GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over de gegevens van de nieuwere zielkunde in verband met den ambtelijken arbeid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over de gegevens van de nieuwere zielkunde in verband met den ambtelijken arbeid.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Indien er één naam in de nieuwere zielkunde geheel tegenstrijdige gevoelens heeft gewekt, dan is het de naam van Freud. Hij werd, om een chché te gebruiken, beurtelings vergood en verguisd, als een wezen van hoogere orde vereerd en als een van de slechtste uitwassen van ons geslacht misprezen. Zooals gewoonlijk, ligt ook hier de waarheid in het midden, misschien iets meer naar den kant van de blaam dan van den lof. Het is moeilijk, bij Freud uit elkander te houden zijn psychologisch-methodische instelling en zijn principieel-moreelen gedachtengaag.

Gezien vanuit den gezichtshoek der Christelijkeethiek is de leer van Freud in menigerlei opzicht verderfelijk. Wanneer we letten op den invloed, dien Freud gehad heeft, bij vele jongemenschen, dan moeten wij — en ik meen in de praktijk vele bewijzen hiervoor gevonden te hebben — zeggen, dat Freud misschien meer vernietigde jonge levens voor zijn rekening heeft te nemen dan schandaalblaadjes als Pan en De Zwarte Kat toen die nog bestonden.

Maar anderzijds kan niet ontkend worden, dat Freud de aandacht gevestigd heeft op verschijnselen, die inderdaad in het leven niet slechts voorkomen, maar in velerlei gevallen het leven kunnen beheerschen. De verdringing als verklaringsgrond voor het gedrag van menigeen, voor de belevingen van menigeen, is tenslotte een meening van Freud.

En met het gegeVen van de verdringing is ook in het optreden van de leden eener gemeente tegen elkander en tegen de ambtsdragers zoo heel veel te verklaren. Zelfs kunnen wij zeggen, dat merkwaardige feiten, die op het eerste gezicht zich 9-an de verklaring schenen te onttrekken^ klaar worden, wanneer wij denken aan de groote befeekenis van de verdringing in het leven. Dat het bij zulk een verdringing in de eerste plaats aankomt op het analyseeren van den toestand, op het i n dringen in het ver drongene, waardoor bereikt wordt dat een in het verleden weggedrongen gebeurtenis weer open komt te staan voor de menschen, wat dan weer "tengevolge heeft, dat hij los komen kan van datgene wat tot dusver hem bevangen hield, en wat dikwerf scheeve richting gaf aan zijn leven, dat heeft Freud ons in ieder geval geleerd. En dat hier de ambtelijke praktijk dikwijls uitnemende aanknoopingspunten vindt, heeft meer dan een Dienaar des Woords, die op voorzichtige wijze.van hetgeen in de Freudiaansche school aan bruikbaar materiaal aanwezig is, zich bediende, ondervonden.

Terecht toch werd onlangs door Kohnstammi in 't tijdschrift „Predikant èn Dokter" erop gewezen, dal onze predikanten veel meer kennis dienen te hebben van de gegevens der zielkunde, dan tot dusver het geval was. '

Te lang nog is het kostepjk materiaal, dat de zielkunde ons verschafte, schier uitsluitend het eigendom-geweest van psychiaters en van enkelen, die zich voor het vak interesseerden. Is het niet de roeping van hem, die eiken dag straks de zielen aan zijn zorg zal zien toevertrouwd, om in te dringen in de kennis van die zielen? Zeker, daartoe moet allereerst het léven des geloofs worden gekend, moet ongetwijfeld de zieleworsteling van den vrome voor hem een bekend terrein zijn. Maar achter dit alles ligt toch de wetmatigheid voor het natuurlijke leven. Wedergeboorte en geloof veranderen niet de wetten, volgens welke wij, ten formeele gezien, leven. En de verbondsverhouding is niet van invloed op de levens-en groeiwetteni voor de kinderziel. Dat wil dus zeggen, dat in het leven des geloofs vele en velerlei gebeurtenissen verklaard dienen te worden op een basis, van de algemeene wetmatigheid voor het menschelijke geestesleven. Daarom is het zoo noodzakelijk, dat ook onze Dienaren des Woords kennis nemen van hetgeen er op het terrein van de nieuwere zielkunde aan kostelijk materiaal hun wordt geboden.

Een enkel voorbeeld moge duidelijk maken wat •^ij boven bedoelen.

In een gemeente, die wij Y zullen noemen, was een broeder, die ongetwijfeld tot de begaafden behoorde. Hij was beter ontwikkeld dan de meesten, had door zelfstii'die kennis gekregen op velerlei gebied; hij had het vertrouwen gewonnen van menigeen; hij was ver gevorderd in de kennis van de waarheid; zijn leven was weliswaar niet 'langs al te vlakke baan gegaan, maar zoowel in aJs buiten den kring van de gemeente had hij de achting weten te verwerven en te behouden.

Eén ding viel echter bij dezen broeder op. Hij was, hoewel tegenover ieder een altijd begrijpend en vriendelijk iemand, tegenover den predikant der kerk van Y uiterst moeilijk. Hij eischte van de Dienaren des Woords, die achtereenvolgens de kerk te Y dienden, getrouwe plichtsbetrachting; op zichzelf natuurlijk goed. Hij eischte „bestudeerde preeken", die niet gelezen werden, preéken op de hoogte van den tijd; hij eischte, dat de predikant de catechisanten aan zich wist te binden; dat hij op de catechisaties de gevaren voor het jeugdleven behandelde; dat hij geregeld huisbezoek deed met de ouderlingen; dat hij daarbij zijn herderlijke plichten vervulde tegenover zieken, zwakken, ouden van dagen, enz. Nu was de gemeente te Y niet zóó groot, dat de predikant niet aan redelijke eischen zou kunnen voldoen uit hoofde van tijdsgebrek.

Maar het merkwaardige was, dat ook de meest conscientieuse Dienaar des Woords, ook de meest begaafde, altijd moeite had met dezen broeder. Hij was binnen een jaar, nadat er een nieuwe predikant in zijn gemeente gekomen was, zeker wel met één klacht tegen hem op den kerkeraad geweest en hoewel deze broeder nimmer naar buiten propageerde en veel minder tegen den predikant stemming wekte („daarvoor is hij te verstandig", zeiden de menschen), was het toch zoo, dat de predikanten in de betrokken kerk het gevoel hadden, dat zij het den betrokken broeder nooit naar den zm konden maken; eigenlijk was deze situatie ontstaan, dat de predikanten, de een na den .ander, een beetje bang waren voor dezen broeder. Hij weigerde permanent, ook al werd hij dikwijls tot het ambt geroepen, het ambt van ouderling of diaken te aanvaarden. Hij meende, dat zijn tegenwoordigheid in den kerkeraad daar een conflict tengevolge zou kunnen hebben. Misschien had hij daarin wel, gelijk.

Jaren lang duurde deze toestand. Van ^ijn 30ste tot zijn 56ste jaar heeft deze broeder het een zevental, meest jonge, predikanten, die in dien tusschentijd de kerk te Y dienden, bijzonder lastig gemaakt. ToMat een van deze jonge predikanten den moed had om eens kalm met hem te gaan spreken. De betrokken jonge predikant, die zich de moeite gegeven had, zich in te werken in de nieuwere psychologische literatuur, oordeelde terecht, dat hier wat achter moest zitten. Het feit alleen reeds, dat deze predikant naar hem toekwam om te probeeren eens wat te gaan graven achter datgene, wat oppervlakkig zichtbaar was, gaf aan den betrokken broeder het besef, dat hier wat bijzonders ging gebeuren. Hij voelde zich niet heelemaal meer op zijn gemak. En werkelijk wist de jonge Dienaar des Woords het bij dezen voor al zijn voorgangers zoo lastigen broeder zoover te brengen, dat hij zijn vertrouwen won. De betrokken broeder was zichzelf bewust van het feit, dat hij lastig was voor de predikanten, maar hij meende daarmee volkomen te arbeiden in de lijn van zijn roeping als lid der gemeente. „Of er dan niet wat achter kon zitten? " vroeg de jonge predikant. „Waarom hij dan juist tegenover de dominees zoo veeleischend was? " Onze broeder vond, dat de dominee zoo'n heerlijk, maar ook zulk een geweldig verantwoordelijk werk had en dat hij zijn werk toch wel heel dankbaar moest verrichten, omdat hij tot zulk een gewichtige taak , was geroepen. Zeer lang duurden aanvankelijk de besprekingen tusschen predikant en gemeentelid. De menschen zeiden: „hé, wat merkwaardig, andere dominees vermeden dezen broeder liefst een beetje, deze jonge dominee zoekt hem op".

En het slot was, dat de jonge predikant imet zijn gemeentelid den toestand had geanalyseerd. Wat bleek? De lastige broeder had als 16—17-jarige jongen groote begeerte gehad predikant te worden.

Hij had alles in het werk gesteld om zijn ideaal te bereiken. Maar de financiëele omstandigheden waren van dien aard, dat hem de we^ naar den kansel gesloten bleef. Die begeerte nu om zelf predikant te worden, was door den betrokken broeder verdrongen. Als gevolg daarvan kwam er bij hem een reactie tegen de predikanten. Immers, onbewust hief hij zichzelf op door zijn critiek op de Dienaren des Woords, en wentelde hij zijn gevoel van onvoldaanheid af op het begeerde ambt.

En nu is dit het eigenaardige van een verdringing, dat zij, wanneer zij voorzichtig en wijs wordt geanalyseerd, in den regel verdwijnt. Ook bij dezen broeder kwam inzicht in zijn eigen fout en als gevolg daarvan een wijziging in zijn houding.

Nu denke men echter niet, dat menschen, die het een dominee lastig maken tengevolge van een verdringing, allemaal menschen zijn, die zelf graag predikant hadden willen worden en die begeerte verdrongen hebben. Integendeel, zeer dikwijls komt het voor, dat een stille zonde, dat een verborgen kwaad, een telkens terugfceerende neiging tot overtreden iemand een instelling geeft naar het overdreven (jonscientieuse jegens an der er houding.

Meer dan eens is de man, die leeft in overspel, het meest scherp, wanneer hij handelt over de zonde tegen 't zevende gebod, het meest veeleischend tegenover een predikant in zijn preek over Zondag 41. Natuurlijk kunnen wij thans niet breed op deze dingen ingaan. In elk bijzonder geval is nadere analyse noodig.

Dit nu is de groote verdienste van Freud en zijn school — want meer nog dan door Freud zelf is door onderscheidene van zijn leerlingen de oorspronkelijke Freudiaansche idee van de verdringing ontwikkeld — dat zij ons leerden, dat allerlei kwaad beter kan worden bestreden doordien men tot den wortel gaat, dan doordien men de takken telkens afkapt. Eigenlijk weten wij dat ook wel. Wieden beteekent niet, de onkruidplantjes bij den grond afknippen en dan zijn ontevredenheid en zijn teleurstelling uiten wanneer het onkruid altijd maar weer opkomt, — neen, wieden is iets anders, wieden is den wortel uit den grond trekken. Zoo zullen wij ook tot den wortel van het kwaad en tot den wortel van iemands gedrag moeten gaan, zullen wij, waarlijk aan moeilijke menschen zielszorg kunnen verrichten en het kan niet ontkend worden, dat Freud in dit opzicht verdiensten heeft.

Daarbij komt nog iets.

Hoezeer wij ook afzijdig staan tegenover Freuds aanvankelijk geopperde meening, dat tenslotte de libido, de sexueele lust, de oerbron is, waaruit allerlei levensgedragingen voortkomen, toch staat wel vast, dat het sexueele leven en de sexueele aberraties veel breeder plaats in het leven innemen dan men ook, en juist in positief Christelijken kring, heeft willen erkennen. Van der jeugd af aan dreigt op dit terrein een ernstig gevaar. De zielszorg heeft vooral ook bij jonge menschen te bedenken, dat er een niet geringe mogelijkheid bestaat, dat in hun leven het sexueele kwaad een domineerende factor is. In die ontwikkeling kan dat kwaad zoowel remmend als richtinggevend werken; het is mogelijk, dat zij door het kwaad te overschatten hun macht tot weerstand verliezen, als ook

66 dat zij door het kwaad te onderschatten hun beschikbare kracht tot verzet niet aanwenden. Het is natuurlijk moeilijk' om in een blad als het onze in open termen over deze dingen te schrijven. Ook hier geldt, dat een goed verstaander slechts een half woord noodig heeft.

Maar evenzeer is het waar, dat de ambtsdragers kennis moeten hebben van "de moeilijkheden, die er .op dit terrein zijn. Er bestaat op dit gebied helaas bij sommige menschen, die geroepen zijn tot leiding, zulk een onverantwoordelijke naïveteit.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over de gegevens van de nieuwere zielkunde in verband met den ambtelijken arbeid.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1931

De Reformatie | 8 Pagina's