GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Jacob Revius' Pinksterpoëzie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Jacob Revius' Pinksterpoëzie.

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aansluitend bij het vorige artikel, waarin ik de Hemelvaartsverzen uit het eerste deel van Revius' „Over-iJsselsche Sangen en Dichten" heb weergegeven, neem ik, zooals werd aangekondigd aan het slot van dat artikel, thans over Revius' Pinksterzang en de dichterlijke bewerking van een der momenten uit „De Handelingen der Apostelen", dat omtrent den doop van den Kamerling.

Voor wat ook in deze verzen karakteristiek is voor de 17e eeuwsche stichtelijke poëzie en kenmerkend voor den dichter Revius moge ik verwijzen naar het genoemde artikel. Wat daar naar aanleiding van de Hemelvaartszangen is opgemerkt, geldt ook voor deze verzen.

De Pinksterzang luidt aldus:

Een vader die bij tijts gedencket aen het sterven Stelt schriftelijck sijn goet en die het sullen erven. En wat sijn vrije wil int wterste besloot Wort onverbrekelijck gehouden na sijn doot. Wanneer nu van den rou de dagen sijn verloopen Soo doetment testament voor aller ogen open Alwaer dan yder een vernemet voor gewis Wie datter is bedacht en wie vergeten is.

De inleiding van den 17e eeuwschen didacticus, die, naar den trant van Cats, een voorbeeld ontleent aan de practijk van het dagelijksche leven, om aan de hand daarvan een geestelijke waarde te demonstreeren. Want nu komt de „toepassing", het Pinkstervers:

Des hemels eygenaer i) opt eynde van - sijn leven Een heerlijck testament sijn vrienden heeft gegeven. 'Twelck bondich^) ende vast voor eeuwich is gemaeckt

Dewijl de dode .bant daer tusschen is geraeckt. 3) De rouw na sijn versterf geduerde vijftich dagen, Doe sont hij wt de hoochd' met buyen ende vlagen Sichtbaerlijck sijnen Geest, de kercke tot een gift. Die brack de segels los en opende de Schrift: Daer sach men wonder dinck: de kinders*) afgesneden,

Het erfenis gedeylt aen Parthen ende Meden, Aen Cappadociërs, aent volck van Phrygia, Van Pontus, van den Nijl, van 't sandich Africa, De Moor, den Abissyn, 'tis al vervult met schatten. Met schatten die voorwaer de werelt niet can vatten. De kinders, na de wet, al hebben sijt verbeurt. En is niet hopeloos het erve afgekeurt, Maer, willen's wt genae mee werden aengenoanen En niet vergevelijck op haer geboorte romen ^),

Daer is genoech voor haer, voor ons, voor alle-man Die slechts den rijcken God het toebetrouwen can.

Wiens goetheyt noch ter tijf) ' voor niemant is gemindert

Wanneer het ongeloof hem daer niet van en hindert.

Men ziet het, Revius precies zooals hij is, die niet geeft een lyrische ontboezeming, maar een Pinksterpreek in het bestek van enkele tientallen verzen.

Het tweede vers, dat ik citeeren wil, een keuze uit wat men zou kunnen noemen „de Handelingendichten", draagt tot opschrift: „Camerling Candaces" en is de bewerking van het Schriftgedeelte uit Handelingen 8, de geschiedenis van Filippus en den Kamerling.

Het begint weer in den stijl der didactici: met een toespeling op de toentertijd reeds bestaande uitdrukking: „het is den moriaen gewasschen", die beteekent, dat de moeite, welke men doet aan '' een bepaalde zaak, verloren is, omdat geen helpen baat.

Wie ist die seggen durf dat moeyte sy verloren Te wasschen in het badt een naecten moriaen? Hier siedy eenen moor diep in het water staen, Hier siedy hem vernieut als waar hy nieu-geboxen.

De Heere, die hem had van aenbegin vercoren. Heeft soi genadichlijck gesegent sijne paen Dat hij gecomen is op 's levens rechte 'baen, De eerst-gemayde vrucht van de bekeerde moren.

Hij las de oude schrift dewelck hij niet verstout. Hij hoorde Christi leer wt des Philippi mont. En, latende in ijl stil houden sijne wielen,

Ontfinck van hem den doop met een geloovich hert, Sijn wterlijcke huyt bleef wel gelijcke swert Maer witter als de sneeu wiert hij aen sijner sielen.

Een duidel^ke bewerking van wat de Schrift verhaalt als vrucht van den Pinksterdag en een goede proeve inderdaad van Revius' dichterlijk talent. Men merke op, dat naar den vorm dit vers een sonnet is, zooals bij de 17e eeuwsche stichtelijke dichters (Dullaert, de Decker e.d.) vaak het geval is. En in den inhoud herkent men weer den Calvinist van het echte stempel, die Revius is geweest.

Wat ik bedoelde, moge ik met deze beide artikelen hebben bereikt.

't Was te doen om, naar gewoonte, van Hemelvaart en Hnksteren ook deze rubriek te doen spreken, maar vooral ook om nog eens weer onder de aandacht te brengen de waardij van Revius' werk als stichtelijke poëzie.


1) (Andermaal ontleen ik de annotatie bij deze verzen aan de uitgave van Dr Smit) des hemels eygenaer = Christus.

2) bondich = verbindend.

3) dewijl.... geraeckt = doordat de testamentmaker gestorven is. Men vergelijke ook Hebr. g:15—17.... opdat de dood, daartusschen gekomen zijnde., ., want een testament is vast in de dooden, dewijl het nog geen kracht' heeft wanneer de testamentmaker leeft.

4) de kinders = de Joden.

5) en niet tevergeefs zich op hun geboorte beroemen.

6) noch ter tijt = ook nu nog.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Jacob Revius' Pinksterpoëzie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's