Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome - pagina 151
Rede bij de overdracht van het rectoraat aan de Vrije Universiteit
141 löo) Luther heeft in zijn voorlezingen over de Romeinen bij Rom, 4, 7 uitvoerig geschilderd, hoe de mensch op tweeërlei wijze ten opzichte van de concupiscentia dwalen kan, en hij heeft deze schildering ongetwijfeld ontleend aan hetgeen hijzelf had ondervonden. De eene wijze van dwaling bestond hierin, dat men de zonde alleen zocht in daden, woorden of gedachten en tevreden was, wanneer deze daadzonden werden bestreden, maar geen oog had voor het peccatum internum, de concupiscentia; want daardoor kwam de mensch tot hoogmoed en valsche gerustheid: „Que miseria sequitur ex eo, quod peccatum illud internum non querunt expugnare, sed solum in opere, verbo, cogitatione peccatum statuunt, quibus purgatis . . securi eunt nihil solliciti per gemitum illud internum quoque curare" (FiCKER, I, 2, p. 117, cf. p. 109, waar Luther zegt, dat hijzelf vroeger zoo gedaan heeft. De andere wijze van dwaling bestond daarin, dat de mensch, — en ook hier teekent Luther ongetwijfeld weer zijn eigen beeld, — tot het inzicht gekomen zijnde, dat de zonde niet alleen schuilt in de daden, maar vooral in de concupiscentia, nu met alle macht pogen gaat deze concupiscentia met wortel en tak uit te roeien, en omdat dit hem nooit gelukt, tot wanhoop komt: „rursum alii sunt nimis pusillanimes, qui peccant in aliam partem nimium festinantes ad expurg.-itionem fermenti. Qui etiam ipsum internum peccatum vellent fitnditus extirpare et quia non possunt, sed sepius cadunt, ideo tristes, deiecti et desperati fiunt" (t. a. p.) Ook dit was, gelijk Luther psychologisch zeer juist opmerkt, een verfijnde vorm van eigengerechtigheid. Want God laat deze concupiscentia nog in ons blijven, om ons nederig te houden: „Deus enim ideo nos in peccato isto, in fomite, in concupiscentia derelinquit, ut nos in timore sui et humilitate custodiat" (I, 2, p. 116). Daarom kan de genade Gods ook niet medewerken met ons, om deze concupiscentia in dit leven geheel uit te roeien: „ideo cum gratia non cooperetur eorum nimio zelo et festinato impetu, student suis operibus efficere, ut purissimi sint, et miserrime colliduntur" (I, 2, p. 117). Dat Luther ook hier wederom zijn eigen toestand teekent, blijkt uit hetgeen hij elders zegt: „nam si cognoscatur, quod nullis consiliis nostris concupiscentia ex nobis posset auferri, et haec contra legem est, quae dicit ,non concupisces', et experimiir omnes invicibilem esse concupiscentiam penitus. Quid restat nisi ut sapientia carnis cesset et cedat, desperet in semetipsa, pereat et humiliata aliunde quaerat auxilium, quod sibi praestare nequit" (W. A. 1, 35). Hel was de laatste poging geweest van zijn sapientia carnis.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910
Rectorale redes | 192 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van donderdag 20 oktober 1910
Rectorale redes | 192 Pagina's