrukking vormden van de oproep van Joannes XXIII tot een 'aggiornamento' van en in de catholica.

4.2. De meer populaire berichtgeving

Het is vrijwel ondoenlijk een volledig overzicht samen te stellen van alle publicitaire activiteiten die Van Holk in verband met Vaticanum II naast zijn officiële verslaggeving heeft ontplooid. Dat geldt met name voor de lezingen die hij tijdens de drie intersessies en na afloop van het concilie, alleen of samen met anderen, overal in den lande en zelfs in het buitenland voor zeer uiteenlopende groepen heeft verzorgd. Hetgeen nu volgt, vormt een representatieve keuze. Inhoudelijk wijkt de verstrekte informatie nauwelijks of niet af van de officiële rapportage.

Ik wil allereerst wijzen op een reeks korte, journalistiek getinte bijdragen, die onder de kop Brieven over het concilie (later: Brieven uit Rome) in Het Remonstrantse Weekblad en in het Weekblad van de Nederlandse Protestantenbond werden gepubliceerd. 27

Ze hebben betrekking op de twee eerste zittingsperioden en laten op een aantal concrete punten die op dat moment in de aula aan de orde zijn - het gemeenschappelijk priesterschap van alle gelovigen; het wijdingsambt en daarbinnen het diaconaat; het avondmaal; en de rol van Maria - zien, hoe katholicisme en (vrijzinnig) protestantisme van elkaar verschillen. Tegelijkertijd zijn het ook 'ervaringsberichten', waarin wordt gepoogd iets van de sfeer op en rond het concilie aan de buitenwacht door te geven.

Die dubbele dimensie - het doorgeven van indrukken en het wijzen op verschillen, maar ook op overeenkomsten tussen het katholieke en protestantse kerkverstaan - treffen wij ook aan in twee radiovoordrachten uit januari 1963. 28 Van Holk wijst er tijdens deze uitzendingen bijvoorbeeld op, dat wij alleen bij aanvaarding van de veelvormigheid der waarheid en dus van het onontbeerlijk

elkander aanvullen werkelijk tot eenheid kunnen geraken.

Vervolgens zijn er enkele achtergrondartikelen, waarin iets grondiger op een bepaald thema, verband houdend met het concilie wordt ingegaan. Genoemd kunnen worden: 'De norm der apostoliciteit', in het tijdschrift Wending', Over de principieel-theologische betekenis van het begrip oecumene, in het tijdschrift Oecumene; en Terugkeer naar Rome of toekeer naar elkander ? , in Vox tteologica. 29

De onderwerpen zijn oecumenisch relevant en Van Holk zoekt naar een duiding waardoor onoverbrugbaar geachte scheidingslijnen enigszins kunnen worden gerelativeerd.

Expliciet toekomstgericht is een viertal artikelen, die in februari/maart 1966 onder de gemeenschappelijke titel Na het concilie in Het Remonstrantse Weekblad verschijnen. 30 Van Holk probeert hier op basis van enkele verworvenheden van Vaticanum II, vooral ontleend aan de teksten over de godsdienstvrijheid en de kerk in de wereld van deze tijd, lijnen uit te zetten met het oog op een voortzetting van de oecumenische dialoog. Die is daarom zo belangrijk, omdat 'de grote uitdaging van deze tijd élle kerken en geloofsvormen aangaat'. Het gaat om de vraag: 'Hoe maken wij de evangelieverkondiging geloofwaardig? ' Deze laatste opmerking ontlenen wij aan een interview in het dagblad Trouw van 31 december 1965. 31

Van Holk noemt hierin als belangrijke winstpunten van het concilie, ook in verband met de oecumene: het feit, dat de katholieke kerk met deze kerkvergadering heel veel goodwill heeft gekweekt bij de protestanten; de stappen die het concilie heeft gezet om de huidige wereld beter te begrijpen; het besef, dat de kerk te maken heeft met een radicaal pluralistische maatschappij en cultuur; en een betere afstemming van de eigen pastorale arbeid op de mensen van deze eeuw.

Tenslotte dient nog gewezen te worden op het groot aantal lezingen, dat Van Holk heeft gehouden: tijdens elke intersessie ongeveer 25 en na afloop van het concilie vermoedelijk nog meer 32 De toon van deze uiteenzettingen is in de

meeste gevallen optimistisch. Vaticanum II slaagde er weliswaar niet in alle hinderpalen tussen catholica en reformatie weg te nemen.-Als voorbeelden noemt Van Holk in dat verband vaak: de kwestie van het pauselijk primaat, het monarchisch episcopaat, de wijze waarop binnen de catholica de onfeilbaarheidsgedachte werd beleefd en de positie van Maria-. Maar daar stond tegenover, dat er een onstuitbare beweging op gang was gebracht. Van nu af aan was er een pastorale in plaats van enkel een juridische omgang tussen katholieken en protestanten mogelijk. Bovendien bleken beide christelijke tradities heel veel zaken gemeenschappelijk te hebben. Die vormden van nu af aan het uitgangspunt bij het oecumenisch gesprek. 33

Meer algemeen was Van Holk van oordeel, dat het concilie een machtige worsteling was geweest van oude en nieuwe geest. Het resultaat daarvan was, 'dat de vertragers niet meer de wet op hun hand hebben. De vooruitstrevenden kunnen vooruit ... wij kunnen een verdere ontplooiing verwachten.' 34

Met deze vorm van opiniërende verslaggeving droeg Van Holk bij tot een betere kennis van Vaticanum II in Nederland. Daardoor namen de kansen op een verder gaande oecumenische toenadering alleen maar toe. Dat was nu precies wat hij van de post-conciliaire tijd verwachtte.

5. LJ. van Holk als medespeler op Vaticanum II

Medio februari 1982 wijdde Het Remonstrantse Weekblad een herdenkingsnummer aan de kort tevoren op achtentachtigjarige leeftijd overleden Van Holk. De bijdrage van dr. H.A.M. Fiolet aan dit nummer bevat een intrigerende zinsnede. Fiolet schrijft: 'In dit herdenkingsartikel mag misschien een hoogst onwaarschijnlijk feit bekend worden gemaakt, dat lang een goed bewaard geheim is gebleven. Het Concilie worstelde met de Verkleuring over de Godsdienstvrijheid. Verschillende ontwerpen waren reeds afgewezen. Toen heeft mgr. J. Willebrands, die secretaris was van het Secretariaat voor de Eenheid van de Christenen en als zodanig gastheer van de waarnemers, aan Van Holk gevraagd een aanzet te maken voor een nieuw ontwerp dat uiteindelijk door het Concilie werd aanvaard'. 35

Hoe opmerkelijk deze mededeling ook moge zijn, hij was niet helemaal nieuw.

Al in februari 1967 had Van Holk tijdens de discussie na een lezing over Vaticanum II in Meppel zelf opgemerkt, dat de waarnemers op het concilie herhaaldelijk waren geconsulteerd, hijzelf bijvoorbeeld in verband met het schema over de godsdienstvrijheid. 36

Navraag bij Fiolet bracht aan het licht, dat hij zijn kennis had ontleend aan informatie, hem verstrekt door Van Holk zelf. Verdere bijzonderheden had hij nooit te horen gekregen 37

Aangezien zijn mededeling meer vragen oproept dan beantwoordt, lijkt een nader onderzoek naar Van Holks aandeel in de totstandkoming van de verklaring over de godsdienstvrijheid dringend gewenst, ook tegen de achtergrond van hetgeen in de inleiding van dit artikel naar voren werd gebracht. In hetgeen nu volgt, worden de beschikbare gegevens geordend en geïnterpreteerd.

Het is vrijwel zeker, dat Van Holk aan het begin van de tweede zittingsperiode mgr. Willebrands heeft aangeboden behulpzaam te zijn bij de samenstelling van een concilietekst over de godsdienstvrijheid, opgevat als een recht dat onlosmakelijk verbonden is met de menselijke persoon. Van Holk was er zonder meer van overtuigd, dat zo'n tekst er moest komen. 38 De volledige erkenning van vrijheid van godsdienst vormde z.i. de enige bruikbare grondslag van alle echte oecumenische toenadering. Willebrands zal het niet nodig hebben gevonden op het aanbod in te gaan. Enkele weken later - op 18 november 1963 - kregen de concilievaders immers al een eerste redactie onder ogen van wat later tot de verklaring over de godsdienstvrijheid zou uitgroeien. Het betrof een tekst, - mede samengesteld door het Secretariaat voor de Eenheid - die als hoofdstuk V in het schema over het oecumenisme was opgenomen, maar die terugging op een zelfstandig schema uit de voorbereidingstijd van het concilie. Als zodanig had dat ontwerp toen nooit het groene licht van de Centrale Voorbereidingscommissie gekregen. Vanwege tijdgebrek werd dat vijfde hoofdstuk echter niet meer apart besproken tijdens die tweede zitting. De opmerkingen die erover werden gemaakt, stammen alle uit de algemene beschouwingen over

het gehele schema. Die vonden plaats van 19 tot en met 22 november 1963. 39

Zo'n globale beschouwing stond ook op de agenda van de gezamenlijke vergadering van waarnemers en leden van het Secretariaat voor de Eenheid op dinsdagmiddag 19 november. Zonder op de inhoud van hoofdstuk V in te gaan, merkte Van Holk bij die gelegenheid op het bijzonder belangrijk te vinden, dat er een tekst over de godsdienstvrijheid ter tafel lag: de wereld verwachtte een ondubbelzinnige uitspraak van de katholieke kerk in deze. 40

Ruim een week later hield hij een inleiding over het oecumenisme-schema op het DO-C (Documentatie Centrum Concilie), een befaamd informatiecentrum, opgericht door enkele Nederlandse organisaties ten dienste van de op het concilie vertoevende bisschoppen, theologen en journalisten. Van Holk poneerde onder meer, dat het concilie zich onvoorwaardelijk tegen intolerantie moest uitspreken. Het ging er z.i. niet zozeer om, dat iemand die in godsdienstaangelegenheden zijn geweten volgt, een natuurlijk recht heeft op een waarachtige en authentieke godsdienstvrijheid. Belangrijker was, dat de godsdienstvrijheid werd omschreven als een op de wezenlijke natuur van de persoon gebaseerd recht. De integriteit van de menselijke persoon stond voor Van Holk voorop.

Hij vond het dan ook verheugend, dat het schema duidelijk aangaf, dat de geloofsact altijd een kwestie was van een zeer persoonlijke integratie. Overigens was hij wel van oordeel, dat dit vijfde hoofdstuk in het geheel van het conciliaire spreken een andere plaats moest krijgen. 41 Hiermee had Van Holk op ondubbelzinnige wijze blijk gegeven van zijn opvattingen over godsdienstvrijheid. Mede ten gevolge van de vele schriftelijk ingebrachte kanttekeningen bij het zojuist genoemde hoofdstuk V kregen de bisschoppen aan het begin van de derde zittingsperiode een nieuwe tekst over de godsdienstvrijheid aangeboden, nu als een soort appendix bij het oecumenisme-schema en aangeduid als de 'declaratio prior'. De besprekingen erover vonden plaats van 23 tot 28

september 1964. In de context daarvan verzorgde Van Holk, op 2 oktober een inleiding op de wekelijkse bijeenkomst van de waarnemers met de leden van het Secretariaat voor de Eenheid. Hij was vol lof over de nieuwe tekst, maar had ook kritiek. De godsdienstvrijheid zou veel meer evangelisch gefundeerd moeten worden. De Schrift sprak immers zeer nadrukkelijk van de vrijheid van de kinderen Gods, verkregen door de verlossing. De bijbel liet zien, hoe de mens van de duisternis tot het licht is gekomen. Er zou ook verwezen kunnen worden naar 2 Kor. 3, 17. Er zou verder aandacht moeten worden geschonken aan de 'sociale vrijheid' die zou moeten voortvloeien uit de politieke vrijheid.

Voorts zou het schema moeten erkennen, dat er ook 'een recht is om niet te geloven': het recht op een 'humanistische' levensovertuiging'. Dit 'atheïsme' - Van Holk sprak overigens liever van een 'niet-theïstische religie' - mocht niet verward, c.q. gelijkgesteld worden met marxisme en communisme. 42

Er zijn sterke aanwijzingen, dat mgr. Willebrands, naar aanleiding van deze inleiding, aan Van Holk heeft gevraagd zijn opmerkingen om te werken tot een volwaardige tekst en daarbij rekening te houden met de uitkomsten van het inmiddels afgesloten debat in de concilieaula. Mogelijk was Willebrands van oordeel, dat een deskundige buitenstaander er eerder in zou slagen op basis van het groot aantal zeer uiteenlopende opmerkingen en suggesties tot een voor alle betrokkenen min of meer bevredigend compromis te geraken dan degenen, die zich tot dan toe met de totstandkoming van de tekst hadden beziggehouden. Hoe het ook zij, Van Holk vertoonde zich op 3 en 4 oktober niet in de aula; hij werkte thuis aan 'de verklaring voor Willebrands'. 43

Naar de exacte inhoud van deze verklaring kunnen wij vooralsnog slechts gissen. In het Van Holk-archief bevindt zich geen afschrift van deze tekst. Daarom is het ook niet mogelijk precies aan te geven, in hoeverre het qua omvang en inhoud t.o.v. het september-schema radicaal gewijzigde ontwerp, dat op 17 november 1964 aan de concilievaders werd voorgelegd, inderdaad was gebaseerd op Van Holks 'verklaring 1 van begin oktober. Wij zijn uiteraard wel in staat na te gaan, in hoeverre deze 'textus emendatus' strookte met de opvattingen, zoals Van Holk die in de voorafgaande periode in de openbaar-

heid had gebracht. Welnu, de overeenkomsten zijn verrassend. 44

Het nu volledig verzelfstandigde ontwerp presenteerde de godsdienstvrijheid als 'vrijheid van dwang', hetzij van de kant van enkelingen, hetzij vanwege welke louter menselijke macht dan ook. Dit was voor Van Holk een vanzelfsprekend gegeven in onze zo pluralistische samenleving. De rechtstreekse en ondubbelzinnige fundering van deze godsdienstvrijheid in de waardigheid van de menselijke persoon was ook geheel conform Van Holks opvattingen. Dan volgen in het schema enkele argumenten die de noodzakelijkheid om de vrijheid van de mensen aanzien van godsdienstkeuze en godsdienstuitoefening te eerbiedigen nader toelichten. Geheel in de lijn van Van Holk is de argumentatie die uitgaat van de integriteit van de menselijke persoon. De mens is tegelijkertijd sociaal wezen en geest. Dat maakt het onmogelijk om wel de vrijheid van geweten te erkennen en tegelijkertijd van godsdienstuitoefening af te wijzen. Tenslotte is er de fundering van de leer van de godsdienstvrijheid in de goddelijke openbaring en meer in het bijzonder in de leer van het evangelie. Het zijn allemaal gedachten die ook door Van Holk werden gehuldigd, zij het uiteraard niet uitsluitend door hem. 45

Het is tegen de achtergrond van het voorafgaande niet verwonderlijk, dat Van Holk zich bijzonder teleurgesteld toonde, toen bleek dat de op 17 november gepresenteerde tekst tijdens die derde zitting niet meer in stemming werd gebracht. Omdat de 'textus emendatus' te zeer afweek van de 'declaratio prior' uit september was volgens enkele leden van het conciliepresidium een nieuwe bespreking nodig. En die kon pas plaatsvinden in de vierde zittingsperiode.

Enigszins bitter het Van Holk zich in een interview na afloop van de derde zitting ontvallen, dat de invloed van de overigens steeds kleiner wordende conservatieve minderheid op het concilie dankzij de steun die deze groep genoot van de Romeinse Curie, niet onderschat mocht worden. 40

Maar er was toch een doorbraak geforceerd; 'het concilie heeft de gedachte der vrijheid van godsdienst ter hand genomen; en dan niet enkel als handlei-

ding van opportuniteit, maar naar de principiële grondslag in de onkreukbaarheid der persoonlijke overtuiging, die zelve weer onderstelling is van de 'acte van geloof ... Door dan verder het recht op geloofsvrijheid te verbinden met de leer der Rechten van de mens wordt de katholieke opvatting veel nauwer met de universele humanistisch-democratische samenleving verbonden dan ooit te voren'. 47

Hij achtte het dan ook niet verstandig, wanneer de waarnemers vanwege de ongelukkige afloop van de derde zitting het concilie de rug zouden toekeren. Het werk moest worden afgemaakt. Hij heeft dit ook aan Willebrands laten weten, die hem daarop meedeelde, dat het Secretariaat zich in februari/maart 1965 opnieuw over het schema zou buigen. 48

In de tweede helft van september 1965 wijdde het concilie opnieuw een debat aan de godsdienstvrijheid, nu aan de hand van een 'textus reemendatus' die tot stand was gekomen op basis van een verwerking van ruim 230 'observationes' bij de tekst van 17 november 1964. Deze vierde versie verschilde qua opbouw en strekking overigens nauwelijks van de november-tekst. Eigenlijk waren alleen op het punt van de begronding van de godsdienstvrijheid in het evangelie wijzigingen aangebracht. Het schema mocht niet de indruk wekken, dat er een bijbelse leer van de vrijheid, ja zelfs van de betrekkingen tussen de kerk en de seculiere samenleving bestond. 49 Tijdens een beraad van de waarnemers met de leden van het Secretariaat op 17 september toonde Van Holk zich tevreden over de aangebrachte verbeteringen. Hij was alleen van oordeel, dat de samenstellers onvoldoende oog hadden gehad voor de dialectiek, eigen aan de waarheid maar ook aan de dwaling. 'Waarheid is nooit enkel waarheid, maar moment of fase in het op waarheid gerichte denken. En dwaling is nooit enkel dwaling. Er zijn vruchtbare dwalingen ... In een waarlijk oecumenisch gesprek is het gebruik der dialectiek onmisbaar'. 50

De besprekingen leidden tot een 'textus recognitus' waarover op 26 en 27 oktober werd gestemd. De bij die gelegenheid uitgebrachte 'placet iuxta modum'-stemmen zorgden nog voor een aantal verbeteringen. Over de tekst die hieruit voortkwam, vond op 29 november een voorlopige slotstemming

plaats. Op 7 december volgde tenslotte de plechtige afkondiging van de verklaring Dignitatis humanae over de godsdienstvrijheid, voor Van Holk 'een groots moment in de geschiedenis der kerk'. Hij beschouwde het als een voorrecht bij de discussies en de uiteindelijke afkondiging van dit document aanwezig te hebben mogen zijn. Nu was het pas echt mogelijk zich te gaan inzetten voor een verdere toenadering tussen katholicisme en vrijzinnigheid. 51

6. Epiloog

Van Holk is zich in de loop van de vierde zittingsperiode van Vaticanum II steeds meer gaan afvragen, hoe de contacten met de katholieke kerk na afloop van het concilie konden worden voortgezet en zelfs geïntensiveerd. Moest er een soort permanent waarnemerschap namens het IWC worden ingesteld? Was het gewenst, dat hijzelf het voortouw zou nemen bij het verdiepen van de relaties in Nederland? En was het nuttig om in een 'na het concilie-publicatie' uit te tekenen, welke mogelijkheden en moeilijkheden zich daarbij zouden kunnen voordoen? Onduidelijk was hem overigens, wat er met de vier rapporten zou gebeuren, die hij ten behoeve van het IWC over het concilie had uitgebracht. Die bevatten immers ook diverse aanbevelingen met het oog op een verdergaande samenwerking. 52

Tijdens een bijeenkomst van het secretariaat van het IWC met een aantal deskundigen op 21 april 1966 sprak Van Holk als zijn overtuiging uit, dat hij wat betreft de mogelijkheden tot verdere toenadering meer vertrouwen had in de katholieke kerk dan in de Wereldraad van Kerken. Ook wees hij er bij die gelegenheid op, dat hij zich al in verbinding had gesteld met een tweetal Vaticaanse secretariaten, die speciaal waren opgericht voor het leggen van contacten met de niet-christenen en de ongelovigen 53 Hij verwees voor zijn voortvarendheid in deze onder meer naar brieven van kardinaal-staatssecretaris A.Cicognani en mgr. J. Willebrands, waarin werd benadrukt dat voortzetting van de contacten tussen katholieke kerk en IWC zeer gewenst was. 54

Uiteindelijk lijkt er toch maar weinig te zijn terechtgekomen van de verschillen-

de plannen, die Van Holk had. Dat geldt ook voor zijn voornemen een boek te schrijven over de doorwerking van het concilie. Het moest als titel krijgen Van Vaticanum naar Universum en de perspectieven schetsen van het postconciliaire katholicisme, dat inmiddels afstand had genomen van Vaticanum I als belichaming van een monopolistische opvatting der 'una sancta cathoüca ecclesia romana, quasi universum in se'. 55

De betekenis van Van Holk voor de oecumenische toenadering blijft dan ook vooral verbonden met het concilie zelf. Hij heeft zich daar gemanifesteerd als een kritisch maar tegelijkertijd welwillend waarnemer én als een enthousiast en m.i. ook succesvol medespeler op het terrein waar zijn grootste bekommernis, maar ook zijn deskundigheid lag: de godsdienst-en gewetensvrijheid. Op de 'textus emendatus' heeft hij zijn persoonlijk stempel weten te drukken. En juist met die versie werd een doorbraak geforceerd naar wat ruim één jaar later de verklaring Dignitatis humanae zou worden. Zijn waarnemerschap typeren als een uiting van 'diplomatie de présence', 58 is tegen de achtergrond hiervan dan ook niet terecht.


1. A.T. Besselaar, 'Concilie en waarnemers', in: V. Heijlen e.a. (red.), Het Concilie in kort bestek, Roermond-Maaseik 1966, 372.

2. S. Schmidt, Augustin Bea. DerKardinal deiEinheit, Graz-Wien-Köln 1989, 574-575.

3. W.A. Visser 't Hooft, Memoires. Ben leven in de oecumene, Amsterdam-Brussel-Kampen 1971, 295.

4. Voor dit onderzoek kon gebruik worden gemaakt van het eigen conciliearchief van L.J. van Holk. Tot eind 1989 berustte dat ten huize van zijn weduwe mevr. H. van Holk-Meijer in De Bilt. Sindsdien bevindt het zich in de Universiteitsbibliotheek van de Rijksuniversiteit te Leiden. Stukken uit dit archief worden aangeduid met: AvH. Voorts konden copieën verkregen worden uit het IARF-archief in Frankfurt. Geput is tenslotte ook uit het conciliearchief van Fr. Thijssen, dat zich in het Ariënskonvikt te Utrecht bevindt. Stukken uit dit archief worden aangeduid met: ATh.

5. C.F. Pauwels, 'Christenheid en Concilie; de plaats van niet-katholieken in de beraadslagingen', in: De Volkskrant, 25 april 1959.

6. Verklaring van de Aartsbisschop van Utrecht over het Oecumenisch Concilie, d.d. Utrecht, in: De Oud-Katholiek nr. 2031, 21 februari 1959, 39-40.

7. Herder Korrespondenz 14 (1959/1960) 103-106.

8. Th. F. Stransky, The foundation of the Secretariat for promoting christian unity', in: A. Stacpoole, Vaticao II by those who were there, London 1986, 76.

11. Observateurs au concil, Istina 10 (1964) 531-541; Katholiek Archief 20 (1965) 1146.

9. Vgl. voor een meer gedetailleerde reconstructie: G. Alberigo, 'Ekklesiologie im Werden. Bemerkungen zum 'Pastoralkonzil' und zu den Beobachtern des II. Vatikanums', in: Ökumenische Rundschau 40 (1991) 124, noot 7.

10. R, Rouquette, La fin dune Chrétienté. Chroniques du Vatican II, 1.1, Paris 1968, 145. Vgl. ook Katholiek Archief 17 (1962) 381-382.

12. Vgl. A.C. Outler, 'Strangers within the gates: an observer's memories', in: A. Stacpoole, Vaticaa II by those who were there, London 1986, 170-183; J. Moorman, Vatican Observed. An Anglican impression of Vatican II, London 1967, 15-33.

13. De andere vertegenwoordigers namens het IWC waren: J.L. Adams (sessie I); D. McLean Greeley (II); G. Williams (II, III, IV); H. Faber (IV) en A.W. Cramer (IV).

14. Een klein gedeelte van deze en de volgende paragraaf ook in: J.Y.H.A. Jacobs, 'Een voorbeeld van 'verhelderende' kerkgeschiedschrijving. Het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie als sleutel tot een beter begrip van het verleden, in: J.W. Marsilje e.a. (red.), Uit Leidse bron geleverd. Studies over Leiden en de Leidenaren in het verleden..., Leiden 1989, 483-494. Vgl. ook: L.J. van Holk, 'Strijd om waarheid; vrede in vrijheid', in: J.A. Hebly (inl.), Vrijzinnige levensont-

plooiing. Drie opstellen over verleden en toekomst van het vrijzinnige christendom, Baarn, z. pl., 36-62.

15. J.C.H. Blom, De gijzelaars van St. Michielsgestel en Haaren. Het dubbele gezicht van hun geschiedenis, Alphen aan den Rijn 1992, 29. Vgl. ook G J. Hoenderdaal, 'Het vrijzinnig protestantisme tussen de schaduwen van gisteren en morgen', in: B. Klein Wassink en Th. M. van Leeuwen (red.), Tussen geest en tijdgeest Denken en doen van vrijzinnige protestanten in de afgelopen honderd jaar, Utrecht 1989, 187, zie ook 200-203.

16. H.F.(aber), 'Vrijzinnigen op het Concilie II', in: Weekblad van de Nederlandse Protestantenbond 21 (1962) nr. 46. Tijdens de vierde zittingsperiode was Faber zelf ook als waarnemer op Vaticanum II; vgl. H. Faber, Nieuwe perspectieven in Rome en New Delhi; observaties van een waarnemer, Amsterdam-Hilversum 1966.

17. Deze correspondentie bevindt zich in het IWC-archief in Frankfurt.

18. Vgl. L.J. van Holk, 'Brieven uit Rome VI', in: Het Remonstrantse Weekblad 23 (1964) nr. 3. Zie ook L.J. van Holk, 'Over de principieel-theologische betekenis van het begrip oecumene', in: Oecumene, katholiek tijdschrift voor oecumenische bezinning 3 (1964) 201.

19. AvH: Uitgetypte tekst van een VPRO-radiovoordracht De derde zitting van het Concilie in Rome dd. 12 februari 1965.

20. LJ. van Holk, 'De Verklaring over de Vrijheid van Godsdienst', in: Reformatorische Oriëntatie; Tijdschrift gewijd aan de bezinning op en de informatie over de verhouding tot de R Katholieke Kerk 1965, nr. 4, 1.

21. G J. Hoenderdaal, 'Professor Van Holk geeft zijn afscheidscollege aan de Leidse Universiteit', in: Het Remonstrantse Weekblad 23 (1964) nr. 23, 3-4.

22. Schemata Constitutionum etDecretorum de quibusdisceptabitorin Conciliisessionibus; Series Prima, Typis Polyglottis Vaticanis, 1962.

23. AvH: Report on the first session of the lid Vatican Council, Leyden, December 20, 1962, 9 PP.

24. AvH: Report on the second session of the of the Vatican Council, Leyden, December 1963, 10 pp + 2 pp. bijlage.

25. AvH: Report on the third session of the Vatican Council, Leyden December, 1964, 6 pp.

26. AvH: Report on the fourth and last session of the second Vatican Oecumenical Council, z.d., 12 pp.

27. Het Remonstrantse Weekblad21 (1962) nr. 45; nr. 46; 22 (1963) nr. 45; nr. 46; nr. 47; 23 (1964) nr. 1; nr. 2; nr. 3; nr. 5.

28. AvH : teksten van twee radiovoordrachten (VPRO): De eerste zitting van het Concilie I (De buitenkant) en II (De binnenkant), dd. 11 januari 1963 en 18 januari 1963.

29. WendinglS (1963/1964) 918-926; Oecumene, katholiek tijdschriftvooroecumenische bezinning 3 (1964) 188-202; Vox Theologica 35 (1964-1965) 2-7.

30. L.J. van Holk, 'Na het concilie: I Achteromzien en vooruit zien, in: Het Remonstrantse Weekblad 25 (1966) nr. 5; II De godsdienstvrijheid, id., nr. 6; III Maar... de aflaten, id., nr.8; IV De kerk in de huidige wereld, id., nr. 9.

31. Trouw 3\ december 1965, p. 19: 'Het Concilie en de anderen'. De bijdrage van Van Holk onder de kop: 'Rome bleef rooms in de grondlijnen'.

32. In AvH een groot aantal samenvattingen van lezingen.

33. AvH: Inleiding door L. J. van Holk voor docenten en studenten van de groot-seminaries van het bisdom Breda en de Priesters van het Heilig Hart van Jezus, dd. 7 maart 1966.

34. AvH: Inleiding op het resultaat van het concilie, door LJ. van Holk voor het Remonstrants Convent te Utrecht, dd. 21 januari 1966.

35. H.A.M. Fiolet, Getuige van de een-makende kracht van het geloof in Christus, in: Het Remonstrantse Weekblad 41 (1982) nr. 3, 5.

36. AvH: Verslag van een rede door LJ. van Holk in de Remonstrantse kerk te Meppel, in: Meppeler Courant dd. 17 februari 1967.

37. Brief van H.A.M. Fiolet aan J.Y.H.A. Jacobs, dd. 15 maart 1988.

38. AvH: LJ. van Holk, 'Nu wij elkander eenmaal gevonden hebben, laten wij elkaar niet meer los', in: Brabants Nieuwsblad, 28 september 1963. AvH: dagboek, 2e zittingsperiode: concept-brief aan mgr. J. Willebrands, z.d.

39. Gebruikte overzichten van de totstandkoming van de verklaring Dignitatis humanae over de godsdienstvrijheid: J. Hamer, 'Wordingsgeschiedenis van de tekst der Verklaring", in: J. Willebrands e.a. Godsdienstvrijheid. Verklaring 'Dignitatis humanae? , Latijnse teksten en Nederlandse vertaling, Tielt-Den Haag 1967, 67-154. P. Pavan, 'Einleitung bei die Erklarung über die Religionsfreiheit', in: Lodkon für Theologie und Kirche. Das Zweite Vatikanische Konzil. Dokumente und Kommentare. Konstitutionen, Dekrete und Erklarungen, hrsg. von H.S. Brechter u.a., Freiburg, T. II, 704-711 (1967). E.M.V.M. Honée, 'Vaticanum II en het probleem van de gelijkgerechtigheid'. Drie stadia in de wordingsgeschiedenis van Dignitatis humanae, in: E.M.V.M. Honée e.a., Minderheden in een dominante cultuur, Zwolle 1988, 1-37.

40. ATh.: map 252, nr. 23: Réunion des Observateuis, 19 novembre 1963.

41. AvH: dagboek, 28 november 1963: Introduction au Schema de 1'ecumenisme. Zie ook 22 november 1963: Opzet vraaggesprek KRO (televisie) met de heer Lautenschlager.

42. ATh.: map 252, nr. 42: Intervention a propos du schema sur Ia liberté religieuse, dd. 2 octobre 1964. Op 25 september 1964 had Van Holk op het DO-C ook al een persconferentie verzorgd over de godsdienstvrijheid: AvH: Centrum Coordinationis Communicationum de Concilio, no.

20: The LARF and Religious Liberty.

43. AvH: dagboek, 4 oktober 1964.

44. Acta Synodalia Sacrosancti Concilii Oecumenici Vaticani Secundi, vol. III, pars VIII, TPV, 1976, 426-449. Naast elkaar worden afgedrukt: de 'declaratio (textus) prior' en de 'textus emendatus'.

45. Afgezien van Van Holk heeft m.i. ook J. Courtney Murray een sterk stempel gedrukt op de opzet en strekking van deze 'textus emendatus', gebaseerd op een 'plan, dat bij een goede cursus, bij een geleerde voordracht over het vraagstuk thuishoort' (J. Hamer, zie noot 39, 111 en 95. Vgl. ook J.R.H. Moorman, 'Observers and guests of the Council', in: A. Stacpoole, Vatican II by tbose who were there, London 1986, 164.

46. AvH: Torens der scheiding reiken niet tot in de hemel': gesprek met L.J. van Holk, in: Het Vaderland- Weekjournaal, 6 februari 1965.

47. L.J. van Holk, Terugkeer naar Rome of toekeer naar elkander? ', in: Vcar Theologjca 35 (1964/1965) 6.

48. AvH: Brief van J.G.M. Willebrands aan L.J. van Holk, dd. 23 januari 1965, in antwoord op brief dd. 11 januari 1965.

49. Y. Congar, La déciaration sur la liberté religieuse; Etudes et DocumentslA Juin 1965, no. 5, 2.

50. AvH: dagboek, 17 september 1965. Ook L.J. van Holk, 'De Verklaring over de Vrijheid van Godsdienst', in: Reformatorische Oriëntatie 1965, nr. 4, 7.

51. AvH: dagboek, 7 december 1965. Vgl. ook LJ. van Holk. 'De Heer heeft gegeven', in: Het Remonstrantse Weekblad 24 (1965) nr. 50.

52. AvH: dagboek, 6 oktober 1965 en 3 december 1965 ('Plan voor voortzetting oecumenische contacten').

53. AvH: Minutes of the meeting of the Secretariat with Guests on april, 21, 1966, Leyden, 6-7. Op 24 november 1965 en 4 december 1965 had Van Holk beide secretariaten bezocht.

54. AvH: A. Cicognani aan LJ. van Holk, dd. 9 december 1966 en J. Willebrands aan LJ. van Holk, dd. 26 februari 1966.

55. AvH: Van Vaticanum naar Universum (concept voor een boek over de follow-up van het Concilie, 1, 5 pp.).

56. Mededeling van H. Faber aan J.Y.H.A. Jacobs op 11 december 1984.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1993

DNK | 108 Pagina's

De betrokkenheid van L.J. van Holk bij het  Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie (1962-1965)

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 juni 1993

DNK | 108 Pagina's