GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze omgang met elkander.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze omgang met elkander.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Hoe zijn wij in onzen omgang met elkander?

Met deze vraag vingen wij een vorig maal ons artikel aan.

Wij willen thans deze vraag nogmaals stellen. In het vorige artikel poogden wij onzen omgang to ontleden naar de verschillende elementen, die dien omgang opbouwen.

Thans willen wij trachten de realiteit van onzen omgang met elkander eerlijk onder oogen te zien.

Laten wij dan beginnen met te zeggen, dat er in vele gevallen onder christenen een omgang is, die het bewijs is vooi-het feit, dat er ook ui de sociale contacten tusschen menschen onderling een herstelUng van het leven door Gods genade mogelijk is.

Op meer dan één wijze beleven wij als christenen de trouw onzes Gods ook daarin, dat Hij ons een omgang geeft met onze vrienden, die ons telkens weer een oorzaak van blijdschap is; dat Hij ons omgang geeft óók met anderen, die ons minder na staan, op zulk een wijze, dat die omgang ons een stage bron van vreugde is; zoodat wij ook in het sociale leven ons eigen leven verlicht zien en tegelijk in de contacten met onze medemenschen onze gaven en krachten ten nutte van anderen gewillig met vreugde kunnen aanwenden.

Maar met dankbare erkentenis voor het vele goede, dat wij in den christelijken omgang hebben, moeten wij toch erkennen, dat er in den omgang van menschen van dezen tijd met elkander, ook al zijn z§i christenen, zoo menig onedel element schuilt.

Er is zoo dikwerf een gansch andere houding van het hart dan van het gelaat, en van het gebaar.

Er is zoo vaak onoprechtheid in het gedrag van den een tegenover den ander.

Er is zoo dikwerf een schoone schijn , zonder reahteit.

Hoe menigmaal is onze omgang een geestelijke moordpartij. Onder de menschen van dezen tijd is het immers nog steeds gewoonte om den omgang te gebruiken als middel om den waren omgang geestelijk dood te maken.

Zoodra niet meer de liefde den omgang draagt, maar de begeerte om het eigen belang te dienen, — zoodra de haat tegen een medemensch, hetzij dan in den vorm van egoïsme hetzij in den vorm van aversie tegen den ander, in ons leven komt, hebben wij de neiging om ook den .omgang te gebruiken als een middel om het leven .op aarde te maken tot een verlengstuk van het domein van Satan.

Het zou al te goedkoop zijn om nu een vlammend requisitoir te openen tegen allerlei gebreken, die er kleven aan den omgang met elkander.

Al te gemakkelijk zou het zijn om uitvoerig in te gaan op de velerlei overtredingen tegen het negende gebod, waarvan onze omgang de dagelijksche getuige is.

Op al deze punten sprak Gods Woord duidelijke taal. Het geweten van den christen getuigt mede dat er ook in dien omgang dagelijks tegen de wet

wordt gezondigd. Achterklap en laster behoeven nog niet eens de hoofdzonden te zijn. Doch „onverhoord oordeelen of helpen veroordeelen" komen wellicht nog frequenter voor dan het rechtstreeksche liegen.

Maar, als gezegd, over deze grofste vormen van zonde in den omgang spreken wij niet.

Er is iets, dat minder erg lijkt, maar dat misschien even erg is en dat stellig onze aandacht moet hebben.

Het is het bijzondere gebruik dat wij maken van de geestelijke reserve als wij met anderen omgaan.

Wij hebben groot bezwaar tegen de moraal der Jezuïten, die wij ei^an beschuldigen, dat zij in hun leer van de reservatio mentalis de gebreveteerde oneerlijkheid mogelijk maken. Maar hoe staat het nu eigenlijk met de vraagstukken van de geestelijke reserve, die wij tegenover onze medemenschen in den omgang in acht nemen?

Daar komt iemand nogal blijmoedig naar u toe. Hij heeft een goeden koop gedaan, en vertelt u: „Ik heb dat huis gekocht, of dien akker; heel geschikt. Ik betaal er maar zooveel of zooveel voor!" Gij begrijpt heelemaal niet zijn enthousiasme, doch hebt ineens de overtuiging, dat hij „een kat in den zak" gekocht heeft. Er zijn u van het huis of van den akker bijzonderheden bekend die u stellig verhinderd zouden hebben ooit de bewuste som er voor te betalen. Wat doet gij nu? Wat zegt gij tegen den man.die in zijn enthousiasme u alles vertelde?

Gij hebt een paar oudere dameskennissen. Die laten zich een nieuw huisje bouwen. Zij noemen het „een villa'tje". Gij komt hen als het huis klaar is eens opzoeken. Van buiten vindt ge het huis al dadelijk volmaakt smakeloos, vol architectonische fouten, een wanstaltig product. Zoodra ge binnenkomt ziet gij de disproporties. Kinderlijke tierlantijntjes markeeren een disharmonische vlakverdeeling. Schreeuwende en met elkander vloekende kleuren onderstreepen den wansmaak van de bewoonsters en van den bouwer.

En nu behoeft gij nog niet eens bepaald oneerlijk te beginnen en te zeggen: „Maar dames, wat hebt ge hier een mooi huis!" (zooals ook heel dikwijls gebeurt). Maar wanneer nu de dames straks zeggen: „En, wat zegt u wel , van ons mooie huis? ", zult gij dan eerlijk zijn in den omgang?

Zie, bij deze dingen voelt gij onmiddellijk hoe er conflicten hggen kunnen tusschen onzen omgang en den eisch van het negende gebod.

Moeilijker wordt de quaestie echter wanneer wij de vraag opwerpen of 't inderdaad gewenscht en geoorloofd is om nu maar pardoes tegen de dames te zeggen: „Ik vind uw huis van binnen en van buiten verschrikkelijk leelijk!"

Het is óók de vraag, of het nóódig is, dat te zeggen. Er zijn wegen genoeg om volkomen eerlijk te blijven en toch niet de menschen, met welke gij omgaat te grieven.

Als gij de betrokken dames antwoordt met een wedervraag: „Hebt u nu een huis heelemaal naar uw zin? ", en zij zeggen: „Ja zeker, heelemaal naar ons genoegen", geef haar dan den goeden raad niet aan anderen te vragen hoe zij het vinden. Het zou immers kunnen zijn, dat die anderen door hun oordeel het genoegen van de dames bedierven.

En houden zij dan toch aan om uw meening te willen weten, blijf dan eerlijk en zeg dat gij voor uzelf zulk een huis niet zoudt hebben laten bouwen. Maar zeg er ook bij, dat dit immers niets ter zake doet, want gij behoeft er niet in te wonen. Maar z ij moeten er in wonen.

Uit het genoemde voorbeeld is echter ook duidelijk, dat de moeilijkheden juist daar ontstaan, waar de vraagstelling reeds van te voren niet geheel zuiver is.

Immers waarom stellen deze dames zoo grooten prijs op uw oordeel? Als zij zoo gaarne uw meening wilden weten waarom hebben zij die dan niet van te voren gevraagd?

Misschien zitten er bij die dames óók onzuivere motieven. Het kan een vorm van hoogmoed zijn, hoogmoed van dezelfde soort als er bij Hiskia was

tegenover de gezanten uit Babel. Het kan ook zijn, dat er bij de dames een zekere onrust is, omdat zij zelf toch niet zoo heel zeker zijn dat zij nu werkelijk een mooi huis hebben. En er kunnen allerlei andere verborgen oorzaken zijn voor het feit, dat zij haar vraag met zooveel nadruk stellen.

De eerste fout ügt dus waarschijnlijk reeds dadelijk daarin, dat ook die dames hun omgang gebruikten voor iets anders dan waarvoor hij dienst mocht doen. En zoo zou, indien wij weer met een fout antwoordden, het eene kwaad het andere kunnen voortbrengen.

Toch is het waar, dat wij maar al te vaak pogen een oordeel van een ander uit te lokken, met de bedoehng, dat oordeel op andere wijze te gebruiken dan uit de vraag zelf zou kunnen volgen.

Wij menschen zijn zeer gecomphceerde wezens. Wij zijn bijzonder vaardig in het naar voren zetten van den anderen kant als die, welke feitelijk op hetzelfde oogenblik voor ons de belangrijkste is.

Nu zou het zonder twijfel ons ideaal zijn, wanneer wij in den omgang geheel onszelf konden zijn en we recht en slecht precies konden zeggen wat onze indruk is, — zoowel in zakelijk opzicht als wel tegenover de persoonsbetrekkingen.

Maar dit kan niet.

Want wij leven in een zondige en wij zijn zelf niet onfeilbaar. wereld

Omdat wij leven in een zondige wereld is er een staag gevaar, dat wij onze zoogenaamde eerlijkheid en openhartigheid toch weer gaan aanwenden in dienst van ons eigen „ik", om onszelf groot en belangrijk of „erg eerlijk" te maken. En dan heeft alle deugd haar loon weer weg. Er is ook een eerlijkheid die eigenlijk niets meer is dan onbarmhartigheid. Er is ook een eerlijkheid die feitelijk eigenwijsheid is. Er is ook een eerlijkheid die liever moest heeten: zucht om een ander te kwetsen. Er is ook een eerlijkheid die slechts domheid en oppervlakkigheid is. De kortzichtigste mensch is dan ook gewoonlijk in schijn het gemakkelijkst eerlijk. Er ligt iets sombers in het feit dat dommen en dronkaards zoo vaak den schijn hebben van eerlijkheid.

En... wij zijn zelf ook niet onfeilbaar. Wij moeten er altijd voor oppassen, dat wij bij een oordeel over de dingen niet verschillende belangrijke factoren uitschakelen. Hoc gemakkelijk toch meenen wij met een situatie volledig op de lioogte te zijn, terwijl wij in werkelijkheid nog slechts ten deele alle betrekkingen kennen.

Wij kunnen vaak zoo weinig echt in het leven van den ander komen. En daarom zijn wij menigmaal zoo onrechtvaardig, ook bij onze goede bedoelingen om eerlijk te zijn.

Hier ügt dus wel degelijk een punt, waarover het christelijk leven zich ernstig moet bezinnen.

Waaruit groeien nu de moeilijkheden, voor welke de omgang ons als christenen telkens weer plaatst?

Om deze vraag te beantwoorden, willen wij eerst op een ander feit wijzen.

Wij kennen den eisch, dat wij altijd moeten leven als voor het aangezichte Gods.

Wij weten, dat God ons altijd ziet en hoort, en dat wij bij al ons doen en laten moeten blijven bedenken, dat Gods oogen zijn aan alle plaatse Zijner heerschappij.

Nu is het echter in het menschelijke leven zóó, dat wij, naar mate wij méér alleen zijn, méér overtuigd zijn van het feit dat wij leven voor het aangezicht Gods en gemakkelijker Gods tegenwoordigheid aanvaarden.

Dit alleen-zijn heeft niet slechts betrekldng op het alleen-zijn zóó, dat er geen menschen in onze omgeving zijn, maar dit alleen-zijn heeft zelfs betrekking op dingen rondom ons.

Hoe meer onze omgeving een eenheid is waarin de veelheid van dingen ons niet opvalt, hoe harmonischer wij dus onze orrigeving beleven, des te meer ervaren wij ook de verantwoordelijkheid, waarvoor wij staan.

Vandaar dat wij zeggen kunnen dat een rommelige omgeving, een onrustig milieu een slechte pstedagogische en een slechte geestelijke werking hebben; terwijl een harmonische omgeving altijd vormenden invloed op ons heeft.

Zijn wij geheel onttrokken aan het waarnemen van onze omgeving (bijvoorbeeld in een donkere slaapkamer) dan beleven wij in den regel de tegenwoordigheid Gods het sterkst. Vandaar dat de plaats der afzondering tot het gebed de binnenkamer is, waar niet duizend dingen ons aftrekken van de beleving van Gods tegenwoordigheid.

Hoe drukker onze omgeving wordt, hoe meer wij zelf weer in de omgeving gaan ingroeien en hoe meer we ook allerlei aanknoopingspunten vinden, niet alleen voor zelfhandhaving, maar ook voor de neiging naar hetgeen van dezen tijd is. Daarbij komen dan nog de talrijke suggestieve invloeden, die van uit onze omgeving op ons werken.

Somwijlen kan weliswaar het contact met anderen ook het bewustzijn van Gods tegenwoordigheid en het beleven van hetgeen wij door geloof ervaren in ons versterken. Daarop berust de heerlijkheid van den gemeenschappelijken dienst Gods in Zijn kerk en in de vergadering der geloovigen.

Maar als regel zal het contact met het breede leven zóó op ons werken dat, naar mate wij ons meer bewrust zijn van de tegenwoordigheid van anderen, wij ons minder bewust zijn van de tegenwoordigheid Gods.

En toch ligt in het bewustzijn van Gods tegenwoordigheid de sleutel van het geheim om ook onzen omgang te brengen onder de tucht van Gods wet.

Maar daarom is er ook in bijzonderen zin een leven der gehoorzaamheid noodig om ook in den omgang christen te zijn.

Daarom richt zich de worsteling der heiligmaking in zoo geheel eenigen zin ook op onzen omgang met anderen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Onze omgang met elkander.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1934

De Reformatie | 8 Pagina's