In de school der wijsbegeerte.
Het verscheurde bewustzijn.
Met Schopenhauer sluit zich af de reeks van de groote denkers, die met hun wijsbegeerte een poging gedaan hebben het wereldraadsel op te lossen, en een architectonisch systeem van wereldbeschouwing te geven, dat alle andere •Weltanschauung, en zelfs alle religie, overtreft en vervangt.
De filosofie kent, evenals de religie, de onderscheiding van groote en kleine profeten.
Ja, met meer recht. Want, terwijl de gangbare onderscheiding tusschen groote en kleine profeten OJD" het gebied der christelijke religie volstrekt niet beslist over den rang of den invloed der genoemde profeten (anders zouden immers Elia en Johannes de Dooper ook onder de grootsten moeten worden genoem.d), maar veeleer berust opt den omvang en de beteekenis van de door hen nagelaten gesc'h'riften, is de onderscheiding tusschen groo'te en kleine filosofen zuiver afhiankélijk gesteld van de vraag, welke heerschappij hun wijsgeerig stelsel uitgeoefend heeft op de geesteswereld.
Onder de groote profeten in de filosofie rekenen wij degenen, die niet alleen de een of andere intellectueele ontdekking hebben gedaan, maar wien het gelukt is bij een deel der mensc'hheid da ingeschapen behoefte aaxi een wereldbeschouwing te bevredigen en die daardoor leiding hebben gegeven aan den geest van hun tijd of school gevormd in de eeuwen, die na hen volgden. Tot de zoodanige heerschende denkers rekenen wij daarom mannen als Plato, Spinoza, Kant, Hegel, en Schopenhauer.
Na Schopenhauer is er geen filosoof-meer opgestaan van zijn intellectueele kracht en mystieke werking.
De filosofie vertoont thans, na het heengaan van de groote idealistische wijsgeeren en vaii den fascineerenden pessimist, eenigermate het beeld vaa een wereldrijk, dat zich oplost in kleine staatjes, wanneer de geniale despoot den schepter neerlegt.
Ons rest nog de taa: k van den aard en de beteekenis dezer nieuwste, veelvormige, - , Avijsbegeerte een beeld te geven.
Feitelijk zijn we bij dit keerpunt op den weg der wijsbegeerte tot ons uitgangspunt teruggekeerd,
In onze eerste artikelen poogden wij reeds een overzicht te geven van den woeligen, heeten, geestesstrijd onzer dagen, om de belangstelling voor ons onderwerp wakker te maken.
Ons doel was, van den aanvang af, niet alleen het verstand, maar ook het hart, van onze lezers in onze beschouwingen te betrekken.
Wij doen niet aan filosofie, ter tegemoetkoming van hen, die weleens wat nieuws willen hooren, of omdat het tegenwoordig onder de „jongeren" tot den goeden toon hoort, „dat je wat van filosofie afweet", —• maar om de dieper liggende reden, dat het in onzen tijd haast niet meer mogelijk is als 'christen veilig door het leven te koersen, tenzij men kennis heeft van de koudo (intellectueele) en warme (mystieke) geestesstroomingen; — welke kennis nu eenmaal zonder een schijnseltje en beginseltje van filosofie onmogelij'k is.
Ik hoop, dat de lezer, na den rondgang dooi de geschiedenis van de wijsbegeerte beter in staal is zich omtrent de beteekenis van de wijsbegeerte, ook voor het menschenleven-van-dichtbij, een oordeel te vormen.
De weg der menschiheid menschelij'ken geest. is de weg van den
Wat wij in vele z.g. geschiedbodi'en vinden, n.l. de nauwkeurige vermelding v3n de geschiedfeiten, van regeerende en vallende dynastiën, van oorlogen en verdragen, van de ontdekkingen en uitvindingen, — is niet veel meer dan het bleeke karkas der geschiedenis.
Hoewel de wijsbegeerte een heel eigensoortige
geéstesstreving is^ ondersclieiden van de religie, speelt zij, gelijk we aangetoond liebben, meermalen 'de rol'(dit is liet juiste woord) van de religie, en wordt het vernuftspel van het verstand een diep-ernstige da^ld VMi het hart, waardoor de gang der menschheid wordt bepaald en de gedaante der menschheid wordt veranderd.
Vooral in onzen tijd Vian ontwaltend intellectualisme en vjan gemakkelijke populariseering der geestesbeschaving dient de filosofie bij velen als „Ersatz" der religie.
De heerschende koningen der wijsbegeerte zijn uitgestorven, maar het getal vrienden en beoefenaars van de wijsbegeerte groeit bij den dag.
Indien thans een Napoleon der gedachte kon opstaan, zou hij de velden des geestes wit vinden om te oogsten.
Het is ontroerend te zien, hoe de moderne mensch, losgeraakt van het profetische Woord, dat zeer vast is, en verlangend naar verzadigende wijsheid, vergeefs een ander houvast zoekt.
Want minder dan ooit vertoont de wijsbegeerte van dezen tijd het beeld van profetische eenheid en kracht.
In zijn inaugurale rede („De Norm der Waarheid") Jcarakteriseerde professor Haitjema onzen tijd, ten opzichte van de wijsbegeerte', terecht als den tijd van „het verscheurde bewustzijn".
De menschheid is op zoek naar de norm der waarheid, maar zij heeft vooraf de filosofie in een stadium gebracht, wa, arin haar kans op slagen zoo goed als onmogelijk gemaakt wordt.
Inzooverre van „schuld" gesproken kan worden, is Kant de hoofdschuldige aan het feit, dat het moderne bewustzijn verscheurd is.
De onaantastbare verdienste van Kant is, dat hij de kritiek op het denkapparaat van den mensch aangedurfd, en ook daadwerkelijk aangetoond heeft, dat de menschelijke geest zijn eigen bijdrage levert tot opbouw van de waarheid.
Maar Kant heeft niet kunnen verhinderen, dat bet vertrouwen in het vinden van de waarheid duurzaam is geschokt.
Sinds Kant is de geschiedenis der wijsbegeerte, naar het schijnt voor goed, uit het.naïve tijdperl^ in de Icritische periode overgegaan, en de kritiek is machtiger gebleken tot verscheuring dan tot opvoeding.
Het schitterende en klassieke voorbeeld van gezonde „naïviteit" in het denken was Augustinus.
In zijn „Wijsbegeerte der Openbaring" (o.a. bl. 53), geeft professor Bavinck een prachtig exposé van de, voor de ware filosofie noodzakelijke, naïviteit, gelijk Augustinus die beleefde tegenover het wanhopig scepticisme, waarmee de Grieksöhe fiosofie geëindigd was: , , Bij het licht der openbaring daalde Augustinus in zijn eigen zieleleven af, hij vergat de natuur en begeerte niets anders dan God en zichzelven te kennen. En hij vond daar, ja ook het denken, maar dat denken niet alleen; achter dat denken, drong hij door tot het wezen der ziel, zelf ging immers bij hem aan het denken het leven, aan het weten het gelooven, aan de reflexie (weerspiegelend denken) het zelfbesef, aan het kennen de ervaring, vooraf. Achter het denken tot het wezen der ziel teruggaande, vond hij daar niet een simpele eenheid, maar een wonderlijke totaliteit; hij vond er de ideeën en normen, de wetten van het ware en goede, het antwoord op de vragen naar de zeklerheid der kennis, naar de oorzaak aller dingen, en naar het hoogste goed".
Om deze reden noemt Dr B, a, vincK Augustinus den wijsgeer der zelfbezinning en in deze tyeering hebben we de uiterste tegenstelling met , , het verscheurde bewustzijn" van onze eeuw.
Wat Kant deed was op. zichzelf een prestatie, op' wijsgeerig gebied zonder weerga. Hij ontstak de lamp der wijsbegeerte in de binnenk'ameren van het bewustzijn. Maar de onderscheiding, die hij maalj'te tusscihen dat bewustzijn en de buitenwereld, liep-uit op een scheiding, een Idove. Kant zelf wist deze klove nog te overspiannen door het indrukwekkend bouwsel der praktische rede, maar de filosofie na Kant bleef geïsoleerd op. het eiland der subjectiviteit worstelen om hereeniging.
„Na Kajit", verklaart Haitjema (wel wat te absoluut), „is de eenheid in het waarheidsbegri'p onherroepelijk verbroken".
Professor Bavinck komt nagenoeg tot d'ezelfde conclusie („Wijsbegeerte der Openbaring").
„Wanneer het idealisme de voorstelling in haar oorsprong en wezen v; an tevoren van de objectieve werkelijkheid losmaakt, bestaat er later geen mogelijkheid meer, om die 'innerlijke betrekking to herstellen. De geest heeft eerst zichzelf in den kring der voorstellingen opgesloten, en kan zich later niet meer uit deze zelfgebouwde gevangenis bevrijden. Waar hij om zich heen ziet, aanschouwt hij niets dan voorstellingen, proiducten van zijn eigen bewustzijn." En voorts:
„Uit het denken is er geen conclusie tot het zijn, uit de voorstellingen is er geen brug te slaan naar de werkelijkheid. Evenmin als men den Satan door Satan kan uitwerpen, kan men met voorstellingen aan voorstellingen ontkomen. De idealistische philosophie is aan de berin gelijk, die zichzelve alleen voedt door aan eigen borsten te zuigen, en daarmede zichzelve verteert."
Treffend beschouwt Dr Bavinck deze onmacht van de moderne wijsbegeerte als het gevolg, niet alleen van een verstandelijke, maar vooral van, een zedelijke fout.
„Ondermijning van het geloof aan de buitenwereld", zoo merkt hij op, „is altijd tegelijk ondermijning van het zelfvertrouwen en de wilskracht, van het geloof des geestes aan zichzelf, en dus verder ook' van de superioriteit des geestes boven de natum', van godsdienst en zedelij'kheid."
Over de pioging van Kant om door middel van de praktische rede de scheur in het bewustzijn te herstellen, oordeelt onze christen-wijsgeer somber: „Tevergeefs tracht Kant door den wil te herstellen, wa"t hij door zijn denken bedierf. Want de wil mist de bevoegdheid en het vermogen, om grondslag van geloof en kennis, van godsdienst en zedelijkheid, te zijn. De praktische rede kan 'den last niet dragen, dien de theoretische rede van zich heeft afgewenteld, en de theoretischa rede is niet tot bewijzen in staat van wat de onderstelling is van alle bewijs".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 januari 1924
De Reformatie | 8 Pagina's