GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De brochure van de vijf predikanten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De brochure van de vijf predikanten.

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

H.

De vijf predikanten keuren lang niet alles goed, wat Dr Geelkerken heeft gedaan.

Zij oordeelen (bl. 9): „Vanuit dit standpunt bezien, komt het ons voor, dat er in dit proces dingen geschied zijn, die niet strooken met den eerbied dien een ieder aan deze „Moeder" verschuldigd is. Daarom betreurear wij alles wat in dit proces van de zijde van den beklaagde gezegd is 'in disharmonie met den jilicht, „aan allen, 'die over ons gesteld zijn alle eere te bewijzen, ook met hunne zwakheden en gebreken geduld te hebben, aangezien het Gode belieft, ons door hunne hand te regeeren" (Cat. vr. 104). Niet alleen binnen den kring der Kerk zelve, maar vooral tegenover hen, die buiten staaa, en gaarne eene gelegenheid aangrijpen om de Gereformeerde Kerk, en in haar den Naam des Heeren te smaden, is het onze heilige roeping ook in d'en toon van ons spreken, alles te vermijden wat de eere onzer „Moeder" zou kuimen schaden. Het strekt daarom ons, en velen met ons, tot droefheid, dat Dr Geelkerken zich in de gevoerde discussie? , en vooral in zijn publicaties, somtijds heeft uitgedrukt op een manier, die inzonderheid bij de buitenstaanders toejuiching vond, maar niet anders dan smadend geacht kan worden voor de meerdere vergadering, die in dezen tot behandeling van het geding geroepen was. De „beklaagde" wekte somtijds den indruk, alsof hij meer een debat voerde met een tegenpartij, dan zich verantwoordde tegenover degenen, die het regeerambt uitoefenen in den Naam des Heeren. Wij ontkennen hiermede niet, dat Dr Geelkerken geen rechtvaardige grieven heeft tegen de hem aangedane behandeling, maar de plicht der eerbiediging blijft daarmede onaangetast. Wij spreken dan ook den wensch uit, dat Dr Geelkerken voo^rtaan aah de heldhaftigheid en rondborstigheid van zijne strijdmanier meer pare de zachtmoedigheid én de reverentie, waartoe een „kind" verplicht is tegenover allen, die het „moederlijk" gezag vertegenwoordigen."

Wat zij laken in Dr Geelkerken betreft alzoo. den toon van zijn schrijven, de manier van zijn optreden. Daarin had hij meer blijk moeten geven van meer zachtmoedigheid en kinderlijke reverentie.

Het valt dan ook bijzonder op, dat zij den i n-houd van wat Dr Geelkerken aan de Classis antwoordde geheel of bijna geheel buiten beschouwing laten.

Hadden zij de a n t w o o r d e n van Dr Geelkerken aan een even nauwgezet onderzoek onderworpen als de vragen van de Classis, dan zonden zij stellig hun kritiek op Dr iG. hebben moeten uitbreiden.

Dan zouden ook zij — wij kunnen het ons moeilijk anders voorstellen — gestuit zijn op „bedendelijke uitlatingen".

Dan zouden ook zij passages gevonden hebben, waarover hun oordeel zou moeten luiden: onduidelijk en onwetenschappielij k.

Onduidelijk!

Want het valt toch niet te ontkennen, dat Dr Geelkerken bij zijn beantwoording van de Classis in-en uitredeneert; dat hij wat hij met de eene hand soms geeft, met de andere weer terugneemt.

Onwetenschappelijk!

Want al zouden wij niet gaarne iets afdingen op de hooge wetenschappelijke verdienste van zijn dissertatie, in zijn brochures komen beweringen voor, die o.i. voor de vierschaar van de wétenschap niet kunnen worden gerechtvaardigd.

Laat ons slechts twee dingen mogen aanstippen. Allereerst zijn gebruik van den term: na "ie f realistisch. Wij kunnen in een blad als het onze hierop niet ingaan. Maar de filosofisch „bijgewerkte" behoeft slechts een boek over "cermisleer of een inleiding in de wijsbegeerte (het doet er eigenlijk niet toe welk) opi (te slaan om zich te overtuigen, dat door Dr G. „naïef realistisch" geheel abusievelijk wordt toegepast. Wanneer hij in zijn laatste brochure — waarvan de schrijvers van „ons aller moeder" geen kennis meer nemen konden — van na'ief realistisch deze toelichting geeft: „Nu is dit, gelijk althans een ieder, die oenigszins academisch geschoold is', geacht mag worden te weten, een algemeen gebruikelijke, wetenschappelijke vakterm ter aanduiding van d i e houding ten opzichte der werkelijkheid, waarbij men haar, zonder eenig nadenken daarover, neemt zooals zij zich onmiddellijk aan onze waarneming voordoet", dan is hij er toch heusch wel een beetje naast. Wij duiden dit niet al te euVel. Ieder kan niet op elk gebied van wetenschap thuis zijn. Maar dat neemt het onwetenschappelijke van het gebruik to'ch niet weg.

En om nu nog een tweede punt te noemen. Als Dr G. in zijn eerste brochure (bl. 18, 19) spreekt „van de hoogst denkbare werkelijkheid, maar dan ook van een werkelijkheid, die in haar volheid ons intellectueel „begrijpen" ten ©enenmale te boven gaat", valt ook dit wetenschappelijk niet te handhaven. Yooreerst vertegenwoordigt de staat der rechtheid niet „de hoogst denkbare werkelijkheid". Maar voorts ook gaat elke werkelijkheid, zelfs de laagst denkbare, ons intellektueel „begrijpen" te boven. Het is een o zoo klein fragmentje van de laagst denkbare werkelijkheid, wat binnen het bereik van ons intellektueel „begrijpen" ligt.

Zoo ware er meer te releveeren. Dodi genoeg. De vijf predikanten roeren het laatste genoemde pimt wel aan, doch alleen om 'de Classis te becritiseeren, niet Dr iGreelkerken (bl. 13).

Evenzeer hadden zij de houding, door Dr Geelkerken in het geding aangenomen ontaktisqh (wat ondoelmatig, onpraktisch enz. insluit), kunnen heeten.

In plaats, dat zij er op, wijzen, hoe Dr G. door zijn weigering om te verklaren „bedoeld noch gezegd" een gelegenheid heeft laten voorbijgaan om de kwestie op de meest minnelijke wijze op te lossen, schijnen zij die weigering in bescherming te nemen, althans, zij bedienen er zich van als een argument om „Moeder" in staat van beschuldiging te stellen (bl. 23).

Laat ons eens aannemen, dat de Classis mistastte, toen zij van Dr Geelkei-ken de verklaring vroeg „bedoeld noch gezegd", was het dan taktisch van hem om alles 'te zetten op dien éénen formeelen worp? Als hij een formeel bezwaar had, waarom dan daartegen niet geprotesteerd, maar niettemin aan den wensch van de Classis voldaan? Hij liet evenwel één der gewichtigste momenten tot oplossing van de kwestie voorbijgaan. Zou men dat taktisch of praktisch of iets dergelijks kunnen noemen ?

Prof. Bouwman heeft in „De Bazuin" van 11 Dec. j.l. zoo naar waarheid opgemerkt: „Ook wanneer de dienaar meent, dat hij verongelijkt is, moet hij niet te hoog staan om zich duidelijk te verklaren. Dat eischt het welzijn der kerken. Dat eischt de eere Gods. Alles wat bev'orderlijk kan. zijn voor den welstand der kerk moet door deu dienaar worden gezocht. De apostel Paulus ziegt lot Timotheus: Een dienstknecht des Heeren moet vriendelijk zijn en de kwaden kunnen verdragen Het doet ons nog altoos zeer leed dat, toen de Classis meende opnieuw op 'de zaak te moeten ingaan, er van de zijde van Dr Geelkerken niet een duidelijke, alle misverstand afsnijdende verklaring gegeven is. Wat had een onrust in de kerken voorkomen kunnen zijn".

Wij zeggen het Prof. Bouwman harteüjk na: het doet ons nog altoos zeer leed.

En om nog eens iets aan te halen, nu uit het bezadigde, dwingend logische, frissche artikel van den grijzen Prof. Lindeboom uit „De Wachter" van 1 Jan. j.l.: „Nu is m.i. toch dit wel duidelijk: als we alle omwindsels en bijhangsels terzij laten, dan is de weigering van Dr G.: de bovenbedoelde nadere verklaring te geven, in beginsel de oorzaak van al de volgende actie. Is het nu niet meer dan erg, dat daardoor de Kerken nu al maanden lang in onrust gebracht zijn? " Stellig, dat is meer dan erg.

Daar moeten toch ook de vijf predikanten het mee eens zijn!

Zij schrijven immers zelf in hmi brochure „dat de Christen desnoods over ernstige formeele bezwaren heenstapt, zelfs hetgeen hij formeel onrecht acht lankmoedig wil verdragen, wanneer hij slechts weet, dat de materiëele waarheid onaangetast blijft".

Was het taktisch enz. van Dr Geelkerken een tegen hem in werking stellen van het Onderteekeningsformulier zelf uit te lokken, door aan de .Classis te antwoorden „dat aan dezen wensch der Classis slechts kan voldaan worden, indien deze wensch gegrond wordt op liet Onderteekeningsformulier met zijn inhoud en nadere verklaring, met name van de daarin genoemde suspicie. Dan is het in overeenstemming met het Gereformeerd Kerkrecht"? (Acta der Part. Syn. van Nd.-Holland, bl. 63).

Dan — over dat alles zwijgt de brochure. Zij besparen Dr Geelkerken een eenigszins gedetailleerde en gedokumenteerde kritiek.

Zij maken jegens hem een ruim gebruik van den veel bedekkenden mantel der liefde.

En wij zonden dat in hen niet durven'misprijzen. Indien

Ja, indien zij dez'elfde houding hadden aangenomen tegenover de kerken in de Classis Amsterdam.

Dat klemt te hunnen opzichte te meer, wijl zij de kerk als hun moeder beschouwen.

Den „zoon" met den mantel der liefde tegemoet treden, maar de „moeder" dat koesterende en verzoenende kleedingstuk te onthouden, dat kan toch niet goedgekeurd worden.

Of, om die zoon-moeder-idee, welke 'wij niet deelen, te laten voor wat ze is: ondanks al hun goede bedoelingen hebben de schrijvers der brochure Dr Geelkerken en de Classis „gemeten met tweeërlei maatstaf".

Dat blijkt als met één oogopslag.

Dr Geelkerken komt er in de brochure af met nog niet één volle bladzijde.

'Het requisitoir tegen de Classis loopt feitelijk van de laatste alinea op bl. 9 tot de eerste op bl. 27!

Is dat billijk?

De daden - ^n den een te bekijken door een verklein-, die van den ander door een vergrootglas?

Het is toch zeker wel te zwak uitgedrukt als men beweert; dat dg schrijvers den s c h ij n van p a r t ij d i g h e i d op zich hebben geladen ?

Zij hebben helaas ook in deze hun kostelijk uitgangspunt verloochend.

En die onbillijkheid bij hun beoordeeling is niet alleen gelegen in de lengte, in een verschil van bladzijden.

Maar ook in , den inhoud van hun schrijven. Zij nemen tegenoA''er Dr Geelkerken de grootste egards in acht.

Sterk komt dit uit — ook Prof. Lindeboom wees erop — in deze zinsnede: „Het is natuurlijk mogelijk, dat de kwestie-Geelkerken tot oplossing komt door een vrijwillige verklaring van Dr Geelkerken zelven. Wij zouden in dezen wel den wensch kunnen uitspreken, dat hij het doe. Maar een voorschrift projecteeren voor zijne gedraging past ons niet", (bl. 27).

Daartegenover achten zij het wel gepast een voorschrift te projecteeren voor de gedraging van de Generale Synode. Zij kennen geen schroom om ten opzichte van haar uit te spreken niet alleen, wat zij „gewenscht", maar ook wat zij „billijk" achten.

Eilieve, is dat alweer niet een aanleggen vaix tweeërlei maatstaf ?

Maar hoe komen zij er toch toe om zóó opvallend tweeërlei maatstaf te gebruiken? .

Een stellig antwoord hierop verwachte men van ons niet

Maar wel vragen wij: heeft ook hier de zoon moeder-idee hun geen parten gespeeld? De schrijvers leiden de kritiek op hun „mogafler'

aldus in: Maar natuurlijk heeft ook de Kerk in al hare handelingen te toonen, dat zij niet louter öa alleen een bestuurslichaam, een rechterlijk college, maar vóór alles de „moeder" is, die tot plicJit heeft hare „kinderen" zielkundig te verstaan en met wijsheid en takt te regeeren. Van dit standpunt gezien, rijst da vraag, of de ClassioaJe en synodale vergadering genoegzaam gerekend heeft met de volgende feiten. Ten eerste', dat het in dit geding gold een dienaar des Woords, levend in het sterk bewustzijn van een hooge roeping en uiterst ffevoelig voor wat hem daarin zou kunnen hinderen. Ten tweede, dat deze dienaar des Woords in al de jaren van zijnen arbeid ongerept was in belijdenis en wandel. Tjen derde, dat hij als één van de meest sprekend©'vertegenwoordigers eener nieuwe strooming in oiis kerkelijk leven, meermalen aan onbillijke beoordeelingen heeft blootgestaan". (bl. 9, 10). En dan worden nog: twee „feiten" gememoreerd.

Aan de kerk wordt hier dus „vóór alles" een paedagogische taak toegekend.

Zij öioet haar „kinderen", in dit geval de dienaren des Woords, zielkundig trachten te verstaan en met wijsheid en takt regeeren.

Konkreet genomen had de Classis alzoo met het karakter van DT Geelkerken refeening moeten houden en hem met wijsheid en takt moeten „regeeren".

Dat is maar niet een k'onklusie, die wij trekken, doch diö de schrijvers z'elf trekken. Op bl. 12 leest men: „Handelde zij als „moeder", toea zij haai' „zoon" op' de door haar aangevoerde gronden suspect verklaarde ? Heeft zij bij deze daad, en ook bij haar verder onderzoek aJs een „wijze" moeder genoegzaam rekening gehouden met bet speciale karakter van dit „kind"? Is het met deze beschouwing wel in oïde?

Als de Classis ten opzichte van de dienaren des Woords een paedagogische taak' heeft, wordt daarmee uitgesproken, dat de dienaren feitelijk onmondig zijn.

Immers, alleen zij, wier opvoeding nog niet voltooid is, zijn voorwerp van paedagogie.

En slimmer wordt het, wanneer er bij gevoegd wordt, dat de Classis over Dr Geelkerken heeft te regeeren, zij het dan ook' met wijsheid en takt.

Wij gelooven, dat hierdoor aan de positie van den dienaar des Woords ernstig wordt te-kort gedaan.

Deze zou dpi die manier veel van zijn zelfstandigheid inboeten.

Hierdoor zou wel niet een hierarcihie, maar dan toch een m a t r i a r c h i e in de kerk worden ingevoerd. •

Dat kan op; grond vlam. de Schirift nooit worden verdedigd.

Dat moet in strijd geacht met de beginselen van ons Gereformeerd kerkrecht.

Elke gedachte, alsof een Classis de bevoegdheid zou hebben om, op welke wijze dan ook, te' heerschen of te regeeren, dient uitgebannen.

Zij mag niet één dienaar des Woords, ook Dr Geelkerken niet, voor een omnondige houden.

Vooral ook mag zij den. eenen dienaar niet boven den anderen voortrekken.

Zelfs in een gezin werkt dat nadeelig. Daarom, ook op het standpunt der schrijvers, mag moeder Classis niet vO'Or een bepaald kind voorliefde koesteren.

En toch eischen de vijf predikanten dat. Zij maken blijkens de door hen aangevoerd© „feiten" onderscheid tusschen dienaren, die leven in het sterk bewustzijn van een hooge roeping en anderen.

Mag een Classis dat O'ffioiëel konstateeren ? Zou zij door' op grond hierVan een uitzonderingsmaatregel opi Dr Geelkerken toe te passen andere dienaren des Woorid's niet blameeren?

Is het haar geoorloofd een „kind"-dominee te ontzien O'in zékere „uiterst(e) g6Voelig"-heid en om zijn „speciaal karakter"?

Dan zouden wij in de kerk krijgen een aanneming des persoons. Maar daartegen wordt in de Schrift juist dringend gewaarschuwd.

Alle predikanten hebben recht O'pi gelijke be^ handeling.

Als tweede karakteristiek „feit" vermelden de schrijvers, dat „deze dienaar des Woords in aJ < ie jaren v^an zijnen arbeid O'ngerepït was ïn belijdenis en" wandel".

Maar is dat heusch karalderistiek ?

Is dat iets speciaals van 'Dr Geelkerken? Mag dat — dank zij Gods genadb — niet ge-Wgd van meer dan 99 percent van O'uze predikanten? '

Waarom zou Dr Geelkerken dan een speciale behandeling verdienen?

Wat heeft dit te maken met „zielkundig verstaan"?

De schrijvers bewijzen hier waarlijk' te veel en daaro'm bewijzen zij niets.

Het derde „feit" stelt Dr Geelkerken vO'Or als 6eu der „meest sprekende vertegenwoordigers van ^n nieuwe stro'oming".

Hoe?

Heeft de Classis bij de beoordeeling van recht­ zinnigheid met stroomingen jte rekenen of eenvoudig met de belijdenis?

Misschien werpt iemand tegen: dat bedoelen de schrijvers oO'k niet. Zij spreken 'van onbillijke beoordeelingen, waaraan Dr G. als een van de meest sprekende vertegenwoordigers van een nieuwe strooming heeft blootgestaan.

Toch komt dit op hetzelfde neer.

Het is zeer wel mo'gelijk, - ja hoogst waarschijnlijk, dat Dr G. aan onbillijke beoordeelingen heeft bloot gestaan, ofschoon voorzoover wij weten de Classis nooit in de gelegenheid is geweest dit officieel vast te stellen.

Maar O'Ok in dat opzicht vormt Dr G. geen uitzondering..

Aan O'ubillijke beoordeelingen blootstaan, dat is helaas nu eenmaal het lot van lederen predikant. Het pai'tikulier© van Dr G. ZO'U dan ook alleen hierin kunnen schuilen, dat hij die onbillijke beoordeelingen onderging als een „der meest sp'rekende vertegenwoordigers eener nieuwe strooming".

En of Dr G. dit inderdaad' is, staat niet aan dé Classis om uit te makeii.

Er zijn verschillende „liggingen" en stroo'mingen in onze kerken, maar een Classis heeft ze lustig en rustig te laten stro'omen, zoolang zij voortstuwen in de bedding van de Gereformeerde be" lijdenis.

Maar voor zekere beweerde nieuwe strooming eenige voorkeur scheppen en haar mogelijke openbaarwording door een bevoorrechte behandeling van een predikant, die heet een barer meest sprekende vertegenwO'O'i'digers te zijn, is haar niet toegestaan.

Zij heeft ervan uit te gaan: Eén is uw Meester en gij zijt allen broeders.

Zoo , hebben dan aUe predikanten er aanspraak op met hetzelfde respek't door een meerder© kerkelijke vergadering te worden behandeld.

Het psychologisch en paedagogisch argument, dat feitelijk eerbiediging van den een boiven den ander bepleit, dient ter wille van d© rechtvaardigheid te worden uitgeschakeld.

Wat wel van de kerk mag worden gevo'i'derd, is, dat zij lederen predikant, O'mtrent wien zij een zaak in behandeling neemt, met lankmoedigheid tegentrede.

En nu geven de schrijvers van „ons aller moeder" toe, dat het^aaraan de Classis niet heeft ontbroken. Zij zeggen: , , Het zij verre van ons d© goede bedoelingen van de Classis O'Ok maar eenigermate in twijfel te trekken. Wij' meenen, dat de bro'eders, die in dit geding de leiding hadden, recht hebben op waardeering voor den ernst en hei* geduld', waarmede zij gedurig gepoogd hebben de zaak tot een bevredigende oplossing te brengen", (bl. 11).

Van een „nieuwe stroo'ming" gesproken Enkele malen komen de vijf predikanten daaropi terug.

Het wekt stellig het interesse, wat , zij daaronder verstaan.

Om 'het go'od recht van de „nieuwe strooming" duidelijk te maken, gaan zij zelfs terug tot op den apostolischen tijd. „Zelfs de aplostolische kerk kende deze groei stormen, en hoe droevig ook op zichzelf het conflict was tusschen de beid© apO'Stelen, P'aulus en Petnis, ten opziciht© v!an de oudtestamentische kwestie (Gal. 2), het sterk gepronO'Uceerde verschil in geestesgesteldheid en beschouwing gaf niemand aanleiding toit den wensch één van deze maimen, mét de hun volgende groep, uit de kerk te zien verdwijnen", (bl. 7).

Dit voorbeeld is al zeer ongelukkig ge'kozen. Ptof. Lindeboom beschouwt dit het liefst als een vergissing of een verschrijving. „Een en al vergissing: Lees slechts wat er staat in Gal. 2. Geen woord van „conflict" uit kracht van „verschil" in beschouwing, van deze mannen met de hun volgende groep! Plaulus en Petrus waren het volkomen eens ten opzichte van de gelijkheid der Christenen uit de Joden en uit de heidenen (wat men ook liever niet „de oud-testamentische kwestie" noeme).... 't Was geen conflict van overtuigingen, van exegetisch-, dogmatischof historisch-theologisch inzicht, maar ©en botsing van overtuiging en wandel, in één en denzelfden persoon Tot eer van Petrus zij opgemerkt, dat hij die pijnlijke strenge bestraffing in 't midden van joden-en heiden-christenen zwijgend heeft aanvaard".

Aan deze uitnemende opmerkingen hebben we niets toe te voegen.

Maar de schrijvers geven vervolgens ook als voorbeeld het verschil tusschen Bupra-en Infralaip^ saristen, en dat tusschen Afgescheidenen en Doleerenden.

Evenwel valt oi.i. ook hier geen parallel te trekken.

Want wat Supra-en Infralapsaristen wilden, stond duidelijk afgeteekend. Ook vielen de groepen van Afgescheidenen en Doleerenden in het eerst zonder vrees voor mistasten te onderscheiden.

Maar daarvan schijnt bij de „nieuw© strooming", waarop de schrijvers zich beroepen, geen sprake te zijn. Ziji toch laten er zich aldus: over uit: „In de plaats nu van de denk-en leervariatie, die tusschen de groepen der Doleerenden en Afgescheidenen bestond, teekent zïcih in 'de laatste jaren een nieuw verschil in geestesrichting af, dat zijn oorsprong heeft in de verhouding tot enkele belangrijke vraagstukken, mede onder invlo'ed van de groote cultuurbeweging dezes tijds aan de orde gesteld. Het is zeer moeilijk deze yariatie diiideUjk te omschrijven, bijaldien zoovele verschillende factoren gelijktijdig inwerken tot het ontstaan van eene zich onderscheidende strooming in het kerkelijke leven, en, helaas , zich ook tot deze richting rekenen so-mmigen, die duidelijk toonen, noch onze kerk, noch onze beginselen lief te hebben. De eeine groep mag echter aan de andere', zo'Olang de Belijdenis onaangetast blijft, niet een blaam opleggen van rationalisme en conservatisme, noch omgekeerd van wereldgelijkvoirmigheid of Ethische tendenzen; al geven sommige exessen beiderzijds wel eens aanleiding tot gegronde kritiek", (bl. 7). •

Alzoo: de vijf predikanten achten het „zeer m o e i 1 ij k deze variatie d u i d e I iji k t e o m-s c h r ij V e n".

Heel anders dus als bij de Supra-en Infralapsaristen.

En: tot deze richting rekenen zich helaas „sommigen, die duidelijk toonen, noch onz; e Kerk, noch onze beginselen lief te hebben".

Logisch geredeneerd, zou daaropi moeten volgen: de kerk neme daarom de grootste omzichtigheid tegenover de „nieuwe strooming" in acht en zie toe, dat de sommigen die diiidelijk toonen noch onze kerk noch onze beginselen lief te hebben, tóet in haar midden worden de doode vliegen, die de zalf van den apo'theker stinkende maken. Maar neen, heel sla^p vervolgen de schrijvers: de eene groepi mag echter aan de andere, zoolang de Belijdenis onaangetast bhjft, niet een blaam opleggen.

Tot waakzaamheid wordt de kerk niet aangemaand.

Nu meene men niet, dat wij vijandig tegenover de „nieuwe strooming" staan.

Wij zien de zaak heel anders.

Er wo'iden tegenwo'Ordig tal vau' ideeën ve.rkondigd binnen onze kerken, waarvan m'on vroeger zoo niet hoorde.

Vcorzoover ze voortvloeien uit een hooghouden van de eere Goids, rO'Open wij zie eani liartehjllc welkom toe. '

Eenvormigheid wo'i-de nooit de vloek van ons Gereformeerde leven.

Maar wij moeten er dan ook zekerheid van hebben, dat Gods eer er door gezocht wordt en daarom moeten zij den toets Van Schrift en belijdenis kunnen doorstaan.

Omdat de eenheid tusschen die ideeën niet aan te wijzen valt, spreken we liever niet van een „nieuwe strooming", maar toetsen wij' alle ideeën één voor één.

En vooral omdat er nieuwe ideeën worden aangeprezen door zulken, „die duidelijk toonen, noch onze kerk, noch onze beginselen lief te hebben" kan met oppervlakkige toetsing niet worden volstaan.

Ook zijn we er niet gerust op, dat allen, 4i9 zich „onder invloed (stellen) van de groote cultuurbeweging dezes tijds" zicih allen wel klaar bewust zijn, dat niet de kultuurbesehouwing O'Uze Schriftbeschouwing, maar omgekeerd onze Schriftbeschouwing onze kultuurbesehouwing moet beheerschen.

Daarom nemen wïj liever elk' geval op zicihzelf.

Wij vinden het dan ook erg jammer, dat de schrijvers van „ons aller moeder" den naam van Dr Geelkerken koppelen aan een strooming, die zeer moeilijk te omschrijven is en waartoe sommige vreemde elementen zeggen te behooren.

Billijkheid brengt mee zijn zaak volkomen op zichzelf te beschouwen.

Hij mag niet naar een zoogenaamde „nieuwe strooming" worden beoordeeld.

En een zoogenaamde „nieuw© strooming" mag niet naar hem worden beoordeeld.

Overigens zouden wij, wilden wiji het tegenwoordige verschil van geestesrichtingen binnen onze kerken eenigermate analyseeren, een niet t© magere ïirochure nooHig hebben.

Ook deze zaak lijkt ons weer veel ingewikkelder, dan „ons aller moeder" zich voorstelt.

Al onze bezwaren tegen deze brochure uiteen te zetten, is niet doenlijk.

Maar wat wij niet mogen laten passeeren is de kritiek, welke daai'in geoefend wordt op| Hb O n-derzoekvragen, bij onze lezers-welbekend.

Opdat men ons goed begrijp© en niet meen©, dat wij ons geroepen voelen de Classis te verdedigen (wat zijzelf zeer wel kan) willen wi| wel eerlijk bekennen, dat ook wij' aanmerkingen op deze vragen hebben.

Indien wij ze hadden moeten opstellen, zouden zij zeker in menig opzicht anders zijn geformuleerd.

Wij willen nog verder gaan en ook te kennen geven, wat wel onze grootste aanmerking is: wij vinden enkele vragen omslachtig.

Dat bracht de methode mee, welke de Classis meende te moeten toepassen.

Zij volgt de preek-co'upure van Dir G. op den voet.

Doch toen de hoogleeraren advies uitbrachten.

stonden zij niet voor de Kwestie: zijn de Ond'erzoekvragen voor verbetering vatbaar?

Daarop zouden denkelijk allen wel l> evestigend hebben geantwoord.

Maar dit was het, waarvan zij zich rekenschap hadden te geven: zijn die vragen gescliikt voor het doel? Zijn zij duidelijk?

En daarover bestond geen verschil van meening. Tegenover de kritiek „ons aller moeder": onduidelijk, onwetenschappelijk, ondoelmatig enz. stellen wij: voldoende duidelijk ea inderdaad doelmatig. ;

Noemt „ons aller moeder" ze: onwetenschappelijk, wij noemen ze: niet-wetenschappelijk, wat een heel groot onderscheid is.

Zulke vragen mogen niet weteasdiappolijk zijn. Over de rechtzinnigheid van een dienaar des Woords heeft in laatster instantie niet de wetenschap, maar de kerk te oordeelen en de kerkelijke vergaderingen bestaan niet enkel uit Tv'etenschappelijke menschen.

Hebben de auteurs van „ons aller moeder" het ons zelf niet voorgehouden: „Maar wat de kern en het wezen van de zaak betreft, is ieder meelevend Gerefoj-meerde tot oordeelen bevoegd, ©n, inzooverre hem nog dingen duister zijn, tot onderzoek verplicht. Wij hebben in onze kerk geen „leeken"." (bl. 5).

Dat deze vragen niet wetenschappelijk zijn ingekleed, mag niet anders dan aJs een bijzondere verdienste geroemd.

De vijf predikanten eóhter geven in de p'laats yan de streng door hen afgekeurde Ondèrzoek-\Tagen aanwijzingen voor 'juister formuleeringen. Laat ons eens zien of die inderdaad beter zijn.

- : s Ook een Juriflissh Geïaar ?

IL

Van juridische zijde zocht men het denkbeeld te propageeren, dat er in ons kerkr«; ht zulk een achter-.stand is.

Regelen, waaraan het wereldlijk recht reeds lang is ontgroeid, zouden door het kerkelijk recht nog worden aangehouden.

Iets daaivan kUnkt ook door in de brochure „Ons aller moeder", welke nog w«I meer beweringen aangaande het kerkelgk recht uit, die niet kunnen worden onderschreven. j

iMaar te dezer zaks zegt „Ons aller moeder" (bl. 11): „Onze Kerkenorde is eeuwenoud, ea opgesteld in een gansch anderen tijd dan de onze. Men dacht in dien tqd over sommige rechtsbegrippen anders dan wij', en de Kerk zelve stond in eene andere verhouding tot het burgerlijk recht dan wij. Een Kerkorde, thans opgesteld, zou zeer zeker (evenals een herziene liturgie) op sommige punten esn ander beeld vertoonen."

'Men zou bijna vragen: herinneren de. heeren zich niet, dat onze thans geldende Kerkenordening nog slechts twintig jaar oud is en dat op de Synode van Utrecht in 1905 de Kerkenordening van Dordrecht zóó grondig is herzien, dat wij, als we ons juist willen uitdrukken, niet meer spreken van de D'ordtsche Kerkenordening?

Er bestaan nog wel uitgaven, waarin beide, de Dordtsche en de Utrechtsche Kerkenordening artikelsgewijze onder elkander zijn afgedrukt.

Vergelijkt men beide, dan ontdekt men, hoe ingrijr pend het onderscheid is en hoe al wat niet meer op onzen tijd past is geschrapt en Boor nieuwe bepalingen is vervangen.

Deze oppositie tegen de Kerkenordening is dan ook niet billijk.

En nu deed men van juridische zijde het uitschijnen, dat do achterstand in het kerkelqk recht het best kon worden ingehaald door zich op sommige punten te konformeeren aan het wereldlijk recht.

IMaar ondersteld al, dat er in het kerkelijk recht van achterstand zou kunnen worden ^gesproken, dan heeft het toch weinig aanlokkeiijks zich te spiegelen aan het wereldlgk recht, want er bestaat een communis opinio, dat daar de achterstand enorm is.

Het wereldlijk recht laat maar al 'te dikwijls het rochtsbesef onbevredigd.

Eenigo maanden geleden kwam voor de rechtbank een zaak voor tegen iemand, die bij Kees Boeke, den bekenden Tolstoiaan, fietsen had ontvreemd. De man bekende, dat hij dat niet zou gedaan hebben, wanneer hq niet wist, dat Kees Boeke uit beginsel tegen zulke misdrijven geen aanklacht indient. Do man werd vrijgesproken, want er was geen aanklager. De rechter kon niet anders. Hg hield zich aan do wet. Maar het rechtsbesef komt er tegen op.

Oud-minister Heemskerk wees er in een van z^n redevoeringen dezer dagen op, dat er tegenwoordig een neiging bestaat tegen zware misdrijven ongeëvonredigd lichte straffen op te leggen. D'aarmee sprak hij uit, wat het rechtsgevoel van tienduizenden in ons land hun reeds had ingegeven.

Vrouwen, die om gewetensbezwaren haar stemplicht niet hadden vervuld, werden bq tientallen tot geldboete veroordeeld. Een dor rechters gaf te kennen, dat hij het wel hard vond, maar te zijner verontschuldiging voegde hij eraan toe, dat dit niet lag aan den rechter, maar aan de wet.

En hoe in geval van „suspicie" naar wereldlijk recht kan worden gehandeld, wordt uit sommige feiten openbaar, die het uiterst gebrekkige van het wereldlijke recht haast uitschreeuwen. , :

Nu zeggen we niet, dat dit s; oheel verholpen kan worden. :

• LVIaar wel waarschuwt het, dat toenadering tot het wereldlijk recht ons van eventueelen achterstand niet zal afhelpen, maar juist aan geduchten achterstand • zal helpen.

Bij het wereldlijk recht is de afstand tusschen den rechtsnorm en den zedelijken norm als het ware tastbaar.

Dat kan bijna niet anders. Het wereldlijk recht gaat inmiers slechts over uiterlijke maatschappelijke handelingen.

'Maar.' in de kerk liggen rechtsnorm en zedelijke nonn veel dichter bij elkander. Zij zijn door elkander hoen geweven als twee gouden draden. '

Dat maakt het kerh-echt zoo anders, van zooveel hooger kwaliteit dan het wereldlijk recht.

En zouden we dan iets van lager© kwaliteit moeten. invoeren om de hoogere kwtüiteit te yerbeterea?

E'aarenboven — en dit dost alles at:

Hot wereldlijk recht ligt op het terrein der algemeene, het kerkelijk recht op dat der bijzondere genade.

Indien men dan met beginselen van wereldlijk recht het kerkelijk recht zou willen verbeteren, zou dit neerkomen op een korroktie van de bijzondere door do algemeeno genade. '

Men zou twee terreinen vereenigen, die gescheiden moeten bhjven.

En zoo zou het eigen karakter der kerk worden miskend. , '

Correspondentie. Ons wordt in zake Kerkelijk Leven zooveel , gevraagd en toegezonden, dat wij in de onmogehjkheid verkeoren op alles van bescheid te dienen. Wat we kunnen afdoen, hopen wc af te doen, maar dan na de Synode.

H.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

De brochure van de vijf predikanten.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's