GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXXIII.

VIJEDE REEKS.

XXXV.

Zalig is hij die leest, en zijn zij die hooren de woorden dezer profetie, en die bewaren hctgene daarin geschreven is; want de tijd is nabij. Openbaring 1 : 3.

Hoofdzaak bij deOpeiibaring van Johannes is alzoo niet, dat er een hoogst belangrijk geschrift aan de verzanieh'ng der hoilige boeken is toegevoegd, maar, heel anders, het feit, dat de Christus, na zijn hemelvaart aan Gods rechterhand gezeten, neergc/.ien heeft op zijn Kerk, en zijn apostel Johannes, die op Pathmos in ballingschap verkeerde, op zulk een wijs door den Geest heeft aangegrepen, dat hij in staat was hetgeen de Christus hem openbaarde, in zich op te nemen, te boek te stellen, en als heilige nalatenschap, in naam van den Christus, aan de Kerken van Klein-Azië, en door dezen aan de Kerk aller eeuwen en volken achter te laten. Niet op Johannes, maar op den Christus moet hier het oog gericht. Christus is hier de handelende persoon, en Johannes is slechts het instrument, dat door den Christus gebezigd wordt, om de Kerk aller eeuwen door het bezit van deze rijke openbaring te zegenen. Johannes de apostel vervult hierbij een missie, maar in dienst van Jezus. Het is niet aldus, dat Johannes zekere mystieke fantasieën heeft gehad, en dat die geestelijke inblazingen hem daarbij geheiligd hebben, het is de Christus die hier op den voorgrond treedt, het zijn zijn Kerken op aarde die aan een laatste Openbaringswoord zoo dringend behoefte hadden, en het is in die behoefte van zijn Kerken op aarde, dat de Christus op zoo aangrijpende wijze, door zijn Openbaring en zijn last aan Johannes, heeft voorzien. Naar de historische gegevens onderstellen doen, moet de ballingschap van Johannes op Pathmos plaats hebben gegrepen onder de regeering van keizer Domitianus, die in 81 begon en in 96 ten einde liep. Wel heeft men' de ballingschap vroeger pogen te stellen, om niet in moeite te geraken met wat men achtte dat door Johannes over Jerusalem vermeld werd. Zelfs Guericke meende ze nog in 68, en aldus twee jaren vóór de verwoesting van Jerusalem, te kunnen stellen, maar de gissing dat zijn ballingschap in de negentiger jaren van de eerste eeuw onzer jaartelling gevallen is, verdient toch voorkeur. We worden dan ingeleid in die laatste jaren van het apostolaat, toen alle overige apostelen reeds aan de Kerk van Christus waren ontnomen, en Johannes alleen nog was overgebleven. In het laatste gedeelte van zijn lange leven heeft Johannes zich toen naar Epheze teruggetrokken, en van daaruit de Kerken van Klein-Azië geleid. En nu is het aan Johannes gegeven geworden, om eer ook zijn taak ten einde liep, en met hem het geheele Apostolaat verdwijnen zou, als laatste en uiterste stuk der Openbaring nog deze Apocalypse van zijn Heiland te mogen ontvangen, ze te boek te stellen, en als eindstuk der Goddelijke Openbaring aan den reeds bestaanden Canon te mogen toevoegen. Altoos echter zoo, dat de gedachte om zulks te doen, niet uit hém opkwam, maar dat het Jezus was, die uit den hemel op zijn Kerk neer^; ag, voor het geven van dit sluitstuk aan de Openbaring het oogenblik gekomen achtend, zijn apostel Johannes uitkoos, om hierbij het dienende instrument tezijn.en die alzoo zijn Kerk van alle eeuwen met deze Apocalypse verrijkt heeft. Als men wil, ligt in dit boek van Johannes Openbaring het testament voor ons, dat Jezus na zijn opstanding en hemelvaart, met het oog op de nu ingetreden scheiding, aan zijn Kerk op aarde achterliet.

Tweeërlei moest hierdoor bereikt worden. Deze openbaring moestteweeg brengen, dat de Kerk van Christus tot den einde toe als voor de poorten der eeuwigheid haar tente zou opslaan, en dat ze toch inzicht ontving in het wonderbaar en machtig gebeuren, dat nog aan de Voleinding i n glorie van de worsteling tusschen Christus en Satan, zou moeten voorafgaan. Niet genoeg kan op deze speciale bedoeling de nadruk worden gelegd. Door te wraken oppervlakkigheid neigt de Kerk er steeds toe, om zich ten deze in twee feilen te verliezen. De eerste is, dat bijna een ieder bedacht is op zijn eigen zaligheid, in verband met die van zijn naaste betrekkingen, maar dat de zaliging van de totaliteit der bewoners van deze aarde, met inbegrip van wie in vorige eeuwen hier geboren werden en wegstierven, en cvenzoo in verband met de nog komende geslachten, ons bijna niet bezighoudt. Zoo gaat voor ons besef de samenhang, de eenheid in het groote werk van ' 'hristus te loor. We letten wel op den broüdwinkel, waar ook wij onze dagelijksche bete inslaan, maar we letten niet op den akker waar het graan voor ons brood groeit, noch op de voorraadschuren waarin het zaadkoren ook voor volgende eeuwen ligt bijeenverzameld. Westaan tegenover het Koninkrijk der hemelen te sterk geïndividualiseerd. Ieder op zichzelf. Veel bekonunerd over eigen persoonlijke zaligheid, maar zoo bijna nooit het geheel omvattend, en de tinteling van het levensbloed in het Lichaam van Christus zoo weinig waarnemend in eigen polsslag. En de tweede feil is, dat We te ondiep leven. "Wel weten we ook mee te verhalen van den-val in het Paradijs, en gelooven we ook wel, dat onze eigen zonde verband houdt met het demonische leven in Satan's kring, maar dit aanvaarden we meer als een historisch gegeven, dan dat 't onszelf, alle de dagen onzes levens, verontrusten zou. Wel heeft Jezus ons hiertegen zeer ernstig gewaarschuwd, en ons daarom aanbevolen, dat we eiken dag in het Onze Vader 't afbidden zouden, of onze lieve Vader die in den hemel is, ons toch bewaren mocht voor de demonische verleiding en ons verlossen mocht van den Booze, maar let nu eens op, hoe weinig we in het vrije gebed aan dit vermaan van Jezus gehoor geven. Het verzuim gaat hier zelfs zoo ver, dat keer op keer de Bedienaar des Woords in de vergadering der geloovigen in den gebede voorgaat, zonder dat ook maar de idee in hem-opkomt, om voor de" Gemeente en voor zichzelf de verlossing van' Satan en het gespaard worden voor de verleiding af te bidden. Het angstige besef, dat het zielsbestaan van onszelf en van onze kinderen, ja van heel Gods Kerk gedurig verwikkeld is in een spannende worsteling tusschen Christus en Satan, en dat eerst de Voleinding deze tegenstelling breken zal, leeft in de Gemeente niet genoeg. In oogen blikken van hittige vervolging wordt iets van deze worsteling gevoeld. Ook in de dagen der Reformatie heeft de Kerke Gods bewust onder deze spanning geleefd. Maar in gewone tijden en op den langen duur verlaat ons deze gewaarwording schier geheel, en ook nu weer zijn er gansche Kerken, waarin van die bestrijding door Satan zoo goed als niets met bewustheid ontwaard wordt. En wat nog sterker spreekt, er zijn in schier alle standen geloovige mannen en geloovige vrouwen, die zich voor veel te gerijpt in het geloof houden, dan dat de bede: »Verlos ons van den Booze« ook op hen nog van toepassing zou kunnen wezen. Die bede voegt voor gevallen en onreine en onheilige geesten, maar voor hen in hun stille geloofsleven toch immers niet.

Hierop nu werpt de Openbaring, die Jezus op Pathmos aan Johannes gaf, het juiste licht. Hier toch ziet men als voor oogen, hoe 't alles ten slotte op de aloude paradijsworsteling neerkomt, en tot den einde toe neerkomen zal. Het is heel deze Openbaring van Johannes door, de geestelijke strijd op leven en dood tusschen Christus met de zijnen en Satan met zijn demonen, en het is in dat licht, dat Christus, nu als in een spiegel aan zijn Kerk den waren aard van haar innerlijk leven toont. En geheel hetzelfde geldt van de roeping der Kerk om steeds voor de poorten der eeuwigheid haar tenten op te slaan. Het gevaar duikt telkens op, dat de Kerk, haar roeping naar het eeuwige vergetend, zich alvast op aarde poogt in te richten, als ware op aarde J haar wezenlijk levensgebied, en als ware geen andere voleinding in te wachten, dan een steeds vaster zich invoegen in de gesteldheid van dit aardsche leven. Ze weet dan zeer wel, dat ze met het eeuwige in verband staat, en ze roemt er dan ook in, dat uit het eeuwige gedurig lichtstralen en geestelijke inspiratie haar toekomen, maar de duurzame gewaarwording is dan toch, dat hier op aarde haar eigenlijke bestaansbodem is. Komt er druk of vervolging, dan poogt men even den adem van het eeuwige in te drinken, maar zóó is de rust en de vrede niet teruggekeerd, of aanstonds richt men er zich weer op in, alsof de eigenlijke bestemming van Christus Kerk tóch hier op aarde lag. Men rekent dan wel met de eeuwigheid voor de enkele personen, die immers straks, eer ze een eeuw voleind hebben, wegsterven, maar de Kerk blijft en zet haar leven voort, en dit doet bijna in alle land eene gewaarwording bovendrijven, alsof het bestaan de Kerk op aarde, duurzaam en aardsch zijn zou. Voor de enkele personen is dit alzoo totdat ze oud worden. Als men de 70 nadert, en sterker nog als de 80 nabijkomen, uit zich de levenstoon op eenigszins andere manier, maar een knaapje van IQ, een jongen van 20, een man Van 40 a •') jaren, denkt nog bijna aan het sterven nie , mijdt het bij voorkeur om de poorte der eeuwigheid, al ware het slechts in zijn gedat> 'ite, al te dicht te naderen. De twee hoofdl'eilen in het geestelijk en kerkelijk leven zijn derhalve, dat we eenerzijds te weinig met de demonische woeling ook in ons leven, eu anderzijds te weinig met den ademtocht van het eeuwige rekenen, en zoodoende het juiste besef missen om met het leven daarboven in het juiste geestelijk contact te blijven.

Tegen deze twee grondfeilen in het leven van Christus Kerk gaat nu Jezus in de Openbaring van Johannes in. In een steeds zich verrijkende verdieping van vergezichten snijdt de Christus elk •"ermoeden af, als stond morgen reeds zijn wederkomst voor de deur. Veeleer zijn liet geheele werelden van allerlei gebeuren, die zich tusschen' ons en het vergezicht op het einde inschuiven. Dat nog dezen eigen dag, of althans morgen, de Christus uit den hemel zou nederdalen om de eindbeslissing te brengen, is voor wie de Openbaring in zich opnam, uitgesloten. In de volheid van beelden zonder einde zien we toch in de Openbaring gedurig nieuwe verschijningen opkomen, die zich afwikkelen moeten, en evenzoo zien we hoe In die afwikkeling weer geheel een reeks van vertakkingen zich vormen, die elk weer een eigen periode in beslag nemen, en zoo gaat 't voort en verder, zoodat we niet dan na een door elkander, heenj4ijden van schier eindelooze nieuwe tafereelen, de Parousie des Heeren tot realiseerii.g zien komen. Hierdoor nu wordt aan ce aloude profetie een element van spHtsinf; toegevoegd, dat onze blik op het leven gf /eel wijzigt. Ontving men uit de pr..)f"fi.k.; ., .id.\{h van een Jesaj nog schier uitsluitend den indruk, dat het met het komen van Messias uit zou zijn, en dat alsdan niet anders dan het ingaan in de volle zaligheid te wachten zou staan, hier op Pathmos wordt die eenheid gebroken en die snelle realiseering te niet gedaan. Erblijkt nu, dat als Messias komt, eerst nog de voorzeggingen van Daniel op vervulling wachten, dat alsdan eerst de doodelijke worstelingen tusschen Christus en den Anti-Christ zullen ingaan, en dat eerst na heel een wereld van aangrijpende gebeurtenissen, ten slotte de triumf van het rijk der heerlijkheid zal gevierd worden. De Parousie zal niet eenvoudig een aanhangsel aan Golgotha wezeii, maar een tweede Bethlehem vormen, met een geweldige gaping tusschen Golgotha en dit tweede Bethlehem in. Hierin ligt de vertrooting die de Apocalypse ons brengt. Wie de toekomst tegenging, als ware nu reeds alle strijd uitgestreden, en als wachtte ons niet anders dan het overstappen uit dit zondige in het heilige leven, zag zich bitter teleurgesteld. Het was niet zoo, dat er na-Golgotha geen nieuwe strijd zou opkomen. Golgotha gaf de gewisheid dat elke strijd tot zegepraal zou leiden, maar de strijd zou veeleer een nog steeds heftiger karakter aanne­ j men. En hierop moest Christus Kerk voorbereid, en nu is het die voorbereiding die de Christus aan zijn Kerk van uit den hemel J door zijn Openbaring op Pathmos zoo wonderbaar geschonken heeft. En waar nu, van den anderen kant, die wetenschap van wat te komen stond, de Kerk uit het eeuwige weer in het wereldsche kon terug trekken, komt nu, van de andere zijde, die Openbaring op Pathmos ons uit de wereld naar de poort der eeuwigheid verjagen. Ge zult niet anders den morgen beginnen, dan alsof ge eer de avond daalde, - reeds door uw God wierdt weggeroepen. Altoos ziet ge hem, uw Jezus, die u overvallen zal, als een diefin den nacht. Onder dien ademtocht van het eeuwige zult ge in één-dag duizend jaren doorleven, en zal Christus Kerk duizend jaren doorworstelen, als gold het slechts één etmaal. Schijnbaar alzoo twee geheel strijdige motieven. Eenerzijds het in u persen van het besef van het raadselachtige en aangrijpende wat nog te gebeuren staat, en anderzijds het doorleven van dit alles als gold 't één oogenblik en niet jaren. Altoos, het is nabij en het komt met kaastc, en toch juist daaronder en daartegen in, dat de geloovigen nog een weinig tijds wachten zullen, totdat de loop van 's Heeren raad zal zijn voleind.

Nu ligt het in den aard der zaak, dat de oppervlakkigen in Christus Kerk dit zijn Testament niet verstaan, en er zich geen raad uit kunnen schaffen. Vandaar dat zoo vaak gansche Kerken van jaar in jaar voortleven, zonder dat er tusschen hun geestelijk leven ^ en die Apocal)'pse eenig organisch verband begint te ontstaan. Zelfs kan zonder overdrijving gezegd, dat duizenden en duizenden geloovigen leven en wegsterven, zonder dat ze ooit naar deze Apocalypse gegrepen hebben, of verstaan konden, wat de Christus door zijn openbaring op Pathmos ook tot hun besef wilde laten doordringen. Zelfs heeft de S}"rische vertaling van de Heilige Schrift heel dit boek van Pathmos weggelaten, en is 't bekend dat ook Luther er zich niet met heel zijn ziel in vinden kon. Bevreemden kan dit niet, en zelfs kan niet gezegd, dat dit orakel van Pathmos er op ingericht is, om door elk lid der gemeente begrepen, genoten en beleefd te worden. Dit behoeft dan ook niet; immers ook buiten deze Apocah'pse zijn er gansche stukken in de Schrift, die nooit in al hun bijzonderheden tot het klare besef van elk lid der Gemeente zullen doordringen. Wat daarentegen nooit mag ontbreken is, dat de prediking van het Evangelie de geestelijke drijfkracht, die zich in deze Apocalj-pse tot de Kerk des Heeren richt, uit deze Apocalypse losweekt en op de Gemeente in laat werken, eenerzijds het streven naar de Voleinding, en anderzijds het leven voor de poorten der eeuwigheid onder de beademing van wat uit zaliger gewesten ons benaderen wil. Men gaat dan ook niet te ver, zoo men er over klaagt, dat eenerzijds maar al te zeer geleefd wordt onder een gewaarwording, als ware het met ons sterven reeds tot het zalig eiiide gekomen, zoodat ge de Parousie van Jezus niet meer behoeven zoudt, en dat anderzijds ons leven in Christus Kerk te aardsch, van te blijvend en duurzaam karakter is geworden, om het contact met het eeuwige zegenend onder ons te laten doorwerken. Eigen geestelijke wil, onderlinge drang der geloovigen, en niet minder de prediking zijn daarom geroepen, die tweeledige geestelijke feil tegen te gaan. Neen, a het is met het sterven niet voleind. Wat na ons sterven komt, is nog pas een begin van 't zaliger aanzijn. Het zalige zelf in zijn volheid komt eerst als Christus wederkomt. Maar dan ook dit tweede: reeds nu moet het eeuwige in ons tintelen en heel onze ziel trillen doen. We zullen leven op aarde en op deze aarde onze taak vervullen, maar 't zal eiken dag op nieuw zijn een leven, als met den éénen voet nog in deze wereld staande, maar tegelijk met den anderen voet reeds ingaande in het tijdloos eeuwige dat van Boven ons benadert.

Is het hierom nu van overwegende beteekenis, of Jezus deze Openbaring op Pathmos aan Johannes den apostel, dan wel aan een anderen Johannes gegeven heeft ? Strikt genomen moet gezegd: neen. Had het Jezus beliefd voor dit overhandigen van zijn Testament aan zijn Kerk een ons overigens gansch onbekenden Christenbroeder, met den doopnaam van Johannes, te kiezen, wie zou het belet hebben. Toch hindert het, wanneer nog steeds de poging doorgaat, om bij deze Apocalypse het auteurschap van den apostel Johannes opzettelijk te loochenen. Als men zich wel indenkt in die aren, .toen de eerste eeuw haar uitgang nabij was, en er van de twaalf apostelen niemand meer in leven was dan de ééne ohannes, spreekt het u toch als geheel natuurlijk toe, dat Jezus dien eenen, nog overblijvenden Apostel niet is voorbijgegaan, om een ons geheel onbekend man met zoo heilige opdracht te eeren. Waar deze Apocalypse op Pathmos juist uitging, om, nu het Apostolaat wegstierf, de periode van de wonderen en teekenen ten einde ging, en het ordinaire geestesleven een aanvang stond te nemen, aan de Kerk een laatste woord toe te roepen van bovennatuurlijk karakter, en als ware het, een laatste vertrouwelijk woord met het oog op den loop der eeuwen die te komen stond, aan de Kerk achter te laten, wees het zich toch van zelf aan, dat Johannes, de eenige nog overgebleven apostel, hiervoor de aangewezen man was. Ware een overigens onbekende' Johannes opgetreden met de bewering, dat Jezus hem zulk een wondere openbaring had toevertrouwd, hoe zou hij geloof hebben gevonden. Schier van zelf zou men gevreesd hebben voor inbeelding en zelfbedrog. Maar nu de oude Johannes deze Apocalypse van zich deed uitgaan, nu spreekt 't van zelf, dat elk vermoeden van dien aard was uitgesloten, en dat men met een werkelijk genade-betoon van Jezus uit den hemel aan zijn Kerk op aarde te doen had.

Daarbij was het zoo geheel natuurlijk, dat Jezus aan Johannes deze Openbaring en dezen last nu eerst gaf. Voorzeker, ze had ook aan Petrus kunnen zijn toebedeeld, of aan Paulus. Zelfs waren èn Petrus èn Paulus onder de Apostelen veelal meer op den voorgrond getreden dan Johannes. Ook al was hij een Boanerges geweest, toch toont de historie, dat èn Petrus èn Paulus voor het optreden op het wereldterrein en onder het groote publiek meer door karakter en aard aangelegd waren. Doch in hun dagen kon deze Apocal}'pse dan ook niet uitgaan. Deze Apocal3-pse moest het sluitstuk zijn van de geheele Openbaring. En daar nu Johannes juist de langst levende Apostel is geweest, zoo dat hij feitelijk geheel de reeks van het Apostolaat afsloot, vormt het een natuurlijke harmonie, dat hém dan ook het sluitstuk van geheel de Apostolische actie werd toevertrouwd, en zulks wel toen hij gevangen zat op Pathmos. Men houde dan ook - wel in het oog, dat een Apocalypse door Jezus niet aan Johannes den Apostel, maar aan een ander onbekend geloovige toevertrouwd, althans niet zoo spoedig geloof en ingang zou gevonden hebben. En daarbij komt dan nog, dat de Apocah'pse in wordt geleid door de zeven aankondigingen aan de zeven kerken van Klein-Azië, en dat juist in het deel van Klein-Azië, waarin de Kerken lagen, Johannes als Apostel niet alleen werkzaam was, maar ook het hoogste geestelijk gezag uitoefende. Raadplegen we de historie, dan blijkt het ons overduidelijk, dat de Apocal\'pse die terstond, vooral in de dagen der vervolgingen, ten zeerste de aandacht der Kerken tot zich trok, schier zonder verzet, allerwegen in den breeden kerkelijken kring als een geschrift van Johannes den Apostel, en van niemand anders is aangezien. Reeds Justinus de martelaar treedt hier als onverdacht getuige op in zijn geschrift tegen Tr3'phon, c. 81. Evenzoo Irenaeus in zijn polemiek tegen de ketters {Adversus Haereses, . 5.30.3). Clemens Alexandrinus, Origenes, Tertulliarius, en wie met hen als toonaangevende schrijvers in de eerste eeuw na Christus optraden, geven gelijk getuigenis. Er werd aan den Anostolisrhen ooi-sprnng-en aan het auteurschap van Johannes niet getwijfeld. Heel de Kerk wist al spoedig, welk een schat ze door deze Apocalypse van Patmos rijker was geworden. Wel heeft men zich op Papias beroepen om het tegendeel te beweren, maar bij Papias is niet met één enkel woord te constateeren, dat hij de Apocalypse aan Johannes presbyter zou hebben toegeschreven, en alleen blijkt dat hij Johannes niet bepaaldelijk als apostel genoemd heeft. Wat Cajus en later Dionysius Alexander als twijfel opperden, sproot voort uit dogmatische tegenstellingen. Betwisting van de echtheid is dan ook later geheel op gelijke gronden in de nieuwere kritiek opgekomen, zonder dat het dusver gelukt, • is, één enkel steekhoudend argument te berde te brengen. Aan het weglaten in de Peschito herinnerden we boven reeds. Het is de inhoud van de Openbaringen die het verzet heeft doen opkomen. Men geloofde en beleed niet meer, dat Jezus uit den hemel deze Openbaringen op Patmos aan zijn Kerk gegeven had. Zoo kon er niet anders in gezien worden, dan een verzinning met heilige bedoeling van een fantasierijk aangelegd schrijver. En op dit standpunt zich plaatsende, kon men uiteraard niet toegeven, dat een man als de Apostel Johannes zich tot zulk vroom bedrog zou geleend hebben. Nu houde men hierbij wel in het oog, dat de gewone middelen die ons thans ten dienste staan, om over de echtheid van geschriften te oordeelen, destijds bijna geheel ontbraken. Er was geen drukpers, en dus ook geen authentieke copie die aan den drukker ter hand werd gesteld. Van niet één enkel geschrift dat hier in vergelijking komt, bezit men dan ook den oorspronkelijken tekst. En zelfs al had men zulk een oorspronkelijken tekst weten machtig te worden, dan nog zou hierdoor niet volledig bewijs te leveren zijn, daar de meeste schrijvers niet zelf schreven, maar, gelijk we dit ook aan Paulus in zijn brieven - zien, dicteerden ze hun geschriften aan klerken, die zich opzettelijk op goed leesbaar schrijven hadden toegelegd. Komt er thans een werk uit, dan liggen er aanstonds eenige honderden exemplaren van gereed, die overal heen verspreid worden; en staat er dan op den titel de naam van een bekend persoon, zoo is vanzelf alle twijfelaan de echtheid uitgesloten. Maar ook dit ontbrak destijds geheel. Er werden, als het noodig was, afschriften tegen hoog geld gemaakt, maar deze bleven uiterst zeldzaam, en niemand had er controle over. De publicatie-van zulk een werk was en bleef destijds alzoo een zaak van stipt vertrouwen. Wie met zulk een werk voor den dag kwam, moest weten en zeggen kunnen, hoe hij er aan gekomen was. En het is langs dezen geheel vertrouwelijken weg, dat het oordeel zich vestigde. Beroemde schrijvers van naam mochten over aanzienlijke middelen beschikken, om op eenzelfde oogenblik hun geschrift in grooten getale te laten uitgaan, maar vooral onder de armere Christengemeenten ging de

verspreiding bezwaarlijk en hierdoor langzaam. Alleen mag hier vermoed, dat Johannes zelf zijn Apocalypse aan de zeven Gemeenten in Klein-Azië aan elk in één exemplaar gezonden heeft, en hierdoor moest zich van zelf volkomen zekerheid vestigen omtrent de wijze, waarop deze Openbaring van Christus aan het bestuur van deze kerken was toegekomen. Van misleiding kon hierbij ^.en sprake zijn.

Wel heeft men, vooral in de laatste jaren, beweerd, dat de inhoud, taal en stijl van de Openbaring niet gedoogen kan, dit _ geschrift toe te kennen aan denzelfden schrijver van het Evangelie en van de brieven van Johannes, maar ook dit zegt minder dan niets. Neemt men den tekst van de drie Brieven, van het Evangelie en van de Apocalypse saam, dan verkrijgt men nog slechts een bundelken, dat saam in druk amper 60 bladzijden gewoon octavo oplevert. Van andere publicaties van Johannes heeft men nimmer gehoord. Van private brieven spreken we nu niet. Stel u nu voor, iemand van onze dagen, die in een lang leven van over de 70 k 80 jaren, alles saam genomen, nooit iets anders ter perse had gezonden dan vijf kleine geschriften van een kleine zestig bladzijden samen, hoe ter wereld zou men dan bij zoo iemand op stijl, taal en zinsbouw kunhen afgaan, en wel zóó kunnen afgaan, dat viel uit te maken, of hij een van die vijf wel zelf geschreven had. Vergelijk ook thans nog de werken van eenzelfden schrijver toen hij 20, 40, SO, 60, 70 jaren oud was, met elkander; en aan allerlei merkt ge immers verschil in zegswijze en uitdrukking. Dit verschil komt op uit het verschil van leeftijd, uit verschil van woonplaats en omgeving, uit verschil van het te behandelen onderwerp. En waar dit zelfs dan voorkomt, als ge te rekenen hebt met schrijvers die duizenden van bladzijden drukken Heten, hoe zoudt ge dan uit verschil in taal en zegswijs ooit tot onechtheid kunnen besluiten bij een auteur, die eigenlijk geen auteur is, daar in zijn lange leven, alles saam, niet meer dan nog geen vier vel schrifts uit zijn pen vloeide. Daar komt dan in de tweede plaats bij, dat het hier een geschrift geldt, dat voor een groot deel letterlijk geïnspireerd is, zoodat de Apostel letterlijk neer had te schrijven wat hij hoorde dat tot hem gezegd werd, en ge voelt hoe er uit dit taal-en stijlverschil zelfs nog minder is af te leiden. En komt hier nu bij, dat ook de inhoud van Evangelie, Brieven en Apocalypse zoo geheel uiteenloopt, dan verstaat ge 't toch eigenlijk niet, hoe men het ook maar wagen dorst, om met zulke nietszeggende bewering de echtheid van zulk een heerlijke openbaring als de Christus ons uit den hemel toevertrouwd heeft, ook maar te kunnen verdenken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's