GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Dood van Yperen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Dood van Yperen.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Sinds eenigen tijd maakt zijn ommegang ondei de menschen een boek, dat meer dan gewoonlijk de harten, en dus ook de monden en de pennen, in beweging brengt: „De DO'Od van Yperen" door Wilhelm S c h r e i n e r .1) 't Is een boek O'ver den wereldoorlog, gelijk ook blijkt uit den ondertitel „De Duitschers in Vlaanderen", een dus van de zeer vele, die in de laatste jaren den door „lm Westen nichts neues" gebaanden weg zijn gegaan. Maar niet in de eerste plaats als oorlogsboek is het in opspraak, doch als een christelijk boek' over den oorlog, dat niet is een beschouwing, doch een actief verhaal, geschreven op grond van feitelijke gegevens en gedragen door een bepaalde mentaliteit.

In dit oorlogsdagboek is aan het woord een Duitscher, die uit dagboek-aanteekeningen van frontviijwilligers een beschrijving geeft van den bewe^ gingsooi log en daarna den langdurigen loopgravenkrijg, ; die in Vlaanderen heeft gewoed, schetst. Die vrijwilligers waren christelijke studenten, opgekomen toen het vaderland hulp behoefde, om een dreigende bres in de West-Vlaamsche liniën te stoppen. „De drang van heilig moeten vaart doop 't land en drijft ons voort... en vooral de regimenten der jongeren hebben dit verstaan" staat ergens te lezen. En naar aanleiding van wat dan deze studenten hebben geschreven, in dagboek-aanteekeningen en in brieven, heeft de auteur, blijkbaar een Duitsch predikant, zijn boek samengesteld.

Lezen we de verschillende tot een verhaal aaneengevoegde fragmenten door, dan vinden we een overigens begrijpelijk chauvinisme in den boventoon. Het geheele gebeuren wordt uit den Duitschen gezichtshoek gezien en overal wordt tegenover „de vijanden" het goed recht en „het heilig moeten" der Duitschers gesteld. Het strategisch beleid, de onvergelijkelijke dapperheid der troepen, het groote verantwoordelijldieidsgevoel van den enkeling die op een bedreigd punt staat, dat alles wordt in .woorden en in feiten verheerlijkt, tegenover gebrekkigheid en onlust aan den anderen kant. Dat is een eenzijdigheid, die hindert. Maar tenslotte kennen we haar uit de oorlogsliteratuur als geheel voldoende, om op dien grond het boek te misprijzen.

Uit dit patriottisme min of meer voortvloeiend is een tweede eigenschap, dat overal zich openbaren gevoelens van haat. De tegenstander is de vijand, dien men niets liever toedonkt dan nederlaag en dood. „Jongens, ik wou, dat het nu maar eens begon", lezen we, „ik brand van ongeduld om maar gauw aan het schieten te'komen", en elders als een der vertellers vindt het verminkte lijk van zijn vriend: „de smart overmande me, doch slechts enkele oogenblikken. Toen balde ik van woede de vuisten: dat zal ik jullie betaald zetten.

Ik heb op aarde niets meer te verliezen, 't Is nu mijn plicht er in den dood zooveel mogelijk mee te nemen.", of, derde plaats uit de vele mogelijke citaten: j, ik zal je wrekea, dat is rnijn eenige gedachte."

Eenerzijds is dit dns een boek van chauvinisme en, althans gedeeltelijk, daaruit ontspruitende haatgevoelens, fel en hartstochtelijk.

Maar aan den anderen kant leeft in de dagboek-•agrüéntén~^^valik ook in de verbindende verhaalgedeelten een positief-christelijke geest, is er overal uiting van geloof en Godsvertrouwen.

Daarmee rijst onmiddellijk de vraag, die ook de oorzaak is van de opspraak welke dit boek wekt: hoe zijn deze beide elementen met elkander te rijmen? Waar blijft, bij alle christelijk denken en spreken, het waarlijk christelijke? Volop is het een oorlogsboek, dat de triomfen viert van den Duitschen „geest", van Duitsch militair vermogen en kranige Duitsche prestaties, dat, bij monde van een der officieren, den nadruk legt op „(d)en rijkdom van verborgen kracht, van zeltopofferenden moed en heldengrootheid (die) eerst door den oorlog aan 't licht (iS) getreden". Welke plaats kan in zulk een sfeer het christelijke innemen ? Is hier niet het christendom volkomen ondergeschikt aan een opgezweept nationalisme en herft niet het chauvinistisch zien op Duitsch belang het werkelijk christelijk besef verdrongen?

Deze vragen, rhetorisch als ze zijn, formuleeren het ernstige bezwaar, dat christelijk denken inbrengt tegen dit „christelijke oorlogsboek". 't Is ondanks zijn christelijke gedachten niet een christelijk boek.

Maar waar ligt dan de fout? Het christelijke is hier toch wel positief! En er zijn toch wel meer boeken geschreven over strijd en bloedstorting, die desondanks christelijke boeken waren. Onder de vele boeken over onzen oorlog tegen Spanje b.v. zijn ze zeker.

Het zijn aarf en samenstelling van het boek, die het hier doen, niet het bouwmateriaal op zichzelf.

Wat de soldaat-studenten op hun dagboekbladen hebben geschreven is hun eerlijke en respectabele overtuiging geweest. Ze hebbeu, onder den invloed van het geweldige gebeuren, de Duitsche zaak identiek gezien met Gods zaak en in het geloof, dat ze Gods wil volbrachten, zich in heroïsme geofferd. Maar die uitingen, begrijpelijk en eerbiedwekkend, hadden niet met de drastische beschrijvingen van oorlogsgeweld en slagveldtooneeleni tot een boek vereenigd moeten worden. Zulk een samenvoeging en ensceneering m o e s t ze maken tot dragers van een mentaliteit, die den objectieiven, niet-Duitschen, en vooral ook den christelijken lezer, stuitend is. Dat moest uitloopen op een telkens weer storend dualisme.

Eén voorbeeld.

Wanneer daar een soldaat, een jongen nog, die zijn trouwen en toegewijden kameraad als afzichtelijk misvormden doode vindt, uitbarst in een hartstochtelijk: „ik zal je wreken, dat is mijn eenige gedachte", is dat begrijpelijk. En als een oudere, in een oogenblik van stillen ernst denkend aan zijn gevallen vriend zegt: „ook de gestorven vriend zal hem" (= den achtergeblevene) nog iets kimnen zeggen van onzen grootstéii Vriend 'bij den' Vader in het licht en van Zijn eeuwige heerlijkheid", kan dat eveneens echt zijn en zuivere vertolking van wat er orngaat in zijn hart. Maar in een verhaal geobjectiveerd, als de mededeelingen aan een lezer, die beide uitspraken ziet onder eenzelfde licht_j idat van het boek, en daardoor de momenteele omstandigheden in hun essentieel verschil niet onderscheiden kan, moeten zulke tegenstrijdige gedachten den indruk wekken van hinderlijke tweeslachtigheid en wordt de christelijke idee, waar die leeft, bespat met het bloed en den modder van het slagveld.

De quaestie is dus deze, dat in het boek twee gestalten naar voren komen: die van de soldaatstudenten, die in het dagelijks zien van den dood en in de volle bewustheid van een mogelijk onmiddellijk nabij levenseinde, de realiteit van hun gelooven hebben gevoeld en beleden en kracht hebben geput uit de overtuiging, dat ze een „heilige loeping" volgden en een door God gewild offer brachten — en dien van den Auteur, die (hij schreef zijn boek in 1917, vóór de instorting dus van het rijk) de dingen zag uit den Duitschen „geest", ein daardoor, al was hij het zich misschien niet bewust, deze van hnn geloof sprekende studenten tooide met de reclame-kleuren van den vaderlandschen soldaat.

Deze tweeheid heeft het christelijk element van het boek, dat krachtens zijn herkomst sterk spreekt, valsch van toon gemaakt en met de omgeving, waarin het voorkomt, ten eenenmale in strijd. Misschien zou een groot kimstenaar, een die over gebeuren en gevoelens heen de verbinding der verschillende psychische factoren had kunnen grijpen, in staat geweest zijn hier een bevredigende eenheid te scheppen, deze auteur, die zijn materiaal eenvoudig samenvoegde en zette in het kader van het beschrijvende oorlogsverhaal, deed de fatale misgreep, dat hij een boek maakte van wat, zooals het was en zooals hij het liet, met piëteit in den kleinen kring van verwanten en vrienden bewaard had moeten Ijlijven. Kort gezegd is de fout, die we zochten, dus deze: dat de kem van dit oorlogsboek geen stof is voor het oorlogsboek van het bekende, ook hier gegeven, type. En dat te meer, wijl het beschrijvende gedeelte bladzijden bevat, die in aanschouwelijkheid en realistische uitbeelding voor die van Remarque, Ludwig Herm, Beumelberg, Bemdorff, Monka, Jacques Mortane, Robert Graves e.d. oorlogsschrijvers niet onderdoen.

Van het algemeene thans komende tot het bijzondere, tot het boek als-zoodanig, beperk ik mij tot het maken van een tweetal opmerkingen. Zei houden trouwens met het bovenstaande verband.

Vooreerst deze. De samenstelling van het boek IS verward. Wel wordt het ingedeeld in twee „boeken", die wat het feitelijke betreft de stof naar chronologische orde rangschikken, maar telkens zijn, in den ik-vorm, andere personen aam het woord, soms zonder eenige aanduiding, zoodat men den spreker niet kent of ziet. Vaak ook wordt, midden in een beschrijvend stuk een persoon sprekend ingevoerd, wiens mededeeling 'dan wel hetgeen door den auteur verhaald wordt nader adstrueert, maar waardoor de lezer in de war gebracht wordt bij de voorstelling van wat hij leest.

Dit alles vloeit voort uit de wijze, waarop de auteur werkte, uit het opbouwen uit en heenbouwen om verschillende, tot zijn beschikking staande, dagboekfragmenten. Maar het maakt zijn boek stukwerk, waarin de samenstellende deelen los naast elkaar zijn blijven staan. En ten opzichte van de belangstelling van den lezer heeft dat deze psychologische fout, dat ze dikwijls onbevredigd blijft. Als b.v. interesse is gewekt voor „kleinen Dahl", die gewond in de handen der Franschen valt en verlaten neerligt onder het bombardement der eigen artillerie, blijft het levendige verhaal op eens steken en verliest men den gewonde voor goed uit het oog.

De tweede, hiermee samenhangende opmerking is, dat het locaal zoo dikwijls verandert, dat men niet meer weet, waar het verhaalde zich eigenlijk afspeelt. Ook dit is weer gevolg van het feit, dat dagboekfragmenten en brieven de bouwstof hebbeo gevormd, maar intusschen maakt het 't den lezer moeilijk, zich te oriënteeren. We worden op tal van plaatsen gebracht en ontmoeten daar steeds weer andere personen, zoodat we het eene van het andere niet meer onderscheiden.

Wat dus dit boek mist is concentratie, is verband.

En als we dan telkens komen te staan voor de openbaring van intieme gedachten, van wat er omgaat in de ziel van menschen, die we nauwelijks kennen of in 't^eheel nog niet hehben ontmoet, is er een psychologische onevenwichtigheid, die de kracht van de hoofdzaak: de teekening van den christen-soldaat in zijn frontbestaan, verzwakt, zoo niet wegneemt. En omdat daartegenover sterk spreekt de beschrijving van de frontverschrikkingen, van bombardementen, bajonetaanvallen, loopgraafverdediging, menschenverminking en gewondenellende, in één woord: het zuivere oorlogsboekelement, worden de christelijke woorden en gedachten, die in werkelijkheid de kern zijn van het boek, de franje, die schijnt op te sieren en mooi te maken.

Vandaar dan de ergernis en de opspraak, die „De Dood van Yperen" heeft gewekt. Goed bedoeld is het ongetwijfeld. De auteur heeft "stellig tegenover de god-looze oorlogsboeken het bewijs willen leveren uit authentiek materiaal, dat er aan de fronten óók in geestelijken zin gestreden is; zelfs heeft hij, naar het mij voorkomt, den nadruk er op willen leggen, dat de beste, meest toege'wijde, volkomen plichtbewuste Duitsche soldaten onder die geestelijk strijdenden zijn geweest. Maar hij zag voorbij, dat in het kader der oorlogsliteratuur, zooals die is geworden op voorgang van Remarque, een christelijk boek niet past en zeker niet een christelijk boek, dat niet is gegroeid, maar gemaakt. Dat het op onderscheidene plaatsen boeit en zelfs zeer spannend.is, ontken ik niet, maar daar is het 't sensationeelei, 'dat trekt. En in die sfeer dissoneert het christelijke.


') Uitgave J. H. Kok N.V., Kampen, 1930.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

De Dood van Yperen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1931

De Reformatie | 8 Pagina's