GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dr J. Th. de Visser’s ideëen over kunst en schoonheid.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dr J. Th. de Visser’s ideëen over kunst en schoonheid.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eenige weken geleden deed ik in enkele regels mededeehng van mijn voornemen, indien mogelijk, iets te schrijven in ons blad over de ideeën van wijlen Dr J. Th. de Visser inzake kunst en schoonheid.

In allerlei persartikelen was zijn verdienste en beteokenis als staatsman, leider, schrijver, spreker aangegeven; daarom meende ik in ons blad, dat gaarne ook aan den overledene zijn „in memoriam" wil wijden, op een anderen kant van zijn werkzaamheid de aandacht te mogen vestigen. Dr de Visser is ook geweest leider van het DBpartement, waaronder de kimst ressorteert en aJszoodanig heeft hij bij verschillende gelegenheden, in de Kamer en daarbuiten, zich uitgesproken over de knnst en hare waardij. Mijn bedoeling was nu, uit deze redevoeringen, hetzij uit de parlementaire, hetzij uit die bij gelegenheden en jubilea, enkele momenten naar voren te brengen, die ons Dr de Vissers opvattingen duidelijk doen kennen. En ik verzocht enkele weken tijd, om de daartoe strekkende gegevens te verzamelen.

Thans heb ifc, dank zij de hulp, mij van verschillende zijden geboden (gaarne betuig ifc bij dezen daarvoor mijn dank) het beschikbare materiaal inzooverre bestudeerd, dat ik tot de uitvoering van het genoemde voornemen kan overgaan. En dan kies ik den eenvoudigsten vorm, Uit de verschillende redevoeringen, welke ik doorlas, neem ik eenige fragmenten over, zulke fragmenten, die voor zichzelf spreken. Men krijgt dan de eigen woorden van den Minister te lezen, wat directer indruk geeft dan een daaruit afgeleide beschouwing geven kan. Natuurlijk moet ik dan met enkele grepen uit een begrijpelijke veelheid volstaan, maar een artikel-behandeling van het onderwerp vraagt ook niet meer dan dat een idee over de zaak gegeven wordt. En om zulk een idee te geven is het mij te doen in de drie artikelen> die ik over deze materie schrijven wil.

Het eerste citaat, dat ten dezen van belang is, is een passage uit het Kamerdebat bij de Staatsbegrooting voor 1919. Daarbij kwam ter sprake een nadere regeling ter zake van de Coamnissie voor Rijksmonumentenzorg. Naar aanleiding van verschillende voorgekomen gevallen van restauratie kwam de vraag in het geding, of restauratie moet geschieden naar de opvatting van den bouwmeester uit het verleden, of naar die van dezen tijd. In de IVeede Kamer-zitting van 29 Jan. 1919 sprak toen de minister de navolgende woorden, die duidelijk zijn ideeën over de nieuwere kunst weergeven:

„Men wenscht zich niet langer gebonden te gevoelen door historische gegevens, want men acht het een verlaging van den kunstenaar, als hij zich moet indenken en inwerken in den scheppenden geest van het voorgeslacht en zijn werken moet restaureeren naar diens stijl. Het geheele terrein moet vrij komen voor de individueele schoonheidsconceptie. Het monumentale werk, dat de 20e eeuwsche kunstenaar voor zich krijgt, mag in geen enkel opzicht den vleugelslag van zijn ongebonden originaliteit belemmeren. Of er uit deze laatste bron helder of drassig water te voorschijn komt, doet er minder toe. Want voorop staat de stelling, dat men niets schoons kan leveren, als men aan histoi-ische gegevens gebonden is. Archeologie en historie zijn de eigenlijke struikelblokken op den weg dezer moderne artisten. Zeer sterk komt dit onder meer uit in het artikel „Monumentenzorg", waarin van deze nieuwste methode gezegd wordt: „zij is het beste belichaamd in de uitspraak van Goethe: „Alles was besteht ist wert dass es zu Grunde geht". De bedoeling is duidelijk: alles heeft een leef tij dsgrens. Voor dit feit de oogen te willen sluiten is dwaasheid en wanneer maar zoolang mogelijk met voldoende waardeering van het oorspronkelijk bouwwerk wordt genoten en geleerd, is de zending van het kunstwerk op haar allerbest volbracht. En nu komt het mooiste: „De poëzie van deze levensgang kan door ingrijpen, hoe ook, niet anders dan verzwakt worden". Hier wordt dus onherroepelijk het vonnis geveld over alle restauratie in historischen stijl. Elk oud monument moet öf tot een ruïne vervallen óf de moderne kunst moet het tot vooi-werp krijgen van haar nog naar stijl zoekend streven. Voor een ingrijpen tot herlevendiging van het vroeger bestaande, al was het nog zoo'n heertijk voortbrengsel van scheppende kunst, is de tijd onherroepelijk voorbij. De restaurateur moet zijn vrije pix)even kunnen nemen op kerken en abdijen. Ziedaar de nieuwe school, die thans de hoop koestert haar vestigingsplaats voorgoed in het Departement van Binncnlandsche Zaken te verkrijgen.

Mijnheer de Voorzitter! Ik kan daaraan onder geen vorm — misschien speelt mijn histoi-ische zin mij hier te veel parten — mijn goedkeuring verleenen.

Ten eerste uit beginsel niet, omdat hier het op elk gebied zoo moeilijk en ingewikkeld vraagstuk van het aanpassen van het nieuwe aan het oude: van het verband tusschen het bewaren der historische continuïteit en dé ontwikkeling van eigen zelfstandigheid, eenvoudig met souvereine minachting op zijde wordt geschoven. Het vroegere heeft immers zijn tijd gehad. En daarmede is de zaak afgedaan. Alleen voor het nieuwe is plaats. Het is al erg, wanneer de nieuwere letterkunde in haar bruisende jeugd classieke dichters of prozaïsten parodieert of hoont; of wanneer de moderne schilderkunst haar wazige producten verheerlijkt ten koste van oudere meesters. Maar daarbij kan ons altijd troosten, dat de vroegere werken ongerept naast de nieuwe blijven voortbestaan en een volgende generatie met een zuivere vei'gelijking tusschen beide haar winst zal kunnen doen. Doch bij de bouwkunst staan wij voor de betreurenswaardige mogelijkheid, ja, voor het gevaarlijke feit, dat het oude misvormd wordt, ja, ontaardt, door toedoen van het nieuwe en tenslotte elk kunstgewrocht uit vroegere tijden wordt gemetamorphoseerd in een nieuwerwetsch gebouw. Welnu, tegen zulk overspannen individualisme kom ik in verzet. Ik ben van oordeel, dat op elk gebied de historie ons een te noodwendige leerares en leidster is, dan dat ik ongebreidelde individueele conceptie daarvoor wensch in te ruilen.

Daarbij komt een overweging, die mij in nog meerdere mate hiertoe dringt. Kon die persoonlijke conceptie in onzen tijd nog bogen op een door haar in het leven geroepen stijl, die met dien uit vroeger eeuwen kon wedijveren, zoo stond de zaak althans nog eenigszins anders. Ten minste, men zou dan nog kunnen spreken van stijl naast stijl, al zou het dan nog even afkeurenswaardig blijven, den ouden naar den nieuwen te verwringen. Maar onze tijd is nog met betrekking tot zijn stijl in de zoekende, tastende periode. Er worden nog voortdurend proeven genomen. Nu men met objectieve normen en historische regels niet meer rekent, wisselt alles op het subjectief impressionisme van dezen of genen kunstenaar. Deze doet het zus, een ander doet het zoo. De een begrijpt den ander niet en vecht ten doode toe met den andere. Dat doet er ook minder toe, als men zelf maar begrijpt. Een ander moet dan maar raden, wat het kunstproduct beteekent, welken zin het heeft. En dan viert een symboliek haar hoogtijd, die niemand mooi vindt en waarin niemand een gedachte vinden kan en die toch een toekomst moet hebben, zelfs al waagt men er onze gothische gebouwen aan. Ik betreur het reeds, dat nieuwe gebouwen als het Departement van Landbouw met zulke wanstaltige, zelfs door en door onkiesche beelden boven den ingang prijken. Maar ik vind het ergerlijk, zelfs misdadig, wanneer onze bestaande monumenten als proefkonijnen voor zulk een onbegrijpelijke, misschien zelfs door den kunstenaar nog onbegrepen, voor zulk een wild, eenzijdig-subjectionistische kunst worden misbruikt, ja, worden mishandeld. Dit nu zal geschieden, als deze post wordt aangenomen en daarom verzet ik mij er ten sterkste tegen."

Het is uit deze woorden duidelijk, dat de Minister geen bewonderaar was van de nieuwere kunstidee en dat zijn bezwaar school in wat hij noemde het „overspannen individualisme", in het loslaten van objectieve normen en historische regels. Het nieuwere met zijn „subjectief impressionisme", zijn principiëele afkeer van het oude en historische, had zijn sympathie niet.

Nu moet men bij deze critiek wel in het oog houden, dat in de jaren onmiddellijfc na den oorlog de ontwikkeling van het nieuwe begon: iets reëels, iets dat de nieuwere denkbeelden in praktijk bracht was er nog niet en dus hadden de ideeën veelmeer nog het karakter van schimmige fantasieën, waartegen min of meer vanzelfsprekend de gevestigde opvatting in verzet kwam. Maar aan den anderen kant bevat ze zooveel argument, dat niet het momenteel-feitelijke, maar de geesteshouding raakt, dat we haar veihg de uiting kunnen noemen van Dr de Vissers denken op dit punt. En dat denken was een in wezen veroordeelen.

In latere jaren, toen het nieuwere althans niet geheel negatief bleek, doch met name in de bouwkunst, van een in elk geval veelszins practische waardij bleek, heeft de Minister zich wel eens wat milder uitgelaten, — vriendelijke tegemoetkoming lag trouwens geheel in zijn aard — maar herroepen heeft hij, voorzoover ik heb kunnen nagaan, het boven geciteerde vonnis niet en dus kunnen we deze passage wel een van de bewijsstukken noemen voor Dr de Vissers ideeën over de nieuwere kunst.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Dr J. Th. de Visser’s ideëen over kunst en schoonheid.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 mei 1932

De Reformatie | 8 Pagina's