Van de Voleinding.
CCLXIII.
ACHTSTE REEKS,
Vin.
Maar Ik, ziet. Ik richt mijn erbond op met u, en met uwen ade na u; en met alle levende iel, die met u is, van het geogelte, van het vee, en \'an het edierte der aarde met u; van llen, die uit de arke gegaan ijn, tot al het gedierte 'der arde toe. Gen. IX - 9, 10.
De tegenstelling tusschen wat heet de vier dieren en de vier en twintig ouderlingen, is alzoo geen andere dan die tusschen schepping en herschepping. Wat gemeld wordt van de vier dieren slaat terug op den Paradijs-toestand vóór den val, en wat daarop volgt over de vier en twintig ouderlingen doelt op de herschapen, verzoende en gezaligde menschheid, die, onder Christus als haar hoofd, der zaligheid nu reeds of na den dood deelachtig wordt.
Nu herinnere men zich hierbij, wat we vroeger opmerkten omtrent het Noachitisch verbond. In dat heilig verbond toch waren niet alleen de nakomelingen van Noach met den nieuwen stamvader opgenomen, maar met den mensch ook de dieren. Het staat er in Gen. IX : 9 v.v. zoo overduidelijk: Ziet, Ik richt mijn verbond op met u en met uw zaad na u, en met alle levende ziel, die met u is, van het gevogelte, van het vee, en van alle gedierte der aarde met u; van allen die uit de ark gegaan zijn, tot al het gedierte der aarde toe.» Er kan daarom mets vreemds in liggen, dat ook in de Apocalypse niet enkel met den mensch, maar ook met de aan den mensch verwante dieren gerekend worden. Of het ons aanstaat, doet er niet toe, maar weg te cijferen is het feit niet, dat in de Heilige Schrift, voor zooveel de Schepping en den oorspronkelijken Paradijs-toestand aangaat, steeds de zich bewegende dieren en de mensch in onderlingen samenhang worden voorgesteld. Reeds vroeger wezen we er daarom op, hoede hoogststaandeProfeten .gelijk Jesaia, ons de toekomstige heerlijkheid steeds in zulk een zin voorhouden, dat er volstrekt niet enkel menschen in den staat der heerlijkheid zullen gevonden worden, maar dat in die toekomst (zie Jesaia XI:6) »de wolf met het lam zal verkeeren en de luipaard bij de geitenbek zal nederliggen; dat het kalf en de jonge leeuw saam zullen verkeeren; en dat een klein jongske ze zal drijven; dat de koe en de berin samen zullen weiden, en dat de leeuw stroo zal " eten .als de os; ja, dat een zoogkind zich zal vermaken over het hol van den adder, en dat een pas gespeend kind zijn hand zal uitsteken in den kuil van den basilisk.* Voegt men nu deze profetie saam met wac_ ons omtrent de Scheppingsdagen en het Noachitisch verbond is gemeld, dan blijkt uit alles, dat er niets vreemds in ligt, zoo ook de Apocalypse er ons op wijst, dat in de oorspronkelijke Schepping de dieren met den mensch in nauw verband werden' gesteld.
Bij de vier en twintig Presbyter! of ouderlingen is alleen van den mensch sprake, omdat hier de orde opkomt uit de uitverkiezing, de wedergeboorte en de bekeering; al te gader gegevens die alleen op den mensch slaan; maar toch is het een stellige fout, indien men bij de zaliging ceniglijk met de wedergeboorte en de herschepping rekent. De herschepping onderstelt vanzelf voorafgaande schepping, en zoo kan het niet anders, of ook bij den Troon Gods kunt ge niet uitsltiitend de gezaligden en hun leidslieden en herders vinden, maar moet, eer ge daar aan toekomt, altoos afzonderlijk gerekend worden met den mensch, gelijk hij in het Paradijs, vóór zijn val, krachtens zijn schepping verkeerde, en in die positie stond hij met de dieren in een van God besteld verbrand. In het Paradijs was het, vóór den val, één samenhangende groep wezens, die in den mensch en in de met hem verwant levende dieren optrad, en straks na > den zondvloed is door het Noachitisch verbond deze saamhoorigheid bestendigd. Vandaar nu dat ook in de. Apocalypse, als het aan het einde toekomt, die verwante wezens, mensch en dier, weder in onderling verband optreden. En zoo verklaart het zich dan, hoe steeds in den lofzang die Godè wordt opgedragen, het hallelujah van de oorspronkelijke Scheppingswereld aan de aanbidding der vier en twintig ouderlingen of geestelijke menschheid voorafgaat. Van het gebruik van het woord »dieren" •iebben we ons nu losgemaakt. Gedoeld wordt p de levende wezens, menschen en dieen, gelijk ze vóór den val, in het Paradijs God als hun gezamenlijken Schepper vereerlijken, en reeds het saam vallen van eider schepping op den zesden dag, toont an meet af beider saamhoorigheid.
Doch hierbij blijft het niet. Nog sterker nadruk zelfs moet er gelegd worden op het tweede, heel onze positie bcheerschende feit, dat niemand wedergeboren kan worden, die niet eerst op natuurlijkewijze geboren is. Alle wedergeboorte, alle bekeering, alle toebrenging en alle zaligijig onderstelt alzoo steeds en onveranderlijk, dat we eerst uit de gemëene natuur van alle dierlijk leven zijn opgekomen. En dit ons' opkomen staat niet onder het signaal van het hernieuwde en herboren leven, dat ons in de wedergeboorte toekomt, maar onder het signaal van de oorspronkelijke verschijning van ons natuurlijk leven in de eerste schepping. We kunnen daarom volstrekt niet zeggen, dat wij, .als verlosten en herborenen, uitsluitend met de vier en twintig geestelijke herders te maken hebben, die hier als de ^ouderlingen" optreden, alsof we met de 4 Zoda niets uitstaande zouden hebben. Dit is ondenkbaar en het tegendeel is waar. Indien we niet uit onzen vader en onze moeder, conform het oorspronkelijke en natuurlijke levensproces, geboren zijn, dan bestaan we niet, en kan er van ze/^^^'rgeboorte voor ons geen sprake zijn. De gemeene grond, waaruit ons bestaan opkomt, is en blijft de Adamitische menschheid, gelijk die aan de eerste schepping haar ontstaan dankte; en daar nu deze oorspronkelijke schepping het opkomen van den mensch in verband stelde met de schepping van de andere wezens, die velerlei trek met den mensch gemeen" hadden, kon het niet anders, of wat saamhoorde krachtens de Schepping bleef dan ook in onderling verband voortbestaan. Zelfs bij de offerande komt dit duidelijk uit. Het offerdier komt voor den mensch in de plaats. Straks zelfs wordt het type van het offerdier als type van den Christus genomen. Hij is dan het , Lam, het Lam dat de.zonde der wereld wegdraagt. En juist daarom is het in zoo hooge-mate opmerkelijk dat in Openbaringen 5, waar we ons in de Troonzaal Gods verplaatst vinden, de Christus niet als de gekroonde majesteit verschijnt, maar als het Lam Gods.
Ook voor ons zelf moeten we alzoo steeds gedachtig blijven aan het veelzeggend feit. dat onze wedergeboorte en al wat hieruit volgt, zeer zeker uit de Verlossing opkomt, en met al wat de Verlossing teweeg brengt, tot het nieuwe leven behoort, maar dat we in onzen natuurlijken oorsprong, in ons verwekt zijn, in ons gedragen zijn door onze rnoeder, en in het gevoed zijn door haar borst, nog geheel tot het oorspronkelijke te' rekenen zijn, dat God in de eerste Schepping tot aanzijn riep. Ons bestaan danken we niet aan Golgotha, maar aan de schepping in het Paradijs van den eersten mensch, en aan dien mensch in saamwerking met de ons zoo veelszins verwante dieren. Ge moogt 't u daarotn niet voorstellen, alsof dit alles ja van Adam waar was, maar u niet-aan zou gaan, zoodat gij, als.'ware het met uw eerste in het leven treden, uit Christus geboren waart. Zeer zeker kan de wedergeboorte reeds in het eerste levensuur van een kindeke intreden, maar al is dit zoo, dan is het toch altoos een intreden van een w/«/w verzoeningsleven in de ziel, in een wezen dat reeds bestond, en zoo dankt ook gij uw aanzijn, uw bestaan, uw wezen als mensch in geen enkel opzicht aan Golgotha, maar steeds en eeniglijk aan de eerste Schepping van den natuurlijken mensch. Ook gij zijt van Adam. Daarom nu thoet altoos weer op dat eerste ontstaan van elk mensch de volle nadruk gelegd. En dit nu is het wat ook in Openbaringen 4 en S geschiedt, waar gehandeld wordt van de 24 geestelijke hoofden, en vooraf zelfs gewezen wordt op de vier vertegenwoordigers van het nog onherborene, oorspronkelijke, en geheel natuurlijke leven dat ook u uit Adam toekwam. Uw bestaan hebt ook gij uit Adam, en wat ge aan Christus dankt, is de hernieuwing en heiliging van uw ingezonken en ontheiligd natuurlijk bestaan. Ge vergist u daarom ten eenenmale, zoo ge voor u zelf alleen rekent met de 24 geestelijke herders der verzoening, alsof de vier vertegenwoordigers van de Zoo'a u niet aangingen. Veeleer staat het zóó, dat ook uw ontstaan en bestaan gerepresenteerd is in de vier v.dieren", terwijl in de 24 Presbyteri, heel anders, enkel uw Xcv^nsvernieuwing en wedergeboorte zich aftéekent.
Staat dit nu voor ons • ast, dan-kan het thans weinig inspanning kosten, duidelijk te doen uitkomen, dat h-'gcen in het Se kapittel begint verhaald ? •, worden, rechtstreeks op het einde z'.üt, en volstrekt niet het verhaal opent va's hetgeen aan de Kerk van Christus in den loop der eeuwen wedervaren zou. Alles zet hier toch in met het verwijzen naar een boek, dat in de hand Gods is. Het is niet een boek, dat van elders wordt aangedragen, maar dat in de hand Gods rust. Niet dus als een boek, dat nu pas geschre-en is, maar dat in de hand Gods steeds' geweest is, als bevattende den inhoud van zijn eeuwig raadsbesluit.. Plet boek is daarbij niets dan een beeldspraak. Vanze'f was er geen boek, maar wordt hetgeei er was, ons in boekvorm voorgesteld, o.ndat het onder ons menschen zóó toegaat, dat wc hetgeen voor ons vaststaat, en toch ook anderen raakt, in een boek plegen op te schrijven. Het Testament is h-ervan het steeds meest in het oog springend voorbeeld, en van daar dat de twee groote Openbaringen die ons van God djn ten deel gevallen, ons' in den regel onder den naam van Oud-en Wicuvj-Ttstament worden aangediend. Doch in het overige van ons leven' plegen we, waf ir, goede orde en in vasten vorm van ons uit moet gaan, op schrift te brengen. Gelde ijk doen we alzoo met ons kasboek en bioJi)gisch met'onze eigen levensbeschrijving. Wat orders door ons gegeven, aangaat, met aangeplakte verordeningen.. Kortom, onder ons menschen kan het niet anders, of wat op meerderen betrekking heeft, en den vasten gang in het leven, .en zelfs na .'; nïen djod verzegelen zal, stellen we op, schrift, en laten het thans zelfs, in druk p.^^tlcggen en ter •3!g: c.mj'er; e ^.r., - -.U: , t IMP bet geheel natuurlijk verschijnsel, dat de vaststaande besluiten Gods, die de einduitkomst sullen beheerschen, hier voor ons treden in den vorm van een boek, en wel, om er de voorloopige geheimkouding van te verzekeren, van een verzegeld boek.
Dit' boek is niet pas - saamgestcld, overmits de besluiten Gods niet eerst later opkwamen, maar eerf eeuvvig karakter dragen. Alleen, het zijn besluiten, die niet aan de menschen geopenbaard waren. Het waren besluiten, die God voor zich zelf had vastgesteld, doch waarva» de openbaring eerst later volgen kon, Tusschen die twee moet derhalve scherp onderscheiden worden. Het zijn besluiten die voor God reeds voorlang vast stonden, doch voor ons menschen een geheim vormden. Daarom waren de schrifturen die dit besluit, en de deelen van dit besluit, inhielden, verzegeld; iets'vtrat natuurlijk KCggen wil, dat ze voor ons volstrekt geheim waren, en dat ze voor ons geheim bleven tot op het oogenblik, dat God zelf deze - ichrifturen zou ontzegelen en laten publicecrcn. Dat er nu sprake is van zeven /.ulke schrifturen, die in één bundel zijn saamgebonden, en alzoo een soort boek vormden, is uiteraard niet letterlijk op te vatten. Ook hier komt het getal zeven, evenals overal elders, in .symbolischen zin voor. Het is niet één besluit, er zijn meerdere besluiten, en wijl deie. besluiten uit het heiligdom tot ons komsn, z|n ze saamgevat in het heilige getal van zeven. Doch afgezien hiervan trekt het hier de aandacht, dat een bundel van zeven rollen beschreven papier, die dusver verzegeld, en dus onbekend en gesloten waren, thans zal worden geopend. De oproeping hiertoe gaat uit, niet van cenig mentch, maai-uit de Engclenwercld. Die Engelenwereld wordt ons steeds door de Hsilige Schrift roargesteld, als in hooge mate belangstellend in wat den geloovigen op aarde wedervaart, Zrj zijn afgescheiden van de gevallen engelen, die onder satan tegen God saamspanden. De goede engelen staan diametraal tegen de demonische engelen over, Eti daar nu de breuke die in de engelenwereld tusschen de demonische en de goede engelen uitbrak, ook in de menschenwereld was overgedragen, sprak het vanzelf, dat de goede engelen de hoogste belangstelling toonden in wat de menschenwereld, als reflex van de hoogere wereld, te aanschouwen zou - geven.
Nu hadden die goede engelen, evenmin als •wij menschen, - van de besluiten Gods voor de toekomst kennis erlangd, ja, zij kenden evenmin als wij het bestaan van die besluiten. Thans echter wordt het bestaan van de besluiten op eenmaal voor hen kenbaar. Het heet dan, dat God deie zijn besluiten in een b»ek vergezeld had, en .^00 bleven ze onbetend. Nu echter laat God dien bundel heilige rollen, waarin zijn eindbesluiten vervat zijn, ruchtbaar worden. De Engelen zien dien bundel. Ze nerhen voor het eerst dat boek waar. Van zelf maakt nu de uiterste nieuwsgierigheid zich in heiligen zin van hen meester. Ze kunnen het niet dragen, dat daar die rol, die bundel, dat boek voor hun oogen is uitgekomen, maar dat het totaal verzegeld zou blijven, zoodat .ze nu wel weten, dat het er is, en daar voor hen ligt, maar niemand heeft er iets aan, want het is pertinent gesloten, en niemand kan te weten komen, wat die bundel behelst. Daarop treedt nu een bijzonder machtige engel naar voren. Hij wordt in VS. 2 een „sterke engel" genoemd, en roept luide uit, eri wel , , met een groote stem", die door heel den hemel dreunt: , , Wie is waardig het boek te openen, en zijn zegelen open te breken? " Merk nu, om wel te verstaan wat dit beteekende, op hetgeen VS. 11 u omtrent het heirleger der engelen meldt. Daar toch lezen we dat het getal der engelen was „tienduizend maal tienduizenden en duizend maal duizenden", een cijfer dat duidt op verscheidene honderd millioenen, en er dan nog vele millioenen, bijna in \\cX onbegrensde, aan toevoegt. Onder geheel die onafzienbare menigte van Engelen kwam nu óp eeamaal ontroering en beweging op. Men zag nu, dat het, besluit omtrent de eind-uitkomst daar voor aller oogen lag. Alleen maar, het was zevenvoudig verzegeld. Wie nu zou 't openen ? Immers het verlangen van de geheele Engelenwereld, om nu het einde te Iceren kennen, was zoo goed als onweerstaanbaar. Maar niets hielp, en niets bracht ontspanning. Immers zoo zegt vs. 3 : »En niemand in den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde kon het boek openen noch het inzien". Iets wat Johannes zoo machtig aangreep^ dat hij hz^on Xe weenen, ja, zeer te weenen, nu niemand waardig geacht werd om het boek te openen en het te lezen, ja, z.-!fs n!»t .-ira het 'n te.zien.
Doch juist op dit weenen volgde dan nu ook aanstonds de ontspanning. Een van de 24 Presbyteri toch nam nu het woord op, en hij zeide tot Johannes den apostel: »Ween niet, wat zie de Leeuw, die uit den stam van Juda is, de wortel Davids, die is het die overwonnen heeft, om het boek te openen en zijn zeven zegelen open te hreken«. En op dit zeggen treedt nu op eenmaal de Christus naar voren, en Johannes ziet hem daar te voorschijn komen uit den heiligen kring, die Gods Troon omringt, midden uit de 4 Züo'im en uit de 24 Presbyteri, en wel in de gestalte van het Lam. Hij was, zoo staat er uitdrukkelijk in vs. 5, de Leeuw, maar hier treedt hij op in de symbolische gedaante van een Lam, en ïwel als een Lam met zeven hoornen en zeven' oogen, die saèm de zeven Geesten Gods moesten afbeelden, en die uit waren gezonden in alle landen «. In niets toch wordt hier de actie tot de Joden, of tot de geloovigen uit de Joden, beperkt. Veeleer geldt het hier een actie die_jle geheele wereldkerk aangaat. Zie 't maar in den lofgang van vs. 9. Daar t@ch staat het: »Gij hebt ons Gode gekocht, èn wei gekocht met uw bloed, uit alle geslacht, en taal en volk en natie. n.
Dit alles nu zou ten eenenmale onvertaanbaar zijn, indien het slaan kon, of ocht, op het eerste opkomen van Christus Kerk. Vlak het tegendeel blijkt veeleer. eel de ons hier gegeven voorstelling laat geen andere uitlegging toe, dan dat hier ehandeld wordt van hetgeen vlak voor het einde der dingen, aan het komen van den Antichrist en aan de wederkomst des Heeen voorafgaat. Reeds het eerst verborgen zijn van het Boek of Testament wijst hierop. ie zulk een schriftelijke aanwijzing-van at er gebeuren moet, in gereedheid gebracht, en verzegeld en als in 't geheim erborgen heeft, brengt die' niet voor den ag, of het einde moet op til zijn. Dan erst, ajs het einde aanstonds op handen, s, valt de reden weg, die dusver de geheimhouding noodzakelijk maakte. Zulk en schriftelijke beschikking is met het og op het einde in gereedheid gebracht. e is, zoolang het einde er nog niet was, eggehouden en onzichtbaar gebleven, en u eerst, nu 't al volbracht is; en het einde óó zóó zal intreden, nu is er oorzaak om eze verborgen schriftuur voor den dag te halen en er bekendheid aan te geren. De il hiertoe gaat vanzelf alleen van God it. Niet nu eerst bereidde God dit boek, ooals wij menschen vaak dan eerst aan ns Testament gaan denken, als ons leven en einde loopt en ons leven bedreigd chijnt. Bij God wordt niets nieuw, en omt 'niets met den tijd nieuw op. Gods aadsbesluit, en zoo ook zijn besluit omrent het einde der dingen, is uiteraard een an eeuwigheid af vaststaand besluit, doch at voor oas, menschen verborgen bleef, n nu als het einde op ons toetreedt, voor ns ontsluierd wordt.
Dit boek, deze verzegelde bundel, deze zevenvoudige rol is niet één met de gewone Openbaring, doch staat er lijnrecht tegenover. De gewone Openbaring Gods is zelfs in het Paradijs reeds begonnen, ze heeft de geloovigen alle eeiiwen door verzeld, ze is steeds meerder en rijker geworden, en heeft in den loop der eeuwen de geloovigen nirnmer verlaten. Die Openbaring is dan ook niet verzegeld, maar geheel open. Ze spreekt een ieder van meet af toe, en gaat in heel ons leven met ons mede. Wat hier en daar er tegen ingaat, was niet openbaar, doch verborgen in het stiptst geheim. Opzettelijk verborgen gehouden, deels doordien het niet uitkwam, en ten andere doordat het zoo sterk omfloersd, omsluierd, ingebonden, ingewikkeld, toegesloten en verzegeld was. Bij de Openbaring is 't alles drang, dat een ieder ze zal kennen, bij dezen mystieken bundel daarentegen dat niemand er een oog insla, eer de ure van het einde gekomen is. Met alle beslistheid moet . daarom de volstrekt onhoudbare voorstelling worden bestreden, alsof hetgeen in dezen zevenvoudigen bundel beschreven stond, ontzegeld en publiek ijemaakt zou worden toen de loop van Christus' Kerk pas begon. Die loop van Christus' Kerk moest veeleer voleind zijn. Zooals er. duidelijk bij staat, het Evangelie van Christus' moest eerst »onder alle geslacht en taal en volk en natiën zijn uitgedragen, eer dit boek ontzegeld kon worden". Juist zooals er in Openb. VII:9 staat: »Ik zag een groote schare, die niemand tellen kon, uit alle natie, en geslachten, en volken en talen, staande voor het Lam«. Het is de Voleinding die hier naderende is, en geheel de Apocalypse blijft onverstaanbaar, zoo dit niet, van meet gehouden.
We zijn met wat de Apocalypse ons openbaart, aan het einde der dingen toe. De wereldkerk zal dan op alle manier gereed zijn gekomen. Doch nu nadert met het ^inde de ondergang der wereld. Immers de Anti-christ komt. En dat is het wat de Apocalypse ons komt voorhouden.
Dr. A. K.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 11 november 1917
De Heraut | 4 Pagina's