GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

DE MOEILIJKE START VAN DE KERKELIJKE COURANT 1847-1852

46 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding

Van 1847 tot en met 1855 verscheen het 'kerkelijk orgaan' regelmatig op de agenda van de hervormde synode. Tot die tijd had de Boekzaal als kerkelijk orgaan het alleenrecht. Dit blad was sedert 1816 de officiële spreekbuis van alle protestantse kerken in Nederland. Maar in 1847 werd duidelijk dat deze positie niet langer onomstreden was. Een en ander leidde er uiteindelijk toe dat de Kerkelijke courant per 1 januari 1851 het officiële orgaan van de Nederlandse Hervormde Kerk werd. Ook daarna kwam de zaak van het kerkelijk orgaan echter niet tot rust, en het heeft tot en met de zitting van 1855 geduurd voordat de zaak definitief geregeld werd.
In dit artikel worden deze aanloopmoeilijkheden van de Kerkelijke courant beschreven en geanalyseerd.1 Waarom besteedde de synode zoveel aandacht aan deze kwestie? Het artikel laat zien hoe in de strijd om het kerkelijk orgaan de toenemende richtingenstrijd tot uitdrukking kwam. Deze strijd werd op dit punt door de Groninger richting gewonnen. Het blad werd jarenlang geredigeerd werd door mensen die min of meer tot deze richting kunnen worden gerekend.
Ik beperk me in dit artikel grotendeels tot de eerste periode, 1847-1850, daar het bronnenmateriaal voor de periode daarna een heldere reconstructie niet toelaat.

2. Algemeen

Economisch gezien was er vanaf de jaren dertig sprake van groei, die onder meer zichtbaar werd in een intensivering van het verkeer, beginnende industrialisatie, en, voor ons thema van belang, een groeiende markt voor boeken en tijdschriften. De communicatie werd steeds intensiever in een land dat lange tijd had bestaan uit een verzameling van nogal geïsoleerde gemeenschappen. De tweede helft van de jaren veertig werd door de tijdgenoten overigens als een economische crisisperiode ervaren.
Het kerkelijk klimaat werd in de hier beschreven jaren sterk bepaald door de grondwetsherziening van 1848 en de consequenties daarvan voor de plaats van de Hervormde Kerk in de Nederlandse samenleving. De grondwetsherziening leidde bijvoorbeeld in 1853 tot het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie. De verontwaardiging in protestantse kring hierover was groot, en in de jaren die ons hier bezighouden is de strijd tegen de rooms-katholieke kerk dan ook één van de belangrijkste thema's van protestants Nederland. Een ander noodzakelijk gevolg van de grondwetswijziging was de herziening van het Algemeen Reglement in 1852, waarin een begin van een presbyteriaal-synodale structuur van de kerk zichtbaar werd. Verder stonden de armenzorg en het onderwijs voortdurend op de agenda van de synode.
In theologisch opzicht begonnen de richtingen zich al duidelijker te profileren. Ik wijs op Scholtens De leer der Hervormde Kerk, waarvan het eerste deel in 1848 verscheen. Daarmee werd een beweging zichtbaar die de kerk nog vele jaren zou beroeren. Het was een periode waarin voor het besef van de tijdgenoten de verschillende standpunten duidelijker naar voren kwamen en de verhoudingen in de kerk zich verhardden.
In het perspectief van de toenmalige, hierboven kort aangegeven ontwikkelingen is de strijd om het kerkelijk orgaan van groot belang geweest. De pers was immers bij uitstek een medium om anderen te beïnvloeden. Wanneer, na een periode van betrekkelijke rust na de Franse overheersing, aan het eind van de jaren veertig de richtingen in kerk en theologie zich steeds duidelijker profileren, is het onvermijdelijk dat de strijd om het kerkelijk orgaan losbarst.

3. Uitgevers en redacties en de strijd om het kerkelijk orgaan

Hoewel het aantal nieuwe tijdschriften vanaf het begin van de jaren veertig snel toenam,2 waren er niet zo veel tijdschriften die eventueel in aanmerking kwamen als kerkelijk orgaan. Het merendeel van de nieuwe periodieken had een stichtelijke inhoud of richtte zich op zending en evangelisatie. Andere periodieken hadden een zeer duidelijke kleur, zoals De vereeniging, uitgegeven door de Vrienden der Waarheid, of De reformatie, een blad voor de afgescheidenen. Weer andere bladen, als de Evangelische kerkbode, hadden een specifieke doelstelling, in dit geval de strijd tegen Rome.3 Een blad dat eventueel wel in aanmerking kwam om de Boekzaal te vervangen als officieel orgaan was Christelijk maandschrift, maar dit blad wordt nergens vermeld als mededinger. Het was bovendien, evenals de Boekzaal een maandblad. De uitgever van dit blad, Joh. van der Hey, ging pas in 1853 een rol spelen in de strijd om het kerkelijk orgaan. In eerste instantie wordt in de geraadpleegde bronnen als concurrent van de Boekzaal alleen De Hervorming genoemd, later ging ook het Godsdienstig weekblad en kerkelijke courant een belangrijke rol spelen. Over elk van deze drie tijdschriften een korte opmerking.
De Boekzaal der geleerde wereld verscheen sedert 1716 en was de voortzetting van de Boekzaal van Europe die voor het eerst in 1692 was verschenen. Het tijdschrift had in de vorige eeuw een bevoorrechte positie, die was vastgelegd in een ministeriële dispositie van 1 juli 1816.4 Daarmee werd enerzijds aansluiting gezocht bij de situatie van voor 1795, maar nieuw was het feit dat dit het blad voor alle protestantse kerken werd. Sedert 1816 luidde de naam dan ook: Boekzaal der geleerde wereld en tijdschrift voor de protestantsche kerken in het Koningrijk der Nederlanden.5 In de hier beschreven periode was de uitgeverij De erven D. Onder de Linden en zoon, die de Boekzaal uitgaf, eigendom van J. Schutte Hoyman. Hij was tevens eigenaar van de uitgeversmaatschappij Erven Wed. F.G. Onder de Linden, de firma die verantwoordelijk was voor de uitgave van de bijbel en de psalmenbundels.
De Boekzaal verscheen maandelijks en bevatte kerkelijke mededelingen, beroepingsnieuws, schoolnieuws, weinigzeggende boekbeschouwingenen vrome overdenkingen. Het was klaarblijkelijk niet de bedoeling allerlei actuele kerkelijke kwesties in dit blad te behandelen. Daardoor maakt het achteraf een nogal saaie indruk, en dat was ook het gevoelen van nogal wat tijdgenoten. Anderen hebben het blad daarom wellicht gewaardeerd.
In de jaren veertig van de vorige eeuw was J.A.M. Mensinga één van de gezichtsbepalende redacteuren,6 in 1851 nam J.J. van Toorenenbergen zijn plaats in.7 Pas onder het redacteurschap van Van Toorenenbergen waagde het blad zich aan kritische beschouwingen over het synodale beleid. Het won daarmee aan leesbaarheid, maar deze koersverandering kwam te laat om het blad zijn officiële status terug te bezorgen.
Per 1 januari 1847 verscheen het tijdschrift De Hervorming. Tijdschrift voor de Nederlandsche Hervormde Kerk.Dit maandblad werd uitgegeven door de firma Joh. Noman en Zn te Zaltbommel, de redacteur is niet bekend.9 Was dit wellicht C. Hooijer, de bekende Zaltbommelse predikant, die al herhaaldelijk met Noman zaken had gedaan?10 In ieder geval was de bedoeling van het blad 'de draad der Hervorming in het Hervormde kerkgenootschap' weer op te nemen. Maar wat men daarmee beoogde, wordt nergens duidelijk.11 Ook de inhoud van de twee bewaard gebleven nummers is op dit punt nietszeggend. Uit de correspondentie die de uitgever met de synode heeft gevoerd, blijkt echter overduidelijk hoe hij zijn blad probeerde af te bakenen ten opzichte van de Boekzaal. Dat blad, aldus Noman, komt als maandblad bijna altijd te laat met de kerkelijke berichten, en bovendien bevat het geen kerkelijke of theologische beschouwingen. De uitgever van De Hervorming zou deze leemten graag opvullen, en het blad zou, zodra de gewenste monopoliepositie wordt verleend, een weekblad worden.12 Hangende de discussie in de synode heeft de uitgever echter zijn goede wil getoond. Vanaf 1 januari 1848 verscheen het blad twee keer per maand, met als ondertitel Nieuwsblad voor de Nederlandsche Hervormde Kerk, en in 1849 verscheen het blad wekelijks, met als ondertitel Kerkelijk weekblad voor de Nederlandsche Hervormde Kerk. Vanaf april 1848 tot aan de opheffing in 1850 was het blad het officiële orgaan van de Waalse Kerken.13 Per 1 januari 1847 verscheen, behalve De Hervorming, ook het Godsdienstig weekblad en kerkelijke courant, uitgegeven door de firma W J . van Bommel van Vloten te Amersfoort.14 Of het blad is gestart met het oog op de wens van een nieuw officieel kerkelijk orgaan valt niet te achterhalen. Het zou echter wel degelijk meedingen naar deze status, vandaar dat ik er hier aandacht voor vraag.
Redacteur van het Godsdienstig weekblad was E. Moll, predikant te Goes.15 Behalve voor de rubriek 'mengelwerk', waarin Moll zich voortdurend uitliet over actuele kerkelijke zaken, ruimde hij plaats in voor kerkelijke berichten, waartoe hij overal in het land medewerkers had gerecruteerd.16 Dat loonde klaarblijkelijk de moeite, want op het hoogtepunt telde het Godsdienstig weekblad ongeveer 900 abonnees. Moll ontving voor zijn werk een vergoeding van ƒ 500 per jaar, hetgeen een aanzienlijke aanvulling op zijn traktement betekende.17
De intentie van het blad was een degelijke voorlichting van de gemeente over de ontwikkelingen op theologisch en kerkelijk gebied. Uitdrukkelijk werd verwoord dat het blad geen partijblad wilde zijn, ja zelfs niet alleen een hervormd blad. De enige concurrent van dat moment, de Boekzaal, werd door Moll genadeloos gekarakteriseerd als 'voorwerp van spotternij' dat bovendien, als maandblad, bijna altijd te laat kwam met het kerkelijk nieuws. In de door Moll gevoelde noodzaak te komen met een weekblad lag ook de reden af te zien van samenwerking met De Hervorming van Noman en Zoon.18 Deze kwam overigens, zoals boven vermeld, vanaf 1849 wel met een wekelijkse uitgave, maar nergens vond ik sporen van overleg tussen beide uitgevers en redacties.

4. Synodale handelingen van 1847

Zoals gezegd, werd in 1847 duidelijk dat de positie van de Boekzaal niet langer onomstreden was. Op 3 april van dat jaar ontving de Algemene Synodale Commissie (ASC)19 namelijk een brief van de uitgever van de Boekzaal, waarin deze mededeelde een deel van de opbrengst van het blad aan de synode af te staan 'ad pios usus'. Aanleiding tot dit schrijven was het feit dat de uitgever 'uit openbaren aankondigingen' had vernomen dat de uitgever van het blad De Hervorming bereid was een derde deel van de zuivere opbrengst van dit blad af te staan aan het synodale weduwenfonds in ruil voor de officiële status. De uitgever van de Boekzaal ging er in zijn brief van uit, dat zijn gift de bijdrage van de uitgever van De Hervorming te boven zou gaan, althans, als de Boekzaal op blijvende protectie vanwege de synode mocht rekenen.
Er was inderdaad een aanbod van Noman. Het vreemde is echter dat ik daarvan pas sporen vond in een brief van 7 mei. Deze brief van 7 mei moet daarom gelezen worden als een schriftelijke bevestiging van wat eerder mondeling tussen de ASC en Noman besproken was. In deze brief verzocht Noman de synode zijn blad als officieel orgaan aan te wijzen. Mocht deze aan Nomans wens gehoor geven, dan was hij bereid jaarlijks ƒ 1.000 te storten in het Synodale Weduwen- en Wezen Fonds.20
De protectie waar beide uitgevers op uit waren, bestond hieruit dat alle officiële publikaties van de zijde van de synode uitsluitend zouden worden toegezonden aan de eigen courant. Deze zou daarmee de status van officieel orgaan verwerven, en de uitgever zou derhalve op een flinke afzet kunnen rekenen. Gezien het aantal gemeenten moet daarbij gedacht worden aan zo'n 1300 exemplaren, afgezien van het aantal particulieren dat eventueel een abonnement zou willen en kunnen nemen.
De ASC besloot op 20 mei, op voorstel van Wildschut en Verwey, beide brieven zonder advies aan de synodale vergadering voor te leggen, hetgeen gebeurde via het verslag van de ASC.21 Daarin werd de suggestie gewekt, dat de Erven Onder de Linden reageerden op het aanbod van Noman, en dat de uitgever van de Boekzaal een hogere bijdrage garandeerde dan die van De Hervorming.22
De synode koos in zijn vergadering van 13 juli 1847 niet zonder meer voor handhaving van de status quo. De ASC werd opgedragen het volgend jaar met een voorstel te komen waarmee de kerk het meest gediend zou zijn.23 Tot grote ergernis van de Erven Onder de Linden kreeg men geen antwoord van de ASC.24
Het is vreemd dat de uitgever van de Boekzaal af moest gaan op geruchten, en dat hij niet rechtstreeks door de A SC was benaderd. In het Verslag is sprake van een Amsterdamse predikant als informant van de uitgever.23 Daarin staat ook vermeld dat er reeds in 1846, dus voor de verschijning van het eerste nummer van De Hervorming, sprake was van contact tussen de ASC en Noman. Was er bij de ASC sprake van een informele verkenning naar de mogelijkheden om de Boekzaal aan de kant te schuiven? Of was het initiatief uitgegaan van D. van Haren Noman, directeur van de Zaltbommelse uitgeverij?26 In ieder geval is duidelijk dat er een informeel circuit bestond waarin over het kerkelijk orgaan werd gediscussieerd. In beide gevallen rijst de vraag naar de motieven en de personen die hierbij een rol hebben gespeeld.
Om maar met de personen te beginnen: het kan haast niet anders of (één van de leden van) de ASC was hierbij betrokken, gezien ook het feit dat Noman een maand na De Erven Onder de Linden een brief stuurde aan de ASC. Deze schriftelijke bevestiging van informele mondelinge afspraken was noodzakelijk geworden door de reactie van de Erven Onder de Linden. Het ligt voor de hand dat C. Hooijer één van de hoofdrolspelers was. Deze predikant te Zaltbommel, in 1846 benoemd tot secundus in de ASC,27 kende Noman goed. Hij had zijn Kerkelijke wetten bij Noman en Zoon uitgegeven en verrichtte, samen met zijn vrouw, regelmatig correctiewerk voor Noman.28
Wat betreft het motief merk ik op dat het financiële aspect niet doorslaggevend is geweest. Immers, de synode werd voorgehouden dat de uitgever van de Boekzaal een hogere bijdrage garandeerde dan de uitgever van De Hervorming. De kas van het weduwenfonds kon inderdaad wel wat ondersteuning gebruiken, en waarom zou de synode niet het meest profijtelijke aanbod accepteren?29 Of misschien dacht de synode eraan zelf een blad uit te geven? In dat geval speelden financiële motieven wel degelijk een rol. Maar hoe dan ook, er was meer aan de hand dan alleen een financiële kwestie. Ik krijg uit verspreide uitlatingen de indruk dat velen de Boekzaal als een volstrekt achterhaald tijdschrift beschouwden.30 Een andere reden kan zijn dat de overheid zich steeds minder met kerkelijke zaken bemoeide, en dat daardoor ruimte kwam voor andere uitgevers en redacties om te dingen naar de status van officieel kerkelijk orgaan.31 De ministeriële dispositie had blijkbaar haar geldigheid verloren. Ook blijkt uit sommige stukken de behoefte aan een snellere informatie- voorziening dan met een maandblad mogelijk is. Verder valt op dat vanaf 1840 het aantal kerkelijke bladen snel toeneemt. De markt voor tijdschriften was groeiende, en vele uitgevers zagen mogelijkheden voor de uitbouw van hun onderneming. Tenslotte kan gedacht worden aan de rol die Mensinga hierin heeft gespeeld. Hij was in kerkelijk Nederland een opvallende figuur. Zijn ongemakkelijke karakter, scherpe pen en vrijzinnige kritiek brachten hem in een zeker isolement.32 Een nieuw blad zou de synode verlossen van de Boekzaal met zijn stoffige imago, van Mensinga, en, in geval van een weekblad, van een te trage informatiestroom.

5. Synodale handelingen van 1848

De zaak kwam in de voorjaarsvergadering van de ASC aan de orde, en op 22 en 23 mei werd het advies van de eerder benoemde Verwey en Wildschut behandeld.33 Deze commissie bepleitte de uitgave van een eigen kerkelijk weekblad, waarvan de zuivere opbrengst ten goede zou komen aan de predikants- weduwen. De redactie zou moeten bestaan uit drie Amsterdamse predikanten.34 Dit advies werd overgenomen en via het verslag van de ASC aan de synode voorgelegd, echter zonder de mededeling over de te vormen redactie. De synodevergadering besprak het voorstel op 17 juli en 19 augustus 1848, maar kon niet tot een besluit komen. Er werd een commissie benoemd bestaande uit de heren prof. dr. H.J. Royaards, Wildschut (vice-president van de synode en qualitate qua lid van de ASC) en C.W. Pape om de zaak op te lossen.35 Er stond klaarblijkelijk, gezien het gewicht van de commissie, voor het besef van de synodeleden veel op het spel. Waarover men echter met elkaar van mening verschilde is niet duidelijk.
De commissie rapporteerde op 5 september 1848. Zij nam het voorstel van de ASC over, en ook de synode ging akkoord.36 Er komt, zo is de bedoeling van het synodale besluit, een kerkelijk weekblad waarvan de opbrengst geheel ten goede zal komen aan de kerk. Een en ander moest per 1 januari 1849 gerealiseerd zijn. Over de te vormen redactie werd ook nu niet gesproken. Merkwaardigerwijze zijn de notulen van de vergadering zeer summier, en is het advies uit de stukken gelicht.37

6. Handelingen van de ASC en synodale besluitvorming 1848-1849

De synode had in 1848 besloten te komen tot de uitgave van een eigen weekblad, maar dit bleek niet zo eenvoudig als de ASC en de 'commissie Royaards' hadden gedacht.
In de ASC-vergadering van 8 november 1848 werden Prof. Van Hengel, Wildschut (vice-president) en mr. J . Telting (ouderling, Franeker) aangezocht met een advies voor de ASC te komen. Uit hun bewaard gebleven advies, behandeld op 14 en 15 november, blijkt dat het hen onmogelijk leek een geschikte redactie te benoemen. Daarbij speelde de angst voor polarisatie een beslissende rol: men vreesde dat het kerkelijk orgaan een podium van kerkelijke ruzies zou worden. De synode zou zich daarmee al te zeer compromitteren. Bovendien hadden enkele kandidaat-redacteuren die reden geweigerd als redacteur op te treden. Tot slot wees de commissie erop dat een eventueel echec van het blad de waardigheid van de hoge kerkvergadering geen goed zou doen. Onomwonden koos de 'commissie Van Hengel' nu voor een nauwere relatie met de Boekzaal. Zij stelde voor dat er naast de maandelijkse aflevering van de Boekzaal ook een wekelijkse courant door de uitgever zou worden verzorgd.38 De vergadering besloot aan de synode mee te delen dat het haar niet was gelukt voor 1 januari 1849 (de door de synode gewenste datum) een redactie te vormen voor het nieuwe periodiek.39 Men vraagt zich overigens af of de hier genoemde argumenten het jaar tevoren niet speelden. Ongetwijfeld golden ze toen ook, maar dat ze nu naar voren kwamen, is tekenend voor de grote verdeeldheid die de zaak van het kerkelijk orgaan voortdurend heeft begeleid. Wellicht speelde ook een rol dat sommigen waardering hadden voor de Boekzaal. Minstens even belangrijk was echter de vraag in hoeverre de synode zich mocht binden aan één kerkelijke richting. Het is deze vraag die de kwestie van het kerkelijk orgaan de jaren door heeft beheerst. 
Op 14 augustus 1849 besloot de synode, gehoord hebbende 'den ongelukkigen uitslag van den Commissie tot de uitgave van een Kerkelijk Weekblad', de zaak opnieuw aan de zorg van de ASC toe te vertrouwen.40 Uit de woordkeus van het volgende jaarverslag valt op te maken dat de synode toch een eigen weekblad wilde hebben.41 Waarom de synode niet, net zoals de ASC, in zee wil gaan met de Boekzaal wordt niet duidelijk. Speelden financiële motieven een doorslaggevende rol, of was de weerstand tegen de Boekzaal erg groot?
Op de najaarsvergadering van 1849 boog de ASC zich opnieuw over het kerkelijk weekblad. Daarbij moest men ook aandacht besteden aan enkele brieven van de quaestor-generaal die zich erover beklaagde dat de collectelijsten niet altijd op tijd in de Boekzaal werden opgenomen.42 De zaak werd toevertrouwd aan de heren J. ab Utrecht Dresselhuis, H.E. Vinke,43 en J. Romeny. Voor deze commissie betekenden de genoemde klachten niet dat de Boekzaal als mogelijk officieel orgaan nu van het toneel verdwenen was. Integendeel, men stelde voor de Boekzaal sterker dan voorheen aan de synode te binden. Dit onder voorwaarde dat het blad twee keer per maand zou verschijnen. De vergadering ging akkoord, en delegeerde de uitwerking van de genomen besluiten aan de secretaris, H.P. Timmers Verhoeven.44 Met andere woorden: de ASC persisteerde bij het eerder ingenomen standpunt en keerde zich daarmee tegen de wens van de synode. Men wilde geen courant in eigen beheer uitgeven. Het is aannemelijk dat ook nu de angst voor polarisatie een belangrijke rol heeft gespeeld bij de besluitvorming.43 Ook de angst voor een financieel echec mag niet uitgesloten worden.

7. Moll versus de familie Van Heijningen

Per 1 januari 1850 ging het Godsdienstig weekblad over in handen van uitgever W.H. van Heijningen te Utrecht. Deze benoemde, tot verdriet van Moll, een andere redactie, waarin de broer van de uitgever, G.P. Kits van Heijningen, een belangrijke rol speelde.46 Per 1 januari 1851 werd dit blad het officiële orgaan van de hervormde synode, in 1852 werd de naam gewijzigd in Kerkelijke courant.
De wisseling van de wacht in 1850 is niet zonder problemen verlopen. Tussen de oude redacteur en de nieuwe uitgever ontspon zich een heftige polemiek, waarin ook de nieuwe redacteur zich mengde. Deze polemiek is daarom interessant, omdat zij ons inzicht verschaft in de toenmalige verhoudingen. Moll opende de discussie door een prospectus rond te zenden, waarin hij de uitgave van een nieuw blad aankondigde, de Algemeene courant voor christendom en kerk, uitgegeven door de firma Keur en zonen te Goes, uiteraard onder redactie van Moll. Als motieven voerde hij aan te vrezen dat het Godsdienstig weekblad verlaagd zou worden tot een 'orgaan des lasters', en dat er geen waarborgen bestonden dat het blad niet een andere richting zou op gaan.47
De teleurstelling van Moll valt ook duidelijk af te lezen uit zijn openingsartikel in de Algemeene courant.48 Daarin beklaagde hij zich erover dat de verandering van de uitgever en redactie van het Godsdienstig weekblad buiten hem om was gegaan, en dat het geheel en al een 'handelsspeculatie' betrof. Hij voelde zich bovendien aan de kant gezet als was hij een broodschrijver. Om het tegendeel te bewijzen gaf hij een nieuw blad uit, waarbij hij afzag van ieder honorarium. Hij omschreef dit blad als het orgaan van een christelijk-katholieke en kerkeüjk-vrijzinnige richting. Het 'algemeene' uit de titel duidt aan dat het geen partijblad wilde zijn, maar een blad dat wilde bijdragen aan de opbouw van de algehele kerk. Het blad had oecumenische pretenties! Het 'kerkelijk vrijzinnig' is minder bepaald omschreven. Moll keerde zich in zijn rubriek 'mengelwerk'vaak tegen volksbewegingen, wapengedruis, priesterlist, confessionalisme, mysticisme en dogmatisme,49 en pleitte voor geestelijke wasdom in geloof, hoop en liefde.30 Zij die aarzelden een abonnement te nemen hield hij voor dat hij de lijn van het Godsdienstig weekblad wilde voortzetten. Met zijn blad richtte Moll zich vooral op de ambtsbroeders op het platteland, opdat zij met hun tijd mee konden gaan, en natuurlijk ook op het denkend gedeelte van de christengemeente. Het blad had dus een theologische strekking, de kerkelijke mededelingen waren voor Moll klaarblijkelijk niet de hoofdzaak. Hij ervoer dit zelf overigens niet als een breuk met het redactionele beleid van het Godsdienstig weekblad.
De nieuwe redactie van het Godsdienstig weekblad opende op 4 januari met een bedekte aanval op Moll.31 Men sprak uit doodsvijanden te zijn van een 'opposition quand-même'. 'Wij kennen niets onredelijkers dan eene oppositie, die hare oogen moedwillig sluit voor het goede in hem wien zij aanvalt, terwijl zij eigen kwaad gestadig met den mantel der partijdigheid bedekt'. Zij verweet Moll zelfs het plaatsen van stukken met doelloze personaliteiten.32 Natuurlijk wilde ook deze redactie openstaan voor nieuwe ontwikkelingen. Als bewijs daarvan werd vermeld hoe de revisie van het Algemeen Reglement is toegejuicht door de redactie. Overigens stelde men zich op de geloofsbelijdenis dat Jezus is de Christus de Zoon van God. Grond van die belijdenis is de bijbel. Wat men met deze termen bedoelt, wordt niet uitgelegd. Zij waren op zichzelf klaarblijkelijk voldoende om vertrouwen te wekken.
Ook uitgever Van Heijningen voelde zich geroepen de abonnees in te lichten, en hij deed dat in een brief van februari 1850.53 A l jarenlang had hij zich geërgerd aan de inhoud van het Godsdienstig weekblad, het werd meer en meer een 'blauwboekje'.54 Daar het blad eigendom was van de uitgever, behoorde de benoeming van een nieuwe redactie tot het recht van de uitgever. In dezelfde passage maakte Van Heijningen melding van het honorarium van Moll, groot ƒ 500. Hij achtte dit onbillijk hoog, temeer daar het aantal abonnees in de loop de jaren was gedaald van 900 tot 400. Het ging Van Heijningen dus niet alleen om de toon van Moll, maar ook om zijn eigen portemonnee. Van een dreigement van Moll dat deze een ander blad zou uitgeven, had Van Heijningen zich niets aangetrokken, en hij benoemde een nieuwe redactie. Hij verdacht Moll ervan louter en alleen vanwege het inkomensverlies het nieuwe blad te zijn begonnen.
Moll reageerde nog één keer. Op donderdag 26 september 1850 verscheen nr. 39 van de Algemeene courant waarmee het blad werd afgesloten. In de rubriek 'mengelwerk' schreef hij zijn 'afscheidswoord aan den lezer'. Enigszins bitter beklaagde hij zich over de ondervonden tegenstand, die culmineerde in de synodale beslissing niet zijn blad, maar dat van Van Heijningen een min of meer officiële status toe te kennen. Deze beslissing, en de geringe aftrek die zijn blad tot dan toe had ondervonden, noopten hem ertoe de uitgave te staken.

8. Definitieve besluitvorming 1850

Eind 1849 was de ASC tot de conclusie gekomen dat de uitgave van een eigen blad niet heilzaam voor de kerk is. Men besloot, zo zagen we, met de Boekzaal in zee te gaan. Na een onderhoud tussen Timmers Verhoeven en Schutte Hoyman verzond de uitgever van de Boekzaal zijn antwoord aan de ASC, gedateerd 2 maart 1850.55 Voor hem was een wekelijkse uitgave te bezwaarlijk, tenzij de synode de kosten daarvan wilde dragen. Aan het weduwenfonds wilde men de opbrengst van de rubriek 'letternieuws' afstaan, hetgeen neerkwam op een bedrag van 175 tot 260 gulden per jaar.56 De A S C besloot in de vergadering van 24 april dat dit antwoord niet voldeed, en zij beschouwde de onderhandelingen als afgebroken. Hiervan werd op 25 april bericht verzonden aan Schutte Hoyman. De zaak werd opnieuw in handen gegeven van Romeny, Vinke en A b Utrecht Dresselhuis.57 Kort hierna, aldus het verslag aan de synode, ontving de A S C brieven van E. Moll en van W.H. van Heijningen.58

Alvorens op deze brieven in te gaan, wijs ik op het verloop van de gebeurtenissen zoals de uitgever van de Boekzaal die heeft geschetst.
Volgens het Verslag van de Erven Onder de Linden was een Amsterdamse uitgever door de A S C benaderd, hetgeen suggereert dat in het hernieuwde contact met Van Heijningen en met Moll het initiatief eveneens van de A SC was uitgegaan.59 Deze mij onbekende uitgever kwam, nog in maart, bij de uitgever van de Boekzaal inlichtingen inwinnen, en trok zich vervolgens terug. Diezelfde dag vermeldde De Nederlander dat de Boekzaal zou ophouden te bestaan en vervangen zou worden door het Godsdienstig weekblad, met als belangrijkste medewerker prof. dr. L.G. Visscher.60 Het Verslag suggereert, met andere woorden, dat de ASC of de commissie tot spoedvorderende zaken de mogelijkheden heeft onderzocht met een andere uitgever het contract af te sluiten.61 In een gesprek met P.A.C. Hugenholtz (Dokkum) en Timmers Verhoeven ontkenden deze tegenover Schutte Hoyman dat zij wie dan ook een aanzoek hadden gedaan. Tevens weigerden zij verder te onderhandelen en de brief van de Erven Onder de Linden aan de synode voor te leggen.62
De ASC was, in de ogen van de Erven Onder de Linden, niet van plan alles op alles te zetten om de oude banden met de Boekzaal in stand te houden, en had het vaste voornemen met het Godsdienstig weekblad in zee te gaan.

Het waarheidsgehalte van de beide versies valt niet meer te achterhalen. Een informeel circuit is nu eenmaal per definitie een verborgen circuit. Het blijft echter merkwaardig dat Moll en Van Heijningen bijna gelijktijdig reageerden, en wel zeer kort na de dagtekening van de brief aan Schutte Hoyman (25 april). Hoe wisten zij dat de onderhandelingen met de Boekzaal waren afgebroken? En vanwaar het bericht in De Nederlander? Er valt veel voor te zeggen dat er na het antwoord van Schutte Hoyman van 2 maart door de Commissie tot spoedvorderende zaken inderdaad contact is gelegd met Moll, Van Heijningen en de in het Verslag genoemde Amsterdamse uitgever. Dit is waarschijnlijk Joh. van der Hey geweest, die ook later een rol zou spelen. Overigens moet gezegd worden dat de Boekzaal zijn positie had kunnen behouden indien Schutte Hoyman naast dit maandwerk ook een weekblad had willen uitgeven. De brieven van Moll en Van Heijningen werden op de vergadering van 6 mei behandeld.63 Moll en Van Heijningen verzochten daarin de ASC hun blad te erkennen als officieel orgaan, en beiden ontvingen vervolgens het conceptakkoord dat eerder door de Erven Onder de Linden was afgewezen. Beiden antwoordden hierop dat ze zich in de regeling konden vinden.64 Een vaste som voor het weduwenfonds was echter te bezwaarlijk. Van Heijningen stelde voor de helft van de zuivere opbrengst daarin te storten, of anders ƒ 500. Moll stelde voor 80 cent van ieder te debiteren exemplaar te bestemmen voor het weduwenfonds. Met andere woorden: bij een afname van 1000 exemplaren per jaargang kwam er voor het weduwenfonds ƒ 800 beschikbaar. Moll wees er bovendien op dat hij als predikant, en derhalve belanghebbende, op een zekere voorkeur meende te mogen rekenen. Het verzoek van Van Heijningen 'wordt aangedrongen door den vader, den predikant te Meppel'.65 Deze heeft klaarblijkelijk zijn relaties in de A SC en in de synode aangewend ten gunste van zijn zoon.66 De ASC besloot beide voorstellen aan de synode voor te leggen.
Op 8 juli werden deze brieven, evenals een nagekomen brief van Van Heijningen, overhandigd aan de quaestorale commissie, die bestond uit Hugenholtz, Romenij en F. de Willegen.67
Op 11 juli 1850 werd de zaak in de synode toegelicht door Hugenholtz. Aan het ontworpen contract zou nog kunnen worden toegevoegd dat de redactie zich in het niet-officiële gedeelte dient te onthouden van iedere vorm van oppositie.68
Op 13 juli verkoos de synode, na besloten stemming,69 het blad van W.H. van Heijningen als officieel orgaan van de kerk. Uitdrukkelijk werd bepaald, tegen het advies van Hugenholtz in, dat de redactie geheel vrij zou zijn wat betreft de geest en de strekking van de artikelen. H . E . Vinke, W.L.F.C. ridder Van Rappard (oud-ouderling, Arnhem) en W.L. Diemont van Langerak (ouderling, Gorinchem) werd verzocht een contract te ontwerpen, dat vervolgens door de synode moest worden gearresteerd.70 H. van Heijningen, vader van de uitgever, en W.C.J. Bollaan, uitgever te Utrecht, waren bereid gevonden als borgen op te treden.
Per 1 januari 1851 was het Godsdienstig weekblad (vanaf 1852: Kerkelijke courant) het officiële orgaan van de hervormde synode. De ondertitel vermeldde het goede doel: Uitgegeven ten voordeele van het synodaal weduwenfonds. In een prospectus, ondertekend door Kits van Heijningen, werd van deze nieuwe situatie melding gemaakt, terwijl het goede doel bij herhaling onder de aandacht van de lezers werd gebracht. En klaarblijkelijk was dit ook het moment dat vele medewerkers als zodanig naar buiten wensten te treden. De prospectus noemt 42 namen van medewerkers en/of correspondenten, onder wie M . A . Amshof, F.J. Domela Nieuwenhuis, B. ter Haar, en P. Hofstede de Groot. Verder valt het grote aantal kerkelijke bestuurders op, onder wie Timmers Verhoeven, Hooijer, Spijker en Verwey. De Kerkelijke courant kon rekenen op brede steun.71
De indeling van het blad onderging in verband hiermee een wijziging. Op de eerste bladzijde was namelijk voortaan sprake van een officieel gedeelte, bestemd voor de synodale mededelingen. Verder bevatte het blad meestal een rubriek 'mengelwerk', mededelingen uit de pers, ingezonden stukken, en berichten van de correspondenten uit de regio.

9. Analyse

Het moge duidelijk zijn dat in deze hele discussie financiële motieven een belangrijke rol hebben gespeeld. Dat geldt zowel voor de uitgevers als voor de synode. Toch is het de vraag of hiermee alles is gezegd. De beginselverklaring van Kits van Heijningen in het eerste nummer van het Godsdienstig weekblad van 1850 is een weliswaar bedekte, maar geen onduidelijke aanval op Moll. Diens eigen typering van zijn blad als 'vrijzinnig' is in dit opzicht ook veelbetekenend, ook al kwam deze term pas later in gebruik ter aanduiding van wat eerder de moderne theologie heette.72 Theologisch gezien ontwikkelde Moll, persoonlijk bevriend met de Leidse hoogleraar A. Niermeyer, zich meer en meer tot een aanhanger van de theologie van J . H . Scholten.73 Daarbij komt nog dat Moll niet schroomde de synode aan te sporen door te gaan met de vernieuwing van de kerk in overeenstemming met de Grondwet van 1848. Wie zich realiseert hoeveel energie de herziening van het Algemeen Reglement heeft gekost, kan zich voorstellen dat deze strekking van Molls artikelen hem niet altijd door iedereen in dank werd afgenomen.
Het vermoeden dat in de hele discussie theologische en kerkpolitieke motieven een rol hebben gespeeld, wordt bevestigd door het feit dat de ASC afzag van een eigen kerkelijk weekblad, juist in verband met het vinden van een acceptabele redactie en de angst voor polemiek. De synode kon het zich niet permitteren al te openlijk partij te kiezen. Nu gebeurt dat indirect. Want in feite heeft de Kerkelijke courant zich vele jaren bewogen dicht in de buurt van en met sympathie voor de Groninger theologie.74 Dat de aanhangers van deze theologie de strijd gewonnen hebben, kan in het licht van de machtspositie die de Groninger theologen toen innamen, geen verwondering wekken. Overigens was Kits van Heijningen er trots op altijd gestreefd te hebben naar onpartijdigheid zonder kleurloos te zijn,75 hetgeen niet altijd gelukt is. J.H.Scholten bijvoorbeeld -teken van de nieuwe koers sedert Kits van Heijningen- protesteerde in 1860 tegen de partijdigheid van de redactie.76
Dat Van Heijningen uiteindelijk het contract kreeg toegewezen, kan geen verwondering wekken. Hij was waarschijnlijk, gezien de relaties van zijn vader met de leden der synode en de ASC, voortdurend goed op de hoogte van de stand van zaken. Daarmee is één lek in de A SC benoembaar. Ook de hierboven genoemde reacties van Moll en Van Heijningen, en, eerder, die van Noman, duiden op een informeel circuit. Overigens heeft de Boekzaal zeker een kans gekregen zich te profileren als het officieel orgaan van de Hervormde Kerk. De bittere toon van het Verslag lijkt me niet in alle opzichten gerechtvaardigd.

10. Wat verder gebeurde

Voor de uitgever van de Boekzaal zou deze ontwikkeling grote gevolgen hebben. Wel kon hij zich verheugen in een zekere steun, uitlopend op een openbare, maar niet ondertekende brief in het januari-nummer van 1851.77 Tevens werd in deze maanden de redactie vervangen, waardoor een einde gemaakt wordt, aldus de uitgevers, aan de pennestrijd met de synode en 'hare Courant'.78 J.J. van Toorenenbergen werd de belangrijkste figuur in de redactie.79 Desondanks werd de Boekzaal (of de gehele onderneming) per 9 april 1852 verkocht aan de heren Metzier en Basting.80
De Hervorming was in 1850 niet meer verschenen en deed dus in de discussie niet meer mee.
Hoewel men zou verwachten dat met de beslissing van 1850 de zaak tot een afronding was gekomen, was het tegendeel het geval. Nog maar zes maanden na de start als officieel orgaan boog de synode zich in de zomer van 1851 opnieuw over deze kwestie. De koers van de Kerkelijke courant stemde niet iedereen tot tevredenheid, men achtte de toon van nogal wat artikelen te fel. Overigens heb ik niet kunnen achterhalen om welke artikelen het in het bijzonder ging. De notulen bevatten slechts algemene termen.81 Het oude probleem, namelijk de vraag in hoeverre de synode zich mag inlaten met een bepaald kerkelijk blad, speelde in ieder geval ook nog een belangrijke rol. Daarbij kwam dat ook persoonlijke relaties een belangrijke rol speelden. Met ingang van 1 januari 1854 ging de synode in zee met het nieuwe Kerkelijk Weekblad, onder redactie van H.M.C. van Oosterzee, en uitgegeven door de Gebr. Muller te 's-Hertogenbosch.82 Muller was toentertijd een belangrijke uitgever van theologische boeken, de vader van Van Oosterzee, W.L. van Oosterzee, was in 1853 vice-president van de synode en had als zodanig zitting in de ASC. Een buitengewoon geprikkelde Van Heijningen heeft het er niet bij laten zitten, en behalve de synode ook het publiek van de zijns inziens onverkwikkelijke gang van zaken op de hoogte gebracht.83 Kern van zijn bezwaren is dat er sprake is van doorgestoken kaart en van een vriendendienst. Het bronnenmateriaal is echter van dien aard, dat een nauwkeurige reconstructie van de gebeurtenissen niet mogelijk is. Wellicht dat uit particuliere correspondentie, bij wijze van toevalstreffer, een helderder beeld zal kunnen onstaan. Ook het onderzoek naar andere tijdschriften is hier van belang. Om maar één vraag op te werpen: waarom verscheen vanaf 1852 (het jaar waarin de moeilijkheden rond de Kerkelijke Courant bekend werden) tot en met 1855 (toen een nieuw contract met dit blad gesloten werd, zie hieronder) het blad De morgenster? Wilden de Groningers op die manier hun invloed op het grote publiek behouden? In ieder geval is het opvallend dat ook Kits van Heijningen onder de medewerkers wordt genoemd.84
In 1855 zag de synode zich genoodzaakt akkoord te gaan met een fusie van de Kerkelijke courant en het Kerkelijk weekblad, uitgegeven door de gebr. Muller en de firma Ten Haaf te 's-Gravenhage. Vele lezers waren namelijk Kits van Heijningen en zijn Kerkelijke courant trouw gebleven, volgens Muller vanwege de kwade reuk die de handelingen van de A SC hadden verspreid.85 Kits van Heijningen kon zelfs de naam van zijn courant behouden, hetgeen bewijst hoe sterk zijn positie was. Uitgever Van Heijningen had het strijdtoneel verlaten. Hij verkocht zijn blad aan de J . M . ten Haaf te 's-Gravenhage.86

11. Conclusie

In dit artikel wordt de moeilijke start van de Kerkelijke courant beschreven. De Boekzaal, decennia lang het kerkelijk orgaan bij uitstek, was in de ogen van velen een volstrekt verouderd blad. Hoofdredacteur Mensinga was een omstreden figuur. Daarbij komt dat steeds meer uitgevers zich gingen bewegen op het terrein van de kerkelijke pers, en dat de kerk zich langzamerhand van de bevoogdende omstrengeling van de overheid bevrijdde. De uitgever en redactie van de Boekzaal hebben te laat onderkend dat het tijd was de bakens te verzetten. Theologische elementen in de strijd om het kerkelijk orgaan zijn met name aanwijsbaar in de keuze voor Kits van Heijningen en tegen Moll. Ook het feit dat de vader van Kits van Heijningen op synodaal niveau verscheidene periodes kerkelijke functies vervulde is van belang geweest. In 1850 kwam de zaak tot een afronding: Het Godsdienstig weekblad en kerkelijke courant, vanaf 1852 Kerkelijke courant, onder redactie van G.P. Kits van Heijningen, zou per 1 januari 1851 het officiële orgaan van de Nederlandse Hervormde Kerk zijn. Verschil van inzicht over de mate van redactionele vrijheid en persoonlijke belangen leidde er in 1853 toe dat de officiële status werd toegekend aan het Kerkelijk weekblad, onder redactie van H.M.C. van Oosterzee. Nauwelijks één jaar later bleek hoe sterk de positie van Kits van Heijningen was: na een fusie verscheen per 1 januari 1855, onder redactie van Kits van Heijningen en Van Oosterzee, als officieel orgaan van de synode der Nederlandse hervormde kerk de Kerkelijke courant. Het blad zou tot 1916 blijven bestaan. Het blad heeft jarenlang, onder hoofdredacteuren als H.Brouwer, M . A . Beversluis en M . A . Gooszen, een Groningse kleur gekend.


1. Bij mijn weten is er slechts zijdelings aandacht besteed aan de geschiedenis van de Kerkelijke courant, en wel door M A . Gooszen t.g.v. het jubileum van G.P. Kits van Heijningen. Zie '5 januari 1850-30 december 1899', Kerkelijke courant, 30 december 1899.

2. Tussen 1800 en 1810 verschenen er 8 nieuwe tijdschriften op de markt, tussen 1811 en 1820 waren dat er 27, tussen 1821 en 1830 waren het er 23, tussen 1831 en 1840 30, tussen 1841 en 1850 spreken we over 69 nieuwe bladen, tussen 1851 en 1860 verschenen er 129 nieuwe bladen. Niet al deze bladen was overigens een lang leven beschoren. Bron: Titellijst van de bibliografie van Nederlandse protestantse periodieken (Amsterdam 1990). Een statistische bewerking van deze gegevens is nog niet voorhanden. De hier genoemde cijfers geven echter een duidelijke indicatie. Vgl. M. Rietveld-van Wingerden, Voor de lieve kleinen. Het jeugdtijdschrift in Nederland 1757- 1942 (Den Haag 1992) 26 en 256-279, die een zelfde tendentie voor de jeugdtijdschriften signaleert. Voor de persgeschiedenis van de vorige eeuw zie men J.M.H.J. Hemels, De Nederlandse pers voor en na de afschaffing van het dagbladzegel in 1869 (Assen 1969).

3. Zie hierover J.P. van den Hout, 'Hofstede de Groot als ideoloog van de grootprotestantse beweging (1840-1844)', in: DNK, 15 (1992), nr 37, 1-24. Ook De wekker en De fakkel hadden als voornaamste doel de strijd tegen het ultramontanisme. Zie verder A.A. de Bruin, Het ontstaan van de schoolstrijd. Onderzoek naar de wortels van de schoolstrijd in de Noordelijke Nederlanden gedurende de eerste helft van de 19e eeuw; een cultuurhistorische studie (Amsterdam 1985), 137- 138.

4. Zie hierover C. Hooijer, Kerkelijke wetten, 268-271. Voor andere bepalingen betreffende de Boekzaal zie men van dit boek de bladzijden 271-273.

5. Een overzicht van haar geschiedenis trof ik alleen aan in het Verslag van het voorgevallene tusschen de algemeene christelijke synode der hervormde kerk, in het Koningrijk der Nederlanden, en het maandwerk: Boekzaal der geleerde wereld, en tijdschrift voor de protestantsche kerken in het Koningrijk der Nederlanden. Dit verslag werd meegezonden met het oktober-nummer van 1850. In jaargang 1850 van het exemplaar van de universiteitsbibliotheek van de Vrije Universiteit te Amsterdam is dit verslag mee ingebonden.

6. Andere redactieleden zijn mij niet bekend. Zie over Mensinga S.B.J. Zilverberg, 'Johannes Aletta Marinus Mensinga', in: D. Nauta e.a. (red.), Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlandse protestantisme I-III (Kampen 1978-1988), aldaar II, 322-324.

7. Zie over hem A.W. Meeder, Johan Justus van Toorenenbergen. Meer dan een athleet van historiën (Kampen 1988).

8. De uitgever heeft klaarblijkelijk, hangende de discussie in de ASC en de synode, zijn goede wil wensen te tonen. Het blad is niet aanwezig bij de bibliotheken die meedoen aan het CCP-project noch in het streekarchief te Zaltbommel en het Provinciaal Archief Gelderland te Arnhem. Het Persmuseum te Amsterdam heeft een exemplaar d.d. 15 januari 1847 en d.d. 15 juli. Daarin wordt de redactie niet genoemd. In het Verslag, 20, wordt melding gemaakt van het feit dat dit blad per 1 januari 1850 ophield te verschijnen.

9. Dat geldt ook van ander bladen. Vaak is slechts via een omweg te achterhalen wie er in de kerkelijke bladen schreven en wie er zitting hadden in de redactie.

10. Zie over hun relatie hieronder.

11. De volgende gegevens zijn ontleend aan de prospectussen die bewaard zijn gebleven in de collectie van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels te Amsterdam (VBBB).

12. Geregistreerd sub no 49. Ook deze brief bevindt zich bij het verslag van de 'Commissie tot spoedvorderende zaken' van 1850. Zie onder noot 7.

13. Zie brief no 107 van de Waalse commissie d.d. 6 april 1846. In brief no 114, d.d. 7 febr. 1850, wordt melding gemaakt van de opheffing van dit blad. De kerkelijke courant neemt de plaats van De Hervorming in.

14. Hij was een leerling van Noman. Zie Collectie VBBB, prospectussen s.v. Van Vloten. De titel wordt in het vervolg afgekort tot Godsdienstig weekblad.

15. Zie over Moll Aart de Groot, 'Evert Moll', in: BLGNP, I, 186-187. De Groot vermeldt dat de redenen voor Molls vertrek als redacteur nog niet zijn achterhaald.

16. Dat was ook de werkwijze van de Boekzaal, zie Verslag, 30.

17. Ontleend aan een rondschrijven van W.H. van Heijningen die zich hierin voor de gebeurtenissen rondom het Godsdienstig weekblad aan het begin van 1850 bij de lezers verantwoordt. Ik trof deze brief aan in jaargang 1850 van het Godsdienstig weekblad van het exemplaar dat berust in de UB van de UvA. Aanvankelijk ontving Moll voor zijn arbeid de helft van de winst. Vgl. Keetje Hooijer-Bruins, Domineesdochter in 's-Graveland. Domineesvrouw in Zaltbommel (Zaltbommel 1981)., deel II, 61.

18. Toelichting tot den prospectus der Kerkelijke courant, Bibliotheek VBBB. De prospectus zelf heb ik daar niet aangetroffen.

19. Deze commissie werd benoemd door de synode. Qualitate qua maakten de secretaris, de president en de vice-president deel uit van de ASC. Andere leden waren niet allen lid van de synode. Hun zittingsduur bedroeg namelijk driejaar, terwijl de synodeleden meestal slechts één jaar zitting hadden, en in ieder geval ieder jaar opnieuw moesten worden afgevaardigd. 20. De brief van de uitgever van de Boekzaal is geregistreerd sub no33, de brief van Noman onder nummer 49. Beide brieven zijn gevoegd bij het verslag van de 'Commissie tot spoedvorderende zaken' over de periode december 1849 - mei 1850. Dit rapport bevindt zich bij de Geschreven handelingen ASQ ARA II, archief NHK, Algemene synode nr 399. Deze commissie bestond in ieder geval altijd uit de secretaris, die daardoor een sleutelrol innam. In het algemeen is de weergave in het jaarlijkse 'Rapport der Algemeene Synodale Commissie wegens hare Werkzaamheden' (opgenomen in de officiële acta) in overeenstemming met deze handgeschreven notulen. Deze dienen echter bij ieder onderzoek geraadpleegd te worden i.v.m. rapporten die niet altijd in de gedrukte handelingen van de synode zijn opgenomen. In het onderhavige onderzoek schonken de notulen van de ASC tevens enkele keren meer licht op de onderlinge verhoudingen. Het gedrukte verslag geeft in sommige gevallen overigens meer informatie dan de Geschreven handelingen.

21. Zie Geschreven handelingen ASC, A R A II, archief NHK, Algemene synode nr 398,15 en 20 mei. Zie verder Handelingen van de Algemeene christelijke synode der hervormde kerk in het koningrijk der Nederlanden in den jare 1847 ('s-Gravenhage 1847) 31-48, aldaar 33. Zie over Wildschut F.L. 't Hooft, 'Dirk Hendrik' Wildschut', in: D. Nauta e.a. (red.), BLGNP, I, 428^129. Hoewel geen aanhanger van de Groninger theologie, is er bij hem wel degelijk sprake van overeenstemming en verwantschap daarmee.

22. Handelingen, 1847, 33.

23. Handelingen, 1847, 157.

24. Verslag, 19.

25. Verslag, 16,18 en 19

26. Hij was de zoon van de oprichter van de uitgeverij. Zie over hem A.C. Kruseman, Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880 I-II (Amsterdam 1887), aldaar II, 595-599.

27. Handelingen, 1846, 175.

28. Zie over Hooijer Keetje Hooijer-Bruins, Domineesdochter. Dit boek bevat de herdruk van twee eerder door mevr. Hooijer uitgegeven boeken. Voor de contacten met de familie Noman zie men het register s.v. Noman.

29. Zie Handelingen, 1847, 21 en 232 waar sprake is van een aantal voorstellen omtrent de verbetering van de situatie van deze kas. In de jaren 1840-1850 stond dit punt enkele malen op de agenda van de synode. Er was met name commotie rond de deplorabele toestand waarin predikantsweduwen en -wezen verkeerden. De situatie was in de grote steden overigens beter dan op het platteland. Zie Algemeen zakelijk register op de Handelingen der algemeene christelijke synode van de hervormde kerk in het koningrijk der Nederlanden over de jaren 1841-1850, 90-91.

30. Zie bijvoorbeeld E. Moll, Toelichting tot den prospectus der Kerkelijke courant, van december 1846. Collectie VBBB.

31. Over de verhouding kerk en overheid in die jaren zie men AJ.Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf1795. Haar geschiedenis en theologie in de negentiende en twintigste eeuw (Kampen 1974) 155-156 en J.Th. de Visser, Kerk en staat I-III (Leiden z.j = 1926-1927), aldaar III, 334419. Het verdient overigens aanbeveling dat de invloed van het ministerie van eredienst op de synodale besluitvorming grondig wordt onderzocht. Een eerste verkenning rond het hier behandelde thema leverde weinig gegevens op. Na een grondig onderzoek kan het beeld zich echter wijzigen.

32. Zie S.B.J.Zilverberg, 'Johannes Aletta Marinus Mensinga', in: BLGNPll, 322-324. Van 1834- 1850 was hij predikant te Sijbekarspel, daarna werd hij (remonstrants) predikant te Friedrichstadt a.d. Eider. In de Boekzaal leverde hij overigens weinig scherpe boekbesprekingen.

33. Zie Geschreven handelingen ASC, A R A II, archief N H K Algemene synode, 398, d.d. 27 oktober 1847, en d.d. 22 en 23 mei 1848.

34. Wildschut was predikant te Amsterdam. Hij had goede connecties met het Maandschrift voor den beschaafden stand, een blad dat door de ring Amsterdam werd uitgegeven. De uitgever van dit blad, Joh. van der Hey, zal later een rol gaan spelen.

35. Handelingen, 1848, 54 (verslag ASC), 137-138 (17 juli) en 206 (19 augustus). Over Royaards zie men J.H. Scholten, 'Levensberigt van Herman Johan Royaards', in: Handelingen Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde, 1854,50-71. Zie over Pape A. Vroon, Carel Willem Pape 1788- 1872. Een Brabants predikant en kerkbestuurder (Tilburg 1992 = Bijdragen tot de geschiedenis van het zuiden van Nederland XCI). Zijn goede relatie met J.D. Janssen maakte hem tot een invloedrijk kerkbestuurder.

36. Handelingen, 1848, 272.

37. Zie Stukken gelicht uit de handgeschreven minuten van de Handelingen der synode, die niet in de officiële geschreven of gedrukte exx voorkomen, A R A II, archief NKH, Algemene synode nr 835. Een reden om dit advies niet te publiceren valt niet uit het stuk op te maken.

38. Zie Geschreven handelingen ASC, A R A II, archief NHK, Algemene synode, 398. Daarbij bevindt zich ook het verslag van de 'commissie Van Hengel'. Men citeert in dit verslag uit de brief van april 1847, en noemt in dat citaat de bereidheid van de uitgever van de Boekzaal meer dan ƒ 1.000 uit te keren aan het weduwenfonds. Een dergelijk bedrag is echter door de uitgever nooit genoemd, het betreft hier een vergissing die voortkomt uit de manipulatie van de ASC in 1847. Het bedrag is een eigen leven gaan leiden.

39. De verslaglegging van de ASC op dit punt in de gedrukte Handelingen is opnieuw zo summier dat ook nu weer gesproken moet worden van een poging tot geheimhouding.

40. Handelingen, 1849, 447. Ook hier wordt geen inzicht verschaft in de aard van de discussie.

41. Handelingen, 1850, 153.

42. Geschreven handelingen ASC, ARA, Archief NHK, 399, 22 en 23 november. De brief is gedateerd 2 november 1849, en geregistreerd sub no 745. Tevens was er een oudere brief, geregistreerd sub no 449 waarin dezelfde klacht werd verwoord. Vgl. Handelingen, 1849, 435, vgl. 84. Het Verslag spreekt op bladzijde 31 over de Vermakelijke' opgave der giften.

43. Zie over hem Aart de Groot, 'Henricus Egbertus Vinke', in: BLGNP, III, 371-373. 'Angstvallig trachtte hij een gulden middenweg te bewandelen', zo schrijft De Groot over Vinke's houding in de kerkelijke strijd.

44. Zie over hem G.DJ. Schotel, 'Hendrikus Petrus Timmers Verhoeven', Handelingen en mededeelingen van de MNL, 1871-1872, 145-150.

45. Merkwaardigerwijze is er in de correspondentie met de uitgever en in het verslag van de ASC aan de synode sprake van een wekelijks bijblad t.b.v. het kerknieuws, daar 'de behoeften des tijds' vragen om een snelle verspreiding van het kerkelijk nieuws. Het voorstel van Dresselhuis c.s. is op dit punt dus enigszins aangepast.

46. Zie over G.P. Kits van Heijningen J.P. de Bie e.a. (red.) Biografisch woordenboek van protestantse godgeleerden in Nederland I-VI ('s-Gravenhage 1903-1949), aldaar IV, 16-18. Andere redacteuren zijn mij niet bekend.

47. De prospectus is mij alleen bekend uit het reeds genoemde rondschrijven van uitgever Van Heijningen.

48. 'Een woord aan den lezer', Algemeene courant voor christendom en kerk, 3 januari 1850.

49. Over Moll en de afscheidenen zie men C.Dekker, Gereformeerd en evangelisch. Ontstaan en geschiedenis van de Buddinggemeente te Goes en haar plaats in het nederlandse protestantisme in de periode 1839-1881 (Kampen 1992), reg.i.v. Moll komt niet erg sympathiek over.

50. Op de betekenis van de term vrijzinnig kom ik nog terug.

51. 'De redaktie aan de lezers der Kerkelijke courant', Godsdienstig weekblad, 4 januari 1850. 

52. De redactie verwijst naar de bijdrage van A . H . uit Leiden in de Kerkelijke courant no 47,1849.

53. Ik trof deze brief aan in jaargang 1850 van het Godsdienstig weekblad van het exemplaar dat berust in de UB van de UvA.

54. schotschrift.

55. Geregistreerd sub no 833.

56. Verslag, 23-26.

57. Handelingen, 1850, 153-155, Verslag, 26. Zie ook Geschreven handelingen ASC, A R A II, archief NHK, Algemene synode, 399.

58. Handelingen, 1850,155. Gedateerd 30 april, geregistreerd sub no 868 en 4 mei, geregistreerd sub no 878.

59. Verslag, 27. Ook Van Heijningen schrijft later dat hij vanwege de A SC was uitgenodigd. Zie zijn brief van 27 juni 1854, geregistreerd sub no 6420, aan de synode, waarin hij een overzicht geeft van de gebeurtenissen rond de Kerkelijke courant. De naam van de uitgever viel nergens uit op te maken. Misschien was het Joh. van der Hey, uitgever o.m. van de Evangelische kerkbode en het Christelijk maandschrift. In 1852 zal deze in ieder geval wel betrokken worden in het overleg met de ASC.

60. Dit bericht bleek onjuist, zo vernamen de Erven Onder de Linden. Er wordt door hen gesuggereerd dat Van Heijningen achter deze berichtgeving zat. Verslag, 27-28. Zie ook 'Berigt aan onze lezers', Boekzaal, (1850) I, 601. Zie over L.G. Visscher (1797-1859), hoogleraar Nederlandse taal en letterkunde te Utrecht, NNBW, IV, 1388-1389.

61. Verslag, 27-29

62. Verslag, 28-30.

63. Geschreven handelingen ASC, A R A II, archief NHK, Algemene synode, 399. Zie ook Handelingen, 1850, 156.

64. Moll d.d. 14 mei, geregistreerd sub nr 885, Van Heijningen d.d. 10 mei, geregistreerd sub no 882.

65. Geregistreerd sub no 884.

66. Ds H van Heijningen was in 1843, 1847,1849 en 1850 (buitengewone vergadering) lid van de synode. In 1849-1850 was hij secundus van de vice-president van de ASC. Zie over hem J.P. de Bie e.a. (red.), BWPGN, VI, 13. Zijn jongste zoon droeg de namen Petrus Arnoldus Cornelis, die niet in de familie Van Heijningen, wel in de familie Hugenholtz voorkwamen. Vgl. Nederlands Patriciaat 14 (1925.) 141-155 (Hugenholtz) en 17 (1928), 191-201 (Van Heijningen). Duidt dit op een intieme relatie tussen Hugenholtz en Van Heijningen?

67. Handelingen, 1850, 171. Van Heijningen meldt in zijn brief, gedateerd 1 juli 1850 en geregistreerd sub no 996 dat ook hij bereid is 80 cent per exemplaar te storten in het weduwenfonds. Opnieuw vragen we ons af: hoe was Van Heijningen op de hoogte van Molls aanbod?

68. Handelingen, 1850, 242-243. Dit was een voorstel van Moll, dat door Hugenholtz c.s. werd overgenomen.

69. 'bijna eenparig', aldus Van Heijningen in de reeds genoemde brief van 27 juni 1854

70. Handelingen, 1850, 251. Voor de tekst van het contract zie men Handelingen, 1850, 319-322, ingediend 24 juli, bekrachtigd 25 juli (326).

71. Andere medewerkers: CS. Adama van Scheltema, R. Adriani Az., G.C. van Balen Blanken, S. Blaupot ten Cate, A. ten Bosch Az, C.J.M. van den Broek, A. Buwalda van Holkema, J.C. Diehl, U.P. Goudschaal, F.C. van den Ham, J.P. Hazebroek (sic!), J. Heeren, H. van Heijningen, H. Hellema, S. Hoekstra Bz, Ab. des Amorie van der Hoeven, A.H. van der Hoeve, C. Hooijer, H.P. de Kanter, J.J.L. ten Kate, J.P. de Keijser, J.C. Kinderman, G.D. Steringa Kuyper, L.S.P. Meyboom, H.C. Millies, W. Muurling, J.H. de Ridder, K. Ris, H.J. Roijaards, A. Rutgers van der Loef, G.H. van Senden, J.H. Scholten, J. Spijker, J.H. Tersteeg, H.P. Timmers Verhoeven, A. Verwey, H.E. Vinke, J.J. van Vollenhoven, J.S. Wor. De prospectus is gedateerd 10 december 1850, en bevindt zich in de bibliotheek van de VBBB.

72. De term Vrijzinnig' had in die tijd nog een onduidelijke kleur. In De Hervorming. Maandwerk ter bevordering van het ware christendom 1 (1846) 186-198, trof ik een artikel aan onder de titel 'Rechtzinnigheid en vrijzinnigheid'. Hier wordt zeer beslist een pleidooi gevoerd voor de moderne theologie. Elders trof ik ook aanduidingen aan van de Groninger theologie als vrijzinnig. Het is in ieder geval: niet orthodox en confessioneel.

73. Zie De Groot, 'Evert Moll', in: BLGNP, I, 186-187.

74. Andere hoofdredacteuren waren H. Brouwer , M.A. Gooszen, en M A . Beversluis. Zij allen kunnen min of meer als geestverwant van de Groninger theologen beschouwd worden.

75. Kerkelijke courant, 1877.

76. Handelingen, 1860, 7, 23.

77. 'Mededeeling', Boekzaal (1851) I, 39-48.

78. 'Berigt', Boekzaal (1851) I, 394.

79. Zie A.W. Meeder, Johan Justus van Toorenenbergen. Meer dan een athleet van historiën (Kampen 1988) 4043.

80. De firmanaam blijft gehandhaafd, slechts de adresverandering op het titelblad wijst op de nieuwe eigenaars. Het nieuwe adres, Rokin 137, wordt vermeld vanaf april 1852. Vanaf oktober is het adres Rokin 147. Uit de gegevens van de VBBB blijkt dat Metzier en Basting ook toen nog eigenaar waren van de firma, dit betreft dus een verhuizing.

81. Stukken, 'welker doel en strekking men moet afkeuren en gevaarlijk achten voor de rust in de Kerk', Handelingen 1851, 159-160.

82. De uitgeverij Gebr. Muller had een tamelijk groot theologisch fonds. Van Oosterzee, Pape en andere bekende predikanten behoorden tot zijn klantenkring. De vader van Van Oosterzee, W.L. van Oosterzee, was, zoals reeds vermeld, in 1853 vice-president van de synode.

83. Zie Kerkelijke courant, 25 november 1853, en van Kits van Heijningen Kerkelijke courant 9 december 1853.

84. Zie over dit blad F.RJ.Knetsch, 'De morgenster (1852-1855) - Een voorlopige verkenning', DNK nr 27, 1987, 67-77. Zie ook de prospectus in de verzameling van de VJ3BB te Amsterdam.

85. Uitgever Van Heijningen schroomde niet de zijns inziens laakbare handelwijze van de ASC in het openbaar aan de kaak te stellen.

86. Nieuwsblad voor den boekhandel, 21 januari 1855.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1994

DNK | 122 Pagina's

DE MOEILIJKE START VAN DE KERKELIJKE COURANT 1847-1852

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 mei 1994

DNK | 122 Pagina's