GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Kansel versus camera

Liturgie en cameraregistratie in de televisiekerkdiensten Liturgie en cameraregistratie in de televisiekerkdiensten

47 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding

Tijdens de eerste televisiekerkdienst van het Interkerkelijk Overleg inzake Radioaangelegenheden (ikor)1 in 1954 ging Willem Barnard2 voor als predikant. Barnard was een enthousiast man en op een gegeven moment maakte hij vanaf de kansel nogal grote gebaren. Zo groot dat een van de cameramannen veel moeite moest doen om hem in beeld te houden en riep: ‘Is die nou helemaal van God los? Waarop regisseur Erik de Vries vanuit de regiekamer antwoordde: ‘Hou je bek, hij is juist bezig contact te maken!’

Contact leggen: daar ging het om. De kerken wilden met het uitzenden van kerkdiensten contact leggen met de gelovigen en ongelovigen thuis. Eerst gebeurde dat via de radio, later maakten de kerken ook gebruik van het nieuwe medium televisie. De televisiekerkdienst leverde echter veel meer complicaties en problemen op dan de kerkdienst op de radio. Mag alles in de dienst wel in beeld komen? En biedt een kerkdienst wel voldoende interessant en pakkend beeldmateriaal om er een boeiende uitzending van te maken? Al vanaf het eerste begin zijn dit vragen die de betrokkenen, zowel predikanten, theologen en regisseurs, bezighouden. Tot op de dag van vandaag blijven deze vragen hun relevantie behouden en bieden de antwoorden weinig hoop voor de toekomst van de traditionele televisiekerkdienst. Zowel de ikon als de ncrv hebben dan ook in 2002 besloten om met de registraties van kerkdiensten te stoppen.

In dit artikel wil ik teruggaan naar de periode waarin de kerken er nog van overtuigd waren dat niet alleen hun boodschap, maar ook de vorm van de kerkdienst prima geschikt waren voor uitzending. De vraag die ik hoop te beantwoorden, luidt: hoe hebben liturgie en cameraregistratie elkaar beïnvloed tijdens de kerkdienstuitzendingen van het ikor van 1954 tot 1963? Liturgie en cameraregistratie werkten op elkaar in. De cameraregistratie zelf en het feit dat er een uitzending plaatsvond, beïnvloedden liturgie en gemeente. En de liturgie bepaalde op haar beurt, door haar specifieke onderdelen en eigenschappen, wat de camera’s in beeld mochten nemen en op welke manier. Wie of wat heeft uiteindelijk de meeste invloed, de televisie of de kerkdienst? Past de regisseur zich aan of doet de predikant water bij de wijn? Na een beschrijving van de geschiedenis van de televisie in Nederland en meer algemene informatie over de televisiekerkdienst, probeer ik op deze vragen antwoord te geven. De (theologische) inhoud van de diensten laat ik in dit artikel buiten beschouwing.

Omdat alle televisieprogramma’s in de beginperiode live werden uitgezonden, was er geen audiovisueel materiaal beschikbaar voor het onderzoek. Ook draaiboeken ontbraken. Mijn onderzoek is daarom gebaseerd op drie bronnen. Ten eerste zijn er diverse publicaties over kerkelijke massacommunicatie en de televisiekerkdienst verschenen. Verder heb ik gebruik kunnen maken van het archief van het ikor dat is ondergebracht bij het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (1800-heden) van de Vrije Universiteit Amsterdam. Een derde bron van onderzoek vormen de interviews die ik in het voorjaar van 2002 met de lutherse predikant Cornelis Michael de Vries (1923-2002) en regisseur Erik de Vries (1912-2004) heb gehouden. Zij waren destijds resp. theologisch en artistiek adviseur voor het ikor en werkten nauw samen. C.M. de Vries werd in 1959 tevens waarnemend directeur en van 1960 tot 1962 directeur televisie. Daarna vertrok hij naar de Wereldraad van Kerken in Genève. E. de Vries nam zijn plaats waar en was van 1962 tot 1963 waarnemend directeur televisie. Hij bleef vele jaren daarna nog betrokken bij het ikor als regisseur. Als mannen van het eerste uur konden zij, meer nog dan de publicaties en het archief, inzicht geven in de spannende begintijd van de kerkelijke uitzendingen.3

1. De opkomst van de televisie in Nederland

Wim Kan noemde het een troebel schelvisoog, anderen een beeldradio. De komst van de televisie in Nederland riep verwarring op. Is de televisie gewoon een radio, maar dan met beeld? Voor iedereen die er mee in aanraking kwam, rezen allerlei vragen op. Als die hele grote camera op jou gericht is, hoe weet je dan welk deel van jou ‘op het doek’ verschijnt? Wim Kan vond het moeilijk om zich voor de camera te concentreren. ‘Je weet niet of je het goed doet. Je weet niet of je het verkeerd doet. Je tast maar in het duister.’ Voorlopig zou hij niet meer optreden voor de televisie.4

In 1938 werden op de Jaarbeurs in Utrecht de eerste demonstraties gegeven van het nieuwe medium. Erik de Vries nam daar alle functies op zich, van cameraman tot omroeper en regisseur. Ook trok hij er met de Philips-karavaan op uit om in Scandinavië en op de Balkan de televisie te introduceren. Alhoewel in Engeland de bbc al in 1936 met uitzenden begonnen was, moest Nederland vanwege de Tweede Wereldoorlog tot 1951 wachten op de eerste uitzending.5 Vanuit de Irenekerk in Bussum, met een wapperend vlaggetje van de Nederlandse Televisie Stichting in beeld, en de ventilator vanzelfsprekend daarbuiten, praatten staatssecretaris J.M.L.T. Cals van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en de nts-voorzitter, pater prof. J.B. Kors, over de koers die het nieuwe medium én het publiek moesten varen. De televisie moest niet tot cultuurafbraak leiden, moest de mensen niet afhouden van lezen en andere ontspanning. Het nieuwe medium kon juist meewerken aan cultuurverspreiding en cultuuropbouw, zo was de gedachte.6 Op 2 oktober 1951 begon de experimentele periode van twee jaar, met twee uitzendavonden per week.

In de eerste jaren werden alle programma’s in zwart-wit en rechtstreeks uitgezonden. Pas in 1967 kwam de eerste kleurentelevisie op de markt.7 Zoals verwacht bleek het een economische voltreffer, die de kersverse bezitters van een nieuwe zwart-wit televisie niet konden waarderen. Ook het rechtstreeks, live, uitzenden van programma’s bleek een heikel, maar wel zeer gewenst punt. Mag een unieke prestatie van een acteur of een zegen in een televisiekerkdienst wel op een later tijdstip, als opname, de kijkers bereiken? De telerecording, het vastleggen van het televisiebeeld op film, was in het begin nog te slecht van kwaliteit en te kostbaar, dus het probleem loste zichzelf op: alle uitzendingen bleven live. Maar met de uitbreiding van het aantal zenduren en verbetering van de kwaliteit zou het aantal telerecordings in de loop der tijd toenemen, ondanks de blijvende voorkeur voor een rechtstreekse uitzending.8

De uitbreiding van het aantal zenduren ging minder snel dan de explosieve groei van het geregistreerde aantal televisietoestellen. Stonden er in 1952 nog slechts 500 toestellen geregistreerd, in 1954 betrof het 2.800 en in 1956 was het aantal gestegen tot 45.000 stuks. In 1958 hadden 330.000 huishoudens een televisietoestel in de kamer staan. Er waren nu twaalf zenduren per week, ‘slechts’ vier keer zoveel als in de experimentele beginperiode waar er drie uur per week werd uitgezonden.9 Het is dan ook niet verbazingwekkend dat de kijkdichtheid erg hoog was. In 1958 stond de televisie 70 procent van de zendtijd aan en op zaterdagavond keek men sowieso, wat het aanbod ook was. Voorzichtigheid was dus geboden voor de omroepvereniging die dan uitzond: een cabaretier was op zaterdagavond vrijer op de planken dan voor de camera bij het overgevoelige omroepbestel. Want de kro wilde op die avond niet als te ‘rooms’ en de vara niet als te ‘rood’ te boek staan.10

Hoe weinig zenduren er ook waren, toch werd de tijd verdeeld over de omroepverenigingen, die om beurten een avond toegewezen kregen. Dit gebeurde tot grote spijt van diegenen die na de Tweede Wereldoorlog hoopten op een nationale televisieomroep. Van reorganisatie met betrekking tot het nieuwe medium was echter geen sprake. De omroepen die vanaf 1924 met het oog op de radio waren opgericht (de ncrv als eerste, de vpro als laatste in 192611), breidden hun activiteiten zonder slag of stoot uit naar de televisie. Met het voorlopige Televisiebesluit in 1956 was hun autonomie gewaarborgd.12

De hoge kijkdichtheid gaf al een idee van de enorme invloed die uitging van het nieuwe meubelstuk in de huiskamer. Trok men zich vanaf 1965 misschien met het gezin terug achter het eigen toestel,13 vooral in de jaren daarvoor, toen de televisie nog een echt novum was, konden de eigenaars zich verheugen in veel bezoek. Vooral op de woensdagmiddag was dan een huiskamer vol kindervisite geen ongewoon verschijnsel. Al de uren die men voor de beeldbuis doorbracht, konden vanzelfsprekend niet meer besteed worden aan andere zaken. Bij lezingen verschenen er minder hoorders, bij Nutsdepartementen en volksuniversiteiten liepen de zalen leeg. Een meer positieve invloed van de televisie was dat de dagbladpers meer oog kreeg voor beeld en illustratie. Ook de culturele ontsluiting van het platteland en het gestimuleerde toneelbezoek konden alleen maar toegejuicht worden. En als de familie Doorsnee dan eens samenviel met catechisatie, verzette de predikant de laatste rustig naar een andere avond in de week.14

Helaas voor de predikant was het verzetten van catechisatie nooit nodig als er een kerkelijke uitzending kwam. Het continue kijk- en luisteronderzoek begon pas in 1965,15 maar het Thabur-Graetz-rapport uit 1958 liet zien dat zelfs in de periode dat iedereen naar bijna elk programma keek, de kerkelijke uitzendingen niet goed uit de bus kwamen. De kerkdiensten hadden een kijkdichtheid van 13 procent, terwijl het journaal of een quiz allebei boven de 60 procent uitkwamen. Dagsluitingen of epilogen scoorden dus relatief goed met 38 procent.16 Misschien had ds. C.M. de Vries daar als dagsluiter van de ncrv nog de hand in. Vanuit het ‘hemelbed’, de kleine ruimte in de Bussumse studio waar de dagsluitingen werden opgenomen, maakte hij volgens H. Schaafsma een ‘geestige, jongensachtige’ indruk.17

Opvallend in de statistieken is de manier waarop vooral kerkelijk meelevende protestanten met de televisie omgingen. De snelle verbreiding van de televisie had betrekking op bijna alle delen van de Nederlandse bevolking. In 1962 had ongeveer 47 procent van de totale bevolking een televisie. Maar bij zowel de agrarische bevolking als bij de gereformeerden en kerkelijk hervormden18 vormden de televisiebezitters nog een duidelijke minderheid. Van de gereformeerden had 25 procent een toestel in huis, bij de kerkelijke hervormden was dat 32 procent. Het televisiebezit van de rooms-katholieken, de onkerkse hervormden en de onkerkelijken was nagenoeg gelijk.19 Het verschil tussen protestantse en niet-protestantse televisiebezitters kreeg in de loop der jaren alleen maar markantere trekken. Door de secularisatie was het aandeel van de rechtzinnigheid in protestantse kerken immers relatief gegroeid.20

Bij de gereformeerden en kerkelijk hervormden onderling deed zich ook een opmerkelijk verschijnsel voor. Alhoewel de laatsten vaker een televisie in bezit hadden dan de gereformeerden, keken ze wel minder. Van de gereformeerden keek 28 procent wel eens niet, van de kerkelijk hervormden 40 procent (tegen 30 procent van de totale bevolking). Hieruit kan wellicht geconcludeerd worden dat de reserve tegenover de televisie bij een deel van de gereformeerden een meer absoluut karakter had (geen televisie in huis) en bij een deel van de hervormden een meer relatief karakter (wel een televisie in huis, maar niet zo vaak kijken). De verwachting werd uitgesproken dat het televisiebezit binnen afzienbare tijd algemeen zou worden, ondanks de aanvankelijke reserves van financiële of godsdienstige aard. En dat de distantie ten opzichte van het beeldscherm zich steeds minder in het televisiebezit zelf en meer in korter en kritischer kijken zou tonen.21

2. De televisiekerkdienst: de feiten

De eerste kerkdienst op televisie veroorzaakte redelijk wat opschudding. Kranten schreven erover, veel kijkers reageerden. Daarna ebde deze belangstelling en opgewondenheid met de loop der jaren weg. Dat is logisch want het ikor kreeg de mogelijkheid steeds meer kerkdienstuitzendingen te verzorgen. Eerst waren er nog een paar uitzendingen per jaar, al snel elke maand een. De eredienst op televisie werd tot een vertrouwd beeld. In deze paragraaf komt een aantal essentiële componenten van de ikor-kerkdienstuitzendingen aan de orde die alle betrekking hebben op de periode van 1954 tot 1963. Ds. C.M. de Vries en E. de Vries konden tijdens de interviews veel verhelderen over de gang van zaken tijdens een uitzending en ik zal dan ook regelmatig verwijzen naar opnames van onze gesprekken.

Tot de zendtijduitbreiding die begint op 1 oktober 1964 zendt het ikor alleen kerkdiensten uit. De uren die daarna extra ter beschikking komen door de komst van Nederland 2 wil het ikor niet gebruiken voor de vermeerdering van het aantal kerkdienstuitzendingen. Het uitzenden van de eredienst beslaat vanaf 1964 slechts een kwart van de zendtijd. In de periode tot de zendtijduitbreiding groeit het aantal uitzendingen van een in 1954, vijf à zes per jaar van 1956 tot 1959, en negen à tien van 1960 tot 1963. Het ikor kan in 1955 vanwege onder andere technische en financiële redenen geen uitzending verzorgen.22 Bijna elke dienst heeft een specifiek thema, richt zich op een bepaalde groep of besteedt aandacht aan een actuele of historische gebeurtenis. Zo is er aandacht voor thema’s als urbanisatie en oecumene, verschijnen er regelmatig jeugddiensten op het scherm en krijgt de Derde Assembleé van de Wereldraad van Kerken in New Delhi in 1961 de aandacht. Verder verschijnt in 1960 de eerste ikor-doopdienst op het scherm. Een avondmaalsviering komt voorlopig echter nog niet op televisie.23 Ook besteedt het ikor in 1961 en 1962 vier maal aandacht aan het nieuwe kerklied, met medewerking van Frits Mehrtens, een bevlogen kerkmusicus. C.M. de Vries leidt deze liturgisch wat afwijkende vieringen die, zoals eerder genoemd, de naam Zingen Mettertijd meekrijgen.

Aan de uitzendingen werken verschillende mensen mee, elk vanuit hun eigen specialisme. C.M. de Vries, die eerst predikant is bij de Lutherse gemeente in Nijmegen, wordt aangesteld als theologisch adviseur. In 1960 krijgt hij een aanstelling als directeur televisie. Hij blijft dat tot zijn vertrek naar de Wereldraad van Kerken in Genève in 1962. Regisseur E. de Vries volgt hem tijdelijk op als directeur, tot W.J. Koole begin 1964 de taak op zich neemt.24 E. de Vries en C.M. de Vries werken als respectievelijk artistiek en theologisch adviseur voor het ikor nauw samen, tot beider grote tevredenheid. E. de Vries accepteert zonder meer de theologische kennis van zaken van C.M. de Vries en andersom accepteert C.M. de Vries de kennis van E. de Vries op het gebied van televisievormgeving.25 In de notulen van de Televisiecommissie staat met regelmaat te lezen dat de ‘De Vriezen’ gezamenlijk weer eens ergens achteraan gaan.26

Naast de heren De Vries bestaat de crew nog uit verschillende mensen voor camera, licht en geluid die in dienst zijn bij de nts, en een script-girl (tegenwoordig regie-assistent(e) genoemd). Bij afwezigheid van E. de Vries, die in 1956 een aantal maanden voor unesco in Costa Rica verblijft, neemt regie-assistente Ansje Swinkels-Herblot de regie van hem over. Dat de crew een christelijke overtuiging dient te hebben, of in ieder geval affiniteit met hetgeen voor de camera gebeurt, wijzen de heren De Vries beide van de hand. Hahn denkt dat er met een betrokken crew ‘geheel andere beelden’ kunnen ontstaan en dat de regisseur liturgisch onderlegd moet zijn.27 C.M. de Vries ziet de regisseur gewoon als ‘techneut’ die voor liturgische vraagstukken de hulp van de theologisch adviseur kan inroepen.28 De regisseur zien als ambtsdrager gaat ook E. de Vries (zelf niet gelovig) te ver: ‘De ambtsdrager is ambts-drager. De regisseur is degene die hem vertelt hoe die dat zo duidelijk mogelijk overbrengt.’29

Voor de apparatuur zorgt de nts: een regiewagen met drie camera’s waarvan er een verrijdbaar is. De heren De Vries vinden dat voldoende, alhoewel beiden in de gesprekken aangeven dat een vierde camera wel prettig geweest zou zijn. Daarmee zou één camera speciaal beschikbaar zijn voor titels of extra, bijzondere shots.30 Lampen zijn er voldoende. In de eerste kerkdienstuitzending worden er vijfentwintig gebruikt.31 De ene kerk heeft weliswaar meer kunstmatig licht nodig dan de ander, maar de lampen kunnen altijd wel ergens dienst doen. E. de Vries: ‘En dan moet je ook die dominee een beetje schamplicht [geven] zodat zijn gezicht een beetje karakter kreeg. Dat was toch nogal veel werk.’32 De camera’s en lampen zijn normaal gesproken niet aanwezig in de kerkdienst, microfoons meestal wel. Bij een uitzending komt er echter naast een microfoon op de preekstoel, ook een boven de gemeente en een bij het koor, als dat zijn medewerking verleent aan dienst. Alle microfoons zijn statisch, dus plaats gebonden.33 De dienst wordt altijd ’s middags uitgezonden. Op deze manier is er tijd genoeg voor het uitproberen van shots, geluidsrepetities met het koor, en het maken van goede afspraken over wie precies wat doet tijdens de dienst. Maar repeteren zonder cast blijft moeilijk. Pas als de gemeente daadwerkelijk zit, kan de regisseur de ‘leuke types’ eruit halen.34 De kerkdienstuitzendingen duren bijna altijd even lang als van tevoren gepland is. Meestal oefent de predikant zijn preek zo vaak, dat hij op de minuut nauwkeurig kan aangeven hoe lang deze zal duren. Als de dienst eens uitloopt, zit C.M. de Vries met het zweet in zijn handen: misschien heeft de nts wel iets anders gepland op het uur dat de dienst eigenlijk afgelopen had moeten zijn.35

Naast crew en apparatuur spelen natuurlijk ook het kerkgebouw, de gemeente en de predikant een belangrijke rol tijdens een kerkdienstuitzending. De keus voor de combinatie van vooral predikant en gemeente ligt bij de Televisiecommissie, waar ook de heren De Vries deel van uitmaken. Welke argumenten en prioriteiten deze commissie precies hanteert, is niet altijd even duidelijk. C.M. de Vries geeft meerdere malen in ons gesprek aan dat het er in de beginjaren wat ‘primitief’ en ‘onnozel’ aan toe ging en er vaak uit de losse pols wat slimme combinaties uitrolden. De Televisiecommissie wist dan nog wel iemand die aardig kon preken en koppelde die voorganger aan een leuke gemeente of een mooi kerkgebouw ergens anders in het land. Het was nog niet altijd makkelijk om dat aan de plaatselijke predikant te verkopen.

Omdat de commissie er toch wel op uit is om iets ongewoons te presenteren, kan ook de situatie van een gemeente de doorslag geven. Hoe functioneert een gemeenschap van doofstommen of een gemeente in een polder die nog aan het ontstaan is? Deze bijzondere Sitz im Leben komt dan in de inleidende documentaire naar voren. Deze documentaire, of soms ook een inleidend gesprek, duurt ongeveer tien minuten en vormt een uitweg om de strikte beperkingen van minister Cals te omzeilen. Hij wil het ikor beperken tot het uitzenden van kerkdiensten. Hopelijk kan het ikor door de korte documentaire de kerkdienst dichterbij de kijkers brengen. Het is volgens C.M. de Vries de kunst om ‘als die kerkdiensten dan al niet zo verschrikkelijk attractief waren, dan in ieder geval die inleiding een soort van fascinatie mee te geven.’36

Met betrekking tot de keus voor een geschikte predikant of gemeente voor het uitzenden van een kerkdienst denkt E. de Vries dat de gemeente vaak interessant is door de predikant, als die in zijn gemeente de boeiende dingen naar voren weet te halen. Het kan echter ook voorkomen dat de Televisiecommissie de predikant graag wil hebben, maar dat zijn gemeente hen niet bevalt.37 Het lijkt er dus op dat de keuze niet gemaakt wordt op grond van enkel harde argumenten en duidelijk gestelde prioriteiten: E. de Vries en C.M. de Vries geven geen eensluidend verslag van de gang van zaken. Er blijkt maar één duidelijk argument van aanzienlijk belang te zijn: alle kerken die aangesloten zijn bij het ikor moeten evenredig aan bod komen. In een jaar zullen er dus meer hervormde dan lutherse kerkdienstuitzendingen zijn. En is uiteindelijk de keus voor predikant en gemeente gemaakt, dan wordt het kerkgebouw zelden afgewezen. Alleen praktische bezwaren met betrekking tot bijvoorbeeld de ruimte die er is voor het bewegen van camera’s of de elektriciteitsvoorziening, kunnen leiden tot het uitwijken naar een andere gemeente. Esthetische beweegredenen zijn niet van kracht, hoewel een visueel aantrekkelijke ruimte natuurlijk mooi meegenomen is.38

De selectie van predikanten door het ikor vindt dus alleen plaats op grond van hun reputatie als ‘prekerd’ (C.M. de Vries) en op grond van hun geloofsrichting. Tijd om naar elke kandidaat te gaan luisteren, is er niet. Hierdoor komt het voor dat een predikant of een ‘luide schreeuwer’ is die zich van de kijker niets aantrekt, of dat hij het gezellig met de camera heeft en ook af en toe eens met de gemeente in de kerk.39 Niet iedere predikant heeft dus de mogelijkheid in zich om een televisiedominee te zijn. Van Meynen zegt in De Hervormde Kerk dat het succes van de uitzending staat of valt met de predikant. ‘Boven hetgeen hij zegt steekt waarschijnlijk uit de waarde van zijn persoonlijkheid, die in dit visuele medium doorslaggevend is.’40 De heren De Vries hebben dan ook zeker hun voorkeuren. Miskotte en Barnard zijn favoriet, maar ze mogen niet te vaak komen, want dan ligt het er te dik bovenop.41

De predikant krijgt geen cameratraining of uitgebreide instructie. Wel geeft C.M. de Vries hem het advies mee een korte, beeldende preek te houden die niet al te dogmatisch is.42 E. de Vries neemt dan later met de predikant de liturgie door en geeft regieaanwijzingen. E. de Vries:

Ik deed de preek nog wel eens even met ze, ernstig, en zei dan: laat dat liever lopen of kijk daarbij de kerk in. Of eventueel: richt je daartoe tot die camera die linksboven staat en voor dat zinnetje zou het misschien… Maar het ging toch om een verslag van de dienst en we vragen niet aan de voetballers om een goal te maken omdat de televisie er is. Dus hij moest ook geen speciale camera-gerichte dingen doen. Nee.43

De samenwerking tussen predikant, theologisch adviseur en regisseur levert meestal geen problemen op. C.M. de Vries:

Ach nee, we hadden toen, Erik en ik, hadden toen een beetje het aureool van vakmensen. Dus als we een keer wat voorstelden wat niet precies strookte met de ideeën van de voorganger, dan was het doorgaans niet moeilijk om ons inzicht te laten prevaleren. Je moest dat natuurlijk met enige tact doen, maar nee ik kan me niet herinneren dat het ooit hoogoplopende ruzies heeft opgeleverd.44

In tegenstelling tot de predikant, krijgt de gemeente wel een speciale instructie. Hieraan wordt binnen de Televisiecommissie grote waarde gehecht.45 Op de zaterdagmiddag voorafgaande aan de zondag van de uitzending verzorgt C.M. de Vries een bijeenkomst voor de gemeente waarbij ook de kerkmusicus Frits Mehrtens geregeld aanwezig is.46 Mehrtens is vanaf 1955 in dienst van het ikor en fungeert behalve als cantor en kerkmusicus, ook als presentator en componist.47 Tijdens de bijeenkomst oefent de gemeente onder zijn leiding nieuwe liederen en minder bekende psalmen en gezangen. Daarbij drukt C.M. de Vries de mensen nog op het hart of ze alsjeblieft wel willen zingen als de camera toevallig langsrijdt en ze eventjes in beeld zijn.48 De gemeente krijgt ook te horen dat ze zich tijdens de uitzending zo gewoon mogelijk moet gedragen; zwaaien en in de camera kijken zijn dus uit den boze. E. de Vries:

Ik vond dat ze zich maar het meest met God en zichzelf moesten bemoeien. Liefst in die volgorde en dat wij dat zouden uitzenden.

Ik had dat wel willen laten meedelen, van: jongens, jullie zijn in die dienst en je kunt er zelf alleen aan bijdragen als je aan de dienst bijdraagt en niet aan de televisie, want dan zou ik het je wel zeggen, dan zou je wel de opdracht krijgen. Nee, wees in die dienst.49

De gemeente is zeker onder de indruk van alle camera’s en lampen, en natuurlijk ook van het feit dat ze rechtstreeks in de Nederlandse huiskamers te zien zullen zijn. In de volgende paragraaf wordt de invloed van de kerkdienstuitzending op de gemeente, en op de liturgie, uitvoerig besproken.

3. De invloed van de kerkdienstuitzending op liturgie en gemeente

Het is even wennen. Wat de gemeente elke zondag in besloten kring viert, deelt ze nu met een televisiecrew en vele kijkers thuis. De predikant ziet er wat vreemd uit door de schmink. De preek is wel eens langer geweest en door de lampen is de temperatuur in de anders toch wat kille kerk behoorlijk gestegen. Maar wijkt de liturgie nu zo af? De invloed van de kerkdienstuitzending valt uiteen in twee delen: de invloed van de aanwezige apparatuur en crew in de kerk, en de invloed van het feit dat er een rechtstreekse uitzending plaatsvindt waar veel mensen thuis naar kijken. Met de scheiding tussen invloed op de liturgie en invloed op de gemeente volgen hieruit vier punten van aandacht. In paragraaf 3.1 wordt de invloed van de aanwezige apparatuur en crew op de gemeente besproken, in paragraaf 3.2 de invloed van het feit van uitzending zelf op de gemeente. Vervolgens komt in paragraaf 3.3 de invloed van apparatuur en crew op de liturgie aan bod en tenslotte in 3.4 de invloed van de uitzending op de liturgie.

3.1 De invloed van apparatuur en crew op de gemeente

De vijfentwintig schijnwerpers branden onbarmhartig fel: zelfs achterin de kerk kan men zien dat de dominee stevig gegrimeerd is, aldus Trouw naar aanleiding van de eerste kerkdienstuitzending.50 De eisen die de televisie stelt, betekenen voor de gemeenteleden een groot offer: akoestiek en zicht zijn slecht en er is veel afleidends.51 ‘Maar toch zal, wie een goede plaats had, door veel zijn getroffen en ontroerd.’52 Het is geen wonder dat het gloednieuwe medium met zijn onbekende manieren en middelen een afleidende factor vormt voor de aanwezige gemeente. De vraag is of deze afleiding overkomelijk is.

Okke Jager53 vindt dat de gemeente zo gestoord wordt ‘dat ze moeilijk zichzelf kan blijven.’54 Dat men spreekt over regie en draaiboek zegt al genoeg. ‘Er zijn schijnwerpers, kabels, rijdende camera’s, aanwijzingen om niet te hoesten en niet om te kijken, repetities, veranderingen in opstaan en zitten blijven. De kerkgangers krijgen het gevoel: wij moeten een prestatie leveren.’55 De heren De Vries zijn het ten zeerste oneens met Jager. E. de Vries: ‘Schattig van Okke, maar helaas, werden ze maar gestoord, maar ze werden meestal juist zo opgewekt en gingen bijna zwaaien, dus het is het omgekeerde, dat kun je ook storing noemen.’56 C.M. de Vries geeft in ons gesprek wel toe dat de gemeente gestoord werd, maar ze voelde zich zo vereerd dat het nieuwe medium televisie op bezoek was. ‘Of ze zich kijkobjecten voelden of juist een soort van blij dat ze zich als gemeente mochten vertonen aan de mensen buiten de gemeente? Ik ben eerder geneigd om te denken dat dát misschien toch, dat laatste het geval is. En dat Okke Jager daar een beetje te streng is.’57 Maar het is natuurlijk geen gewone kerkdienst voor de gemeente, al was het maar omdat ze op zaterdag moesten repeteren.

De aanwezigheid van apparatuur en crew beïnvloedt de gemeente dus in zoverre dat ze afgeleid kan zijn van de dienst. Dit ziet de gemeente waarschijnlijk niet als bezwaarlijk, omdat ze vereerd is met het bezoek van de televisie.

3.2 De invloed van de uitzending op de gemeente

Dat de gemeente de afleiding voor lief neemt (of dient te nemen), is niet alleen uit trots, maar ook uit de overtuiging dat ze een dienende functie heeft. Duizenden mensen die niet (meer) in de kerk komen, misschien zelfs niet gelovig zijn, komen door de kerkdienst-uitzending weer in aanraking met de kerk en hopelijk de inhoud van haar christelijke boodschap. De televisie laat de kerkmuren vallen.58 Maar wat voor een gemeente zien de kijkers dan? Volgens Jager gebruikt de kerk als instituut de gemeente om allen buiten te kerk te laten zien wat zij onder ‘kerk’ verstaat. De gemeente zou zich moeten aanpassen aan het ‘oerbeeld’ van de kerk. Daarnaast komt het niet aan op het menselijke, maar op het onberispelijke beeld. Als één man bijvoorbeeld geeuwt, zal ‘de kerk’ daarop afgerekend worden. Terwijl hij misschien ’s nachts bij een zieke gewaakt heeft. Kortom: op het scherm verschijnt niet het beeld van de reële, levende gemeente, maar een ideale voorstelling van de kerk volgens de intentie van de uitzendende instantie.59

Uit de gesprekken met beide heren De Vries blijkt dat Jager ook op dit punt de situatie veel negatiever inschat, dan ze in werkelijkheid is. Allebei geven ze aan geen moeite te hebben met ‘menselijke’ beelden. Volgens E. de Vries weten de aanwezigen bovendien dat ze opgenomen kunnen worden. Zelf is hij zo ‘toneelmatig’ ingesteld dat hij gapen of neus peuteren zou ensceneren.60 Gapen vindt C.M. de Vries hinderlijk, maar er bestaat ook gewoon geen volmaakte dienst. Het zijn immers mensen die de eredienst Gods vieren.61 Dat Jager beweert dat de gemeente zich moet aanpassen aan het ‘bij voorbaat gegeven oerbeeld van de kerk’ lijkt al helemaal niet te kloppen met de werkelijke gang van zaken. E. de Vries: ‘Ja, ik was er altijd wel voor als hij (de predikant – EB) begon te vertellen van hoor eens, we zitten hier voor schut zoals altijd, maar op het ogenblik wordt er naar ons gekeken, het maakt dus geen verschil. Want we kunnen niet fout gaan, we gaan gewoon de dienst doen.’62 De gemeente mag haar gang gaan, mag doen wat ze gewoon is te doen. Natuurlijk zijn er bijzondere diensten waar drama of dans deel uitmaken van de liturgie. Ook moet de kerkdienst ’s middags worden uitgezonden. En het spreekt vanzelf dat de uitzending een bepaalde lengte moet hebben en dat een preek geen uren kan duren. Maar verschillende keren geeft C.M. de Vries aan dat de gemeente en de predikant de liturgie mogen vieren zoals dat bij hen gebruikelijk is. Is de gemeente gewoon de wet te lezen, dan zal dat ook in de uitzending gebeuren. Ouderlingen en diakenen nemen dezelfde plaats in als altijd. Leest een lector normaal gesproken uit de bijbel voor, dan zal hij dat ook doen als de camera’s erbij zijn. De verantwoordelijkheid voor de dienst ligt dus nog steeds in eerste instantie bij de gemeente.63

Het feit dat de eredienst wordt uitgezonden en dat men thuis mee kan kijken, maakt dat de gemeente zich bewust is van de dienende functie die ze op het moment van uitzenden heeft. Wellicht raakt ze zich meer bewust van de manier waarop ze gewoon is de liturgie te vieren. Het ikor geeft de gemeente echter de gelegenheid om de eredienst te vieren zoals ze gewend is te doen op een gewone zondagochtend zonder de aanwezigheid van camera’s. In het geval dat de predikant speciaal voor de televisie-uitzending bij de gemeente gezocht is, blijft dan wel de vraag staan wie precies van het ikor vrij spel krijgt in de liturgie: de gastpredikant of de gemeente. Aan het eind van deze paragraaf zal hierover meer duidelijkheid zijn.

3.3 De invloed van apparatuur en crew op de liturgie

De aanwezigheid van lampen, camera’s en microfoons heeft weinig tot geen invloed op de liturgie. Er is nooit sprake van camera’s of lampen die in de weg staan of die bepaalde onderdelen of handelingen onmogelijk maken. Wel kan het voorkomen dat de bewegingsvrijheid van de predikant beperkt wordt door de microfoon. Alle microfoons zijn immers plaatsgebonden. Als de predikant bijvoorbeeld naar de bijbel, die op de tafel ligt, toe wil lopen, dan kan het technisch gesproken handiger zijn als de camera een beweging naar de bijbel maakt en de predikant blijft staan.64

3.4 De invloed van de uitzending op de liturgie

De gemeente mag de liturgie vieren zoals ze dat gewoon is te doen. Maar soms is het wel noodzakelijk om bepaalde onderdelen van de liturgie aan te passen aan het medium en de kijkers thuis. De kerkdienst kan immers niet al te zeer uitlopen en bij een stil gebed van een minuut verslapt wellicht de aandacht van de gelovigen achter het toestel. Het feit dat er een uitzending plaats vindt en dat er een kijkerspubliek is, heeft met name op drie onderdelen van de liturgie invloed: het lied, het gebed en de preek.65

De kijkers kunnen de psalmen en gezangen thuis meezingen of in ieder geval meelezen, omdat er tijdens het zingen een titelrol meedraait met de liedtekst erop. Ondanks deze mogelijkheid om daadwerkelijk mee te doen in de dienst, acht C.M. de Vries het goed als er niet meer dan twee of drie coupletten worden gezongen.66 Waarschijnlijk houdt dit advies vooral verband met het vasthouden van de aandacht bij de kijker. De aanwezige gemeente blijft immers noodgedwongen en in ieder geval in zekere mate betrokken bij de eredienst. Ze kan niet weglopen, niemand belt aan bij de voordeur en er is geen enkele mogelijkheid om iets anders te doen, behalve misschien wat wegdromen. Maar de kijker thuis is niet gedwongen om de televisiekerkdienst verder uit te zitten. Zijn aandacht zal minder snel verslappen als er enigszins vaart zit in de liturgie van de dienst. C.M. de Vries adviseert de predikant, die verantwoordelijk is voor de keuze van de liederen, dan ook om het kort te houden en om die liederen uit te zoeken die betrekking hebben op het totaal van de dienst.67

De aantrekkelijkheid van vaart en bondigheid geldt ook voor het gebed. De predikant dient de uitgesproken gebeden relatief kort te houden en natuurlijk is de kortheid van het stil gebed dan des te meer gewenst. C.M. de Vries geeft in het interview aan dat hij geen duidelijke herinneringen heeft aan het stil gebed tijdens de televisiekerkdienst. Wel weet hij zeker dat als het stil gebed deel uitmaakte van de gebruikelijke liturgie in de gemeente, dat ook het geval zou zijn in de televisieliturgie. Televisietechnisch is dan wel de vraag wat je met de stilte moet aanvangen. Maak je het te kort, dan wordt dat even goed als negatief ervaren.68 E. de Vries vond enkele geschikte oplossingen voor deze kwestie. In paragraaf 4.1 komen deze beeldvondsten aan de orde. Of de predikant ook voorbedes uitsprak voor leden van de plaatselijke gemeente, is niet geheel duidelijk. C.M. de Vries lijkt het in eerste instantie niet zo gepast en gewenst om deze zeer persoonlijke, gespecificeerde zaken op de televisie te brengen. Daarentegen zou je daarmee de kijkers thuis er wel op kunnen attenderen dat het in de locale gemeente gebruik is om bijvoorbeeld zieken te gedenken en bij name te noemen. Het blijft hoe dan ook onbeslist of de voorbedes verdwenen met de komst van de camera.69

Ook de preek, tenslotte, mag niet langer dan twintig minuten duren. ‘Preektijger’ Miskotte valt buiten deze regel, hij is onmogelijk binnen de tijd te dompteren. Belangrijker nog dan de lengte van de preek is het woordgebruik van de predikant. Terminologie uit vroegere catechismussen zegt, met wat geluk, hooguit de locale gemeente nog iets. Iedereen daarbuiten die niet met deze woorden vertrouwd is, haakt af. Bij een groter publiek bereik is dogmatisch taalgebruik dus uit den boze, ook in de jaren vijftig en zestig. De kritische gedachte van Hahn dat de predikant die voorgaat in een televisiekerkdienst voor de onmogelijke opdracht wordt gesteld om twee verschillende groepen ontvangers te bereiken,70 vindt C.M. de Vries geforceerd. De voorganger dient zich bij een uitzending te richten op een grotere gemeente dan de gemeente die voor hem zit en daarom moet hij zijn woorden zorgvuldig kiezen.71 De preek wordt onder invloed van de uitzending dus korter en de gebruikte terminologie eenvoudiger en minder dogmatisch. Verder richt de predikant zo af en toe het woord niet tot de locale gemeente, maar tot de mensen thuis. E. de Vries laat hem dan op bepaalde, geschikte momenten in de camera kijken.72

Op de predikant rust al met al een grote verantwoordelijkheid voor de televisiekerkdienst: de gebeden en de preek komen van zijn hand, de keus voor de liederen ligt bij hem, een groot deel van de uitzending is hij in beeld. De invloed van de kerkdienstuitzending op vooral de inhoud van de liturgie loopt dus met name via de voorganger. De invloed van de kerkdienstuitzending op de volgorde van de liturgie en de aan- of afwezigheid van bepaalde onderdelen lijkt beperkt te zijn: dat blijft een zaak van de locale gemeente. Het is echter niet alleen de uitzending die invloed uitoefent op de liturgie: andersom bepaalt ook de liturgie hoe de cameraregistratie zal zijn.

4. De invloed van de liturgie op de cameraregistratie en

uitzending

Een afwisselende, dynamische liturgie en een bijzonder, visueel aantrekkelijk kerkinterieur helpen mee om de uitzending van een kerkdienst haar doel te laten bereiken. Hier kunnen we echter niet meer spreken van de invloed van de uitzending op de liturgie. Een eenvoudige, hervormde liturgie krijgt door een uitzending niet de dynamiek van een oud-katholieke dienst. Een onaantrekkelijk kerkinterieur verandert op het beeldscherm niet in een fraaie ruimte. Hier bepalen liturgie en liturgische situatie de mogelijkheden van de cameraregistratie en het uiteindelijke resultaat van de uitzending.

In deze paragraaf ga ik nader in op de invloed die drie specifieke onderdelen van de liturgie hebben op de cameraregistratie, te weten: het gebed, het lied en de preek. Hier wordt ook in het algemeen beschreven hoe deze onderdelen in beeld worden gebracht (voor zover bekend). De overige delen van de liturgie hebben vanzelfsprekend ook hun invloed op de cameraregistratie, maar die invloed is minder specifiek. In paragraaf 4.4 is er aandacht voor het uitzenden van sacramentsdiensten waarin de gemeente doop en avondmaal viert. Ook hier is sprake van de invloed van de liturgie op de camera: de camera wordt zonder schroom binnengehaald of resoluut op afstand gehouden.

4.1 De cameraregistratie van het gebed

Bij het gebed mag niet alles zomaar in beeld worden gebracht: het tonen van biddende mensen wordt als ‘onkies’ beschouwd.73 Het is een te intiem gebeuren om met de camera bovenop te zitten. Maar beeld moet er zijn en dus verzint E. de Vries alle mogelijke oplossingen. In de eerste kerkdienst laat hij de camera inrijden op de rug van een vrouw die een donkere jas aanheeft, zodat het beeld helemaal zwart wordt.74 E. de Vries: ‘… dat je dus als het ware in die mens probeert te kijken. Dat is wel een beeld, maar het is een onzichtbaar beeld, het is de duisternis.’75 Ook bij C.M. de Vries roept dit shot herinneringen op: ‘Ik vind het een goede oplossing: van we zouden wel willen, (…) de televisie zou wel willen, maar ja die mensen buigen nou het hoofd en vouwen hun handen en waar de camera zich ook bevindt, we kunnen niet anders dan die donkergrijze rug van die biddende persoon zien.’76

Naar aanleiding van de eerste kerkdienst verschijnt er een behoorlijk aantal besprekingen in verschillende kranten. De weergave van het gebed door middel van het zwart van een jas wordt zowel positief als negatief ontvangen. Het Nieuw Utrechts Dagblad spreekt van een ‘kiese weergave’ en het Algemeen Handelsblad hoopt dat met dit beeld alle aandacht naar het gebed is gegaan en niet naar de spreker.77 De Hervormde Kerk vindt het zwarte beeld ‘merkwaardig’ en vertelt dat niemand zich gedrongen voelde om mee te bidden. ‘Kijkers bleven kennelijk kijkers en hadden dus een andere houding dan de gemeente.’78

Het blijft niet bij één dienst en E. de Vries staat voor de opgave om ook bij de volgende uitzendingen het gebed op ‘kiese’ wijze weer te geven. Van belang daarbij is ten eerste dat het beeld neutraal is en niet afleidend, zodat de mensen thuis door het beeld uitgenodigd worden mee te bidden.79 Soms komen daarom de gevouwen handen van de predikant in beeld of zelfs die van een gemeentelid. In het laatste geval vraagt E. de Vries wel om toestemming en drukt de betrokkene op het hart om vooral niet te knijpen…80 Een andere neutrale oplossing voor de weergave van het gebed is een beeld van biddende achterhoofden, van de schaduw van een biddende gemeente op het middenpad of van een mooie lichtval die op de vloer van de kerk een kruis laat verschijnen.81 Ten tweede kan het beeld betrekking hebben op de inhoud van het gebed. Als de voorganger het over de zon gaat hebben, dan laat E. de Vries, als de zon niet scheen, desnoods een schijnwerper op het raam zetten om tijdens het gebed een mooi beeld te kunnen uitzenden. En als de doop ter sprake komt, heeft hij er geen probleem mee om het water een beetje geforceerd te laten rimpelen.82 Hij vraagt de predikant ook gerust om een bepaald woord in het gebed op te nemen, zodat hij een mooie aanleiding heeft om het kruisbeeld, de top van het gewelf of een glas-in-lood raam te laten zien.83

Tijdens het bidden van het Onze Vader gelden dezelfde principes als hierboven beschreven. En als er zich iets ‘Onzevaderlijks’ in de kerk bevindt, misschien een vader met veel kinderen om zich heen, dan neemt E. de Vries dat tafereeltje zeker in beeld.84 C.M. de Vries kan zich voorstellen dat er een totaal shot gemaakt wordt vanuit de achterkant van de kerk, zodat de mensen niet in hun gezicht te zien zijn, maar wel de totaliteit van de gemeente duidelijk wordt. Het is immers een collectief gebed. ‘Het is onze vader, niet mijn vader.’85 Wat betreft het stilgebed blijft het nog wat onduidelijk hoe het een plaats krijgt in de dienst. Volgens E. de Vries is een stil gebed wel gebruikelijk. Met één ding moet hij dan als regisseur wel rekening houden: de camera mag niet bewegen. Dan weten de mensen thuis namelijk dat er een cameraman heel hard aan het werk is en dus niet meedoet met het gebed…86

4.2 De cameraregistratie van het lied

Tijdens het gebed verschijnt er geen ondertiteling in beeld, tijdens de lezing en de liederen wel. Zo kunnen de mensen thuis de uitzending blijven volgen zonder in hun bijbel of liedboek te kijken. Ook als de kijkers niet mee willen zingen, is ondertiteling toch noodzakelijk: meestal is het zingen van de gemeente onverstaanbaar.87 Problematischer is het, dat een zingende gemeente vaak absoluut ontoonbaar is.88 De gezichtsuitdrukking tijdens het zingen kan minder charmant overkomen, maar met een beetje pech krijg je ook mensen in beeld ‘die geen bek opendoen.’89 De Televisiecommissie betreurt dit alles ten zeerste, vooral ook omdat een adventsvesper uit Salzburg bewijst dat een zingend koor helemaal niet zo onaantrekkelijk hoeft te zijn.90 E. de Vries laat zich door deze, al dan niet terechte, ‘ontoonbaarheid’ niet uit het veld slaan:

EB: Wat liet u zien tijdens het zingen? Want zingende mensen dat was niet altijd even charmant, geloof ik.

EV: Oh, de achterhoofden.

EB: Weer de achterhoofden!

EV: Of juist close-ups misschien, langzaam doorheen gefaded. Ik bedenk nu maar weer wat, maar ik zal ongetwijfeld fantastische dingen bedacht hebben. Desnoods hun trappelende voeten.91

Door gebrek aan uitgebreider bronnenmateriaal kan hier alleen geconcludeerd worden dat de invloed van (het zingen van) het kerklied op de cameraregistratie vooral zichtbaar is in de creatieve oplossingen die voor de ‘ontoonbaarheid’ van de zingende gemeente gevonden zijn. De gebruikte ondertiteling houdt minder duidelijk verband met de cameraregistratie zelf, maar kan wel worden gezien als invloed van het liturgische lied op de kerkdienst-uitzending.

4.3 De cameraregistratie van de preek

In de protestantse traditie krijgt de preek de belangrijkste plaats toebedeeld in de liturgie. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de waarde die aan de preek gehecht wordt, ook tot uitdrukking komt in de manier waarop de camera de preek in beeld brengt: de predikant blijft gedurende de gehele lengte van de preek close-up in beeld.92 C.M. de Vries vindt dit een goede zaak en zou het alleen maar afleidend vinden als er beelden van een altaartafel of doopvont tussendoor komen. Dan lijkt het net alsof de regie wil zeggen: ‘Nou, dit is even niet zo belangrijk.’93 Bovendien wordt de kijker gestoord in het meedenken met de preek als hem door ‘illustratieve beeldovergangen’ allerlei associaties opgedrongen worden.94 Alleen als het echt noodzakelijk is om de kijkers thuis iets te laten zien, bijvoorbeeld omdat de predikant ergens aan refereert, wordt er overgeschakeld naar een andere camera, naar een ander beeld.95

Tijdens de preek is de camera dus geconcentreerd op de predikant. ‘Het t.v. beeld krijgt dan een statisch karakter. Ontzettend veel hangt dan af van de predikant.’96 Zijn preek dient levend, direct en pakkend te zijn.97 Het statische beeld moet doorbroken worden door zijn dynamiek: ‘… door zijn mimiek en gebarentaal, maar vooral door de kracht en de schoonheid van zijn woord.’98 Niet elke dominee heeft het dus in zich een tv-dominee te zijn…

De tv-dominee heeft behalve een gemeente vóór zich, ook een gemeente ‘achter’ de camera om rekening mee te houden. De predikant past zich met zijn ondogmatische woordkeus aan aan de kijkers thuis. Maar er is nog een aanvullende manier waarop de predikant tegemoet komt aan iedereen die de televisiekerkdienst via het beeldscherm meemaakt: hij spreekt ze rechtstreeks, in de camera aan. Zoals hij in de eredienst de gemeenteleden in de kerk aankijkt en tot ze spreekt, zo richt hij zich nu ook tot de camera en daarmee tot de mensen thuis. Dat gebeurt in overleg met de regisseur op bepaalde momenten. Als het gedurende de hele preek zou gebeuren, begint de preek meer op een dagsluiting te lijken en dat programma is nu niet aan de orde.99

4.4 De cameraregistratie van sacramentsdiensten

Op de radio begint het ikor in 1968 met het uitzenden van avondmaalsdiensten.100 Maar het is onbekend wanneer de eerste avondmaalsdienst op de televisie verschijnt. Als het ikor in 1958 een oud-katholieke dienst verzorgt, viert de gemeente, zoals ze gewend is te doen, de Heilige Mis.101 Maar een jaar eerder in 1957 vertelt E. de Vries in een interview dat ze nog niet weten of ze sacramentsbedieningen kunnen uitzenden. E. de Vries:

Het avondmaal is er volgens mij niet geschikt voor. Het zou onkies zijn dit gebeuren, waarbij de mens een intieme ontmoeting heeft met de Heer der Kerk, op het scherm te brengen. Tegen een uitzending van een doopdienst sta ik niet afwijzend.102

C.M. de Vries denkt ook dat het sacrament van de doopbediening eerder op televisie kan verschijnen: ‘Maar dan ook niet met een paar druppeltjes, maar echt met handen vol.’103 In vergelijking met het avondmaal vindt hij de doop een collectiever en minder intiem gebeuren en daarom beter geschikt voor uitzenden. Bij een decent gebruik van de camera ziet de kijker thuis niet meer of minder dan het gemeentelid in de kerk.104 Met het vieren van het avondmaal voor de televisie wil hij wel heel voorzichtig omspringen.105 Hij zegt in het interview: ‘… als dat de ultieme ontmoeting is van mensen op aarde met de Heer Jezus Messias, dan dien je dat ook met grote discretie te benaderen.’106 De camera wordt dus voorlopig op verre afstand gehouden van brood en wijn en dichterbij gehaald als het doopvont gevuld is.

De discussie in latere jaren over de uitzendbaarheid van het avondmaal blijft bepaald worden door een zekere ambiguïteit. Aan de ene kant vormt het delen van hetzelfde brood met vele anderen een essentie van de viering, die door de mensen thuis nooit op die manier beleefd kan worden. Aan de andere kant zijn ook de lofzegging, het danken en het doorvertellen van fundamentele betekenis. Moet de dienst dan voor de kijkers afgebroken worden op het moment dat het werkelijke delen begint?107 Of is het beter om alles uit te zenden zodat iedereen thuis kan klaar zitten met brood en wijn en zo het avondmaal met de gemeente meevieren?108 Misschien beseffen de thuisblijvers nu des te meer dat ze alleen kunnen deelnemen als ze komen, dat ze echt wat missen als ze wegblijven.109 Nee, zegt de ander, voor de mensen thuis is het des te schrijnender dat ze als toeschouwer niet kunnen krijgen waar ze als gemeentelid naar verlangen en van leven moeten.110 Voor de sacramentsdiensten geldt dus dat het uitzenden van het avondmaal in eerste instantie op meer terughoudendheid kan rekenen dan het uitzenden van een doopdienst.

Samengevat is de invloed van de liturgie op de cameraregistratie van het gebed, het lied en de preek goed merkbaar. Bij het gebed wordt de camera geacht op een gepaste afstand te blijven en gemeenteleden in ieder geval niet herkenbaar in beeld te nemen. Met het oog op de kijker is het gewenst dat het beeld uitnodigt om mee te bidden en dat afleiding van het gebed wordt voorkomen. Dit geldt des te meer voor het stil gebed. Als de gemeente zingt, verschijnt de tekst als ondertiteling in beeld. De regisseur moet bij het lied passende beelden verzinnen, die de ‘ontoonbaarheid’ van een zingende gemeente verdoezelen. Tijdens de preek blijft de camera constant in close-up gericht op de predikant. Beeldovergangen tijdens de preek worden als afleidend beschouwd, dus het is aan de predikant om zijn gehoor in de kerk en thuis te blijven boeien.

Conclusie

Tijdens de kerkdienstuitzendingen van het ikor van 1954 tot 1963 werkten liturgie en cameraregistratie op elkaar in. De uitzending en de aanwezigheid van de camera’s hadden in beperkte mate invloed op de liturgie en de gemeente. De gemeente was vaak erg trots als de dienst bij hen vandaan werd uitgezonden. Ze had op dat moment een dienende functie, maar kon de liturgie vieren zoals ze gewend was te doen zonder camera’s erbij. De predikant moest meer rekening houden met het feit dat de dienst werd uitgezonden. Zowel de preek als het gebed en de gekozen liederen dienden kort te zijn, zijn taalgebruik ondogmatisch en eenvoudig.

De liturgie zelf had echter een grotere invloed op de cameravoering dan andersom het geval was. Met name bij het gebed, het lied en de preek werden er eisen gesteld aan de cameravoering. De camera werd resoluut op afstand gehouden bij het gebed: dat was een te intiem gebeuren om in beeld te brengen. En ook bij het lied kon de camera de gemeenteleden niet close-up in beeld nemen, hoewel de redenen van meer esthetische aard waren. Bij de preek moest de camera er echter bovenop zitten: gedurende de gehele lengte van de preek bleef de predikant in beeld en mocht er niet geschakeld worden naar andere camera’s.

Het lijkt er dus op dat de liturgie het meer voor het zeggen heeft gehad dan de camera, dat de televisie zich aanpaste aan de kerkdienst. Een uitgebreidere verandering van de liturgie om de uitzending voor de kijkers thuis aantrekkelijker te maken was geen optie die ter sprake kwam. De televisiekerkdienst bleef in de gehele periode van 1954 tot 1963 puur een registratie van een liturgische viering. Ongetwijfeld zijn er kijkers geweest die door deze uitzendingen troost en inspiratie vonden, maar hun aantal had wellicht verdubbeld kunnen worden als aan het medium televisie meer recht was gedaan en er een televisieprogramma werd uitgezonden in plaats van een kerkdienstregistratie.


Drs. E.S.C. Bregman is student aan de kerkelijke opleiding in Leiden. Ze is in 2002 afgestudeerd op het onderwerp van dit artikel. Na haar doctoraalexamen heeft ze een regie-opleiding afgerond en is ze werkzaam geweest bij de ncrv. Adres: e.s.c.bregman@umail.leidenuniv.nl

1 In 1943 werd in de Nederlandse Hervormde Kerk de Hervormde Radioraad opgericht. Om de bezetter niet al te zeer te alarmeren kreeg deze de schuilnaam Technische Commissie. In 1946 ontstond uit de Technische Commissie het ikor, het Interkerkelijk Overleg inzake Radioaangelegenheden. Naast de Nederlandse Hervormde Kerk maakten ook de Doopsgezinde Broederschap, de Remonstrantse Broederschap, de Evangelisch-Lutherse Kerk, de Oud-Katholieke Kerk en de Gereformeerde Kerken in Hersteld Verband deel uit van het ikor.

2 Ds. Willem Barnard is ook bekend onder zijn dichtersnaam Guillaume van der Graft. Barnard leverde later een aanzienlijke bijdrage aan het Liedboek voor de Kerken.

3 Ik beschouw het als groot voorrecht in de gelegenheid te zijn geweest om de heren De Vries te kunnen spreken, ds. C.M. de Vries in Porrentruy, Zwitserland, op 2 en 3 april 2002, en Erik de Vries in Amsterdam op 18 april 2002. Als ik gebruik maak van onze gesprekken, verwijs ik in de voetnoten naar de geluidscassettes. tc staat voor de interviews met C.M. de Vries, te voor het interview met Erik de Vries.

4 H. Schaafsma, Televisie (Amsterdam 1959) 32. Dat Wim Kan later zo beroemd zou worden met zijn oudejaarsconferences op de televisie, hield hij op dat moment ongetwijfeld voor zeer onwaarschijnlijk.

5 Schaafsma, Televisie, 32.

6 ‘En toen… zorgde tv voor lege straten’ in Trouw, 1 oktober 2001.

7 Kees Schuyt en Ed Taverne, 1950. Welvaart in zwart-wit (Den Haag 2000) 279.

8 Schaafsma, Televisie, 22.

9 Schaafsma, Televisie, 44.

10 Schaafsma, Televisie, 153.

11 Schaafsma, Televisie, 38.

12 Schaafsma, Televisie, 42.

13 Schuyt en Taverne, 1950, 279.

14 Schaafsma, Televisie, 66-68.

15 Schuyt en Taverne, 1950, 365. J.C.H. Blom, J. Wieten en H.B.M. Wijfjes (red.), Van geloof, hoop en liefde (Amsterdam 1996) 288.

16 Nederlandse Stichting voor Statistiek, Televisie in Nederland-1958. Een onderzoek naar opinies en kijkgewoonten in opdracht van N.V. Thabur en Graetz K.G. (Den Haag 1958) 59. Zie voor meer gedetailleerde gegevens over de kijkdichtheid in 1962 het rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek. cbs, Vrije-tijdsbesteding, 44. Ook hier blijken de godsdienstige programma’s verre van populair te zijn.

17 Schaafsma, Televisie, 107.

18 Bij het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt onderscheid gemaakt tussen ‘kerks’ en ‘onkerks’. Onder rooms-katholieken en gereformeerden is het aantal onkerksen zo klein, dat er bij deze twee groepen geen onderscheid wordt gemaakt tussen ‘kerks’ en ‘onkerks’. De indeling is dan als volgt: a. rooms-katholiek b. Nederlands hervormd, totaal c. Nederland hervormd, kerks d. Nederlands hervormd, onkerks e. gereformeerd f. geen kerkgenootschap. Centraal Bureau voor de Statistiek, Vrije-tijdsbesteding in Nederland 1962-1963. Deel 2, televisie en radio, herfst 1962 (Zeist, 1964) 11.

19 cbs, Vrije-tijdsbesteding, 15.

20 Blom, Van geloof, 284, 285.

21 cbs, Vrije-tijdsbesteding, 7, 15, 24, 37. Blom, Van geloof, 284.

22 Blom, Van geloof, 92 (noot 5), 119-121.

23 Zie paragraaf 4.4 voor de uiteenlopende meningen over het uitzenden van sacramentsdiensten.

24 Blom, Van geloof, 92.

25 tc 1a.

26 Notulen televisiecommissie 1958-1961, hdc/ikon 895. Notulen televisiecommissie 1962-1963, hdc/ikon 896.

27 Johan G. Hahn, Liturgie op televisie of ‘televisie-liturgie’. Grenzen en mogelijkheden van een programmasoort (Amsterdam1982) 61, 72, 73.

28 tc 1b.

29 te 2a.

30 te 2a. tc 1a, 1b. Nieuw Utrechts Dagblad, 29 november 1954, hdc/ikon 651. Callsheet nts voor eerste televisiekerkdienst op 28 november 1954, hdc/ikon 651.

31 Trouw, 29 november 1954, hdc/ikon 651.

32 te 2a.

33 Callsheet nts voor eerste televisiekerkdienst op 28 november 1954 schat vier à zes microfoons in afhankelijk van de geluidsproeven, hdc/ikon 651.

34 te 3a.

35 te 3a. tc 3b.

36 tc 1a, 2a. Interview met C.M. de Vries in de Amersfoortse Courant, 12 april 1958, hdc/ikon 2235.

37 te 1b.

38 tc 1a. te 2a.

39 te 2a.

40 De Hervormde Kerk, 4 september 1954, hdc/ikon 2234.

41 te 1b. tc 1a.

42 tc 1a.

43 te 2a.

44 tc 3a.

45 Notulen Televisiecommissie, 18 december 1958, stuk 515, hdc/ikon 895.

46 tc 1a. Algemeen Handelsblad, 29 juli 1956, hdc/ikon 2235.

47 Blom, Van geloof, 90, 123.

48 tc 3a.

49 te 2a.

50 Trouw, 29 november 1954, hdc/ikon 651.

51 Woord en dienst, 18 december 1954, 378, hdc/ikon 2235.

52 Nieuw Utrechts Dagblad, 29 november 1954, hdc/ikon 651.

53 Okke Jager (1928-1992) was predikant en vanaf 1960 werkzaam bij de ncrv. Door zijn dagsluitingen werd hij een van de eerste bekende theologen op de televisie. Aan de Theologische Universiteit Kampen doceerde hij o.a. massacommunicatie.

54 O. Jager, Verkondiging en massamedia (Kampen 1971) 12.

55 Jager, Verkondiging, 12.

56 te 2a.

57 tc 1b.

58 tc 1b.

59 Jager, Verkondiging, 12.

60 te 1b.

61 tc 1b.

62 te 2a.

63 tc 1a, 1b, 2a.

64 te 2a.

65 Of er tijdens een televisiekerkdienst wel of geen collecte gehouden werd, is niet te achterhalen. Beide heren De Vries kunnen het zich niet herinneren. tc 3a. te 2a.

66 tc 2a.

67 tc 2a.

68 tc 2a.

69 tc 2a.

70 Hahn, Liturgie, 28.

71 tc 1b.

72 te 2a.

73 Interview met C.M. de Vries in het Algemeen Handelsblad, 15 december 1956, hdc/ikon 2235. Hahn, Liturgie, 78, 79.

74 De Hervormde Kerk, 4 december 1954, hdc/ikon 651. Trouw, 29 november 1954, hdc/ikon 651. Algemeen Handelsblad, 29 november 1954, hdc/ikon 651. Nieuw Utrechts Dagblad, 29 november 1954, hdc/ikon 651.

75 te 1b.

76 tc 2a.

77 Nieuw Utrechts Dagblad, 29 november 1954, hdc/ikon 651. Algemeen Handelsblad, 29 november 1954, hdc/ikon 651.

78 De Hervormde Kerk, 4 december 1954, hdc/ikon 651.

79 te 1b.

80 te 1b. Leeuwarder Courant, 27 september 1958, hdc/ikon 2235.

81 te 1b. Amersfoortse Courant, 1 november 1958, hdc/ikon 2235. tc 1a.

82 te 1b.

83 te 1b. tc 2a.

84 te 1b.

85 tc 2a.

86 te 1b.

87 te 3a. tc 2a.

88 Koole in W.J.Koole en W.G. Overbosch, ‘De televisiekerkdienst’ in Jaarboek voor de eredienst van de Nederlandse Hervormde Kerk 1965-1966 (Den Haag z.j.) 63-100, aldaar 78.

89 tc 2a.

90 Notulen Televisiecommissie, 27 december 1961, stuk 47, hdc/ikon 895.

91 te 2a.

92 tc 1b. Hahn, Liturgie, 78, noot 154.

93 tc 3a.

94 C.M. de Vries, ‘Gij, die eertijds veraf waart’ in Wending (z.p. z.j.) 694-702, aldaar 700, 701.

95 te 2a.

96 Leeuwarder Courant, n.a.v. de dienst over hervormingsdag met Miskotte, datum onbekend, hdc/ikon 2235.

97 De Hervormde Kerk, 14 december 1957, hdc/ikon 2235.

98 Leeuwarder Courant, n.a.v. de dienst over hervormingsdag met Miskotte, datum onbekend, hdc/ikon 2235.

99 te 2a.

100 Blom, Van geloof, 115.

101 Leeuwarder Courant, 27 september 1958, hdc/ikon 2235.

102 Het Vrije Volk, 5 januari 1957, hdc/ikon 2235.

103 tc 3b.

104 De Vries, ‘Gij, die eertijds’, 700.

105 De Vries, ‘Gij, die eertijds’, 699.

106 tc 3a.

107 G.N. Lammens, Liturgie en massamedia (Kampen 1974), 40.

108 Hahn, Liturgie, 84.

109 Jager, Verkondiging, 22.

110 Overbosch in Koole en Overbosch, ‘De televisiekerkdienst’, 73.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 2004

DNK | 58 Pagina's

Kansel versus camera

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 2004

DNK | 58 Pagina's