GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 175

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 175

Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit

2 minuten leestijd Arcering uitzetten

165 en verklaart zelfs : „quin etiam legis jussa difficultatem non habent" {Cat. Rom. Pars lil, c. 1, qu. 4). En al is het geen dogma declaratum d. w. z. al staat het niet met zoovele woorden in de geloofssymbolen uitgedrukt, dat de mensch behalve deze „impletio legis" nog „bona opera supererogationis" kan doen, de Roomsche Theologie leert dit wel en ze vindt in het dogma declaratum voor deze leer zeker genoegzamen grond (LOOFS, Symbolik, Tubingen, 1902, I, p. 314). Toch heeft de Roomsche Kerk zelf wel de moeielijkheid gevoeld, die aan dit standpunt verbonden was. Indien niemand verplicht kan worden „ad impossibile", dan zou de impletio legis voor alle menschen mogelijk moeten wezen, ook voor den „non justificatus", maar het concilie van Trente, altoos even voorzichtig in zijn uitdrukkingen, zegt alleen, dat het onjuist is te leeren: „Dei praecepta homini iustificato ad observandum esse impossibilia', en voegt hieraan toe, „quod utique cum divino auxilio praestare possunt" (Sess VI, cap. 11, DENZINGER ed. dec. p. 272). Voorts verklaarde het Concilie, dat de „justificati in hac mortali vita quantumvis sancti et iusti in levia saltem et quotidiana, quae etiam venalia dicuntur, peccata quandoque cadant" (t. a. p.), en wordt in den Catechismus de impletio legis, die God van ons eischt, ten slotte verzwakt tot de uitspraak, dat niemand iustus kan worden, „nisl animam habeat paratam ad omnia praecepta Dei servanda" {Cat. Rom. Pars III, c. 1, qu. 5). "1) A. F. C. ViLMAR, Martin Luther, Gütersloh 1883, p. 9, heeft terecht gezegd: „Es hat Luther seit Augustin, ja seit der apostolischen Zeit bis auf diesen Tag unter allen Menschen auf Erden das wahrste, der Offenbarung auf das Vollstandigste entsprechende, liefste und starkste Sündenbewusztsein gehabt". 11') Thesis 3 van de stellingen, in 1520 door Luther verdedigd, over de quaestio: „utrum opera faciant ad iustificationem"; Luthers Werke, E. A. var. arg. 4, 337. 113) Luthers Werke, E. A. 50, p 248. I") ENDERS, Luthers Briefwechsel, 3, 208. •) Luthers Werke, E. A. var. arg. 4, 337, thesis 4.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's

Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 175

Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910

Rectorale redes | 192 Pagina's