GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het recht van den oorlog.

XIII.

Het koninkrijk Gods is als het rijk van Christus, of het koninkrijk der hemelen, in Gods schuldvergevende gunst geliandhaafd, niet slechts met de bestemming om God eeuwig te doen loven en prijzen door het verloste mensciienhart, maar ook lot behoud' der geschapen orde in liet tijdelijk leven van den ganschen kosmos, i)

En met het specifiek karakter dezer handhaving van het rijk des Heeren tegenover de zonde is toen in de tijdelijke wereld om der zonde wil de staat gegeven, opdat deze door een uitoefening zijner ambtelijke zwaardmaoht liet publieke recht zou stellen en sanctioneeren, in dienst van God, den Schepper en Wetgever, aan het algemeen welzijn, op zijn territoir.

Alle in de historie voor den dag gekomen con- Iliclen tusschen macht en reciit zijn dan niet een gevolg van de structuur van den staat, maar van machtsmisbruik en rechtskrenlcing door zondige dragers der ambtelijke overheidsbevoegdheid. Daartegenover is een poging tot waarachtig clirisielijke politiek geen uiting van hoogmoed, maar van gehoorzaamheid. En inderdaad valt voor een geleidelijk tot stand komende, en van God gevorterde harmonie tusschen recht en macht, te danken als een vrucht van christelijke politiek. Het calvinisme is oorsprong en waarborg onzer constitutioneele vrijheden gebleken.

Doch men zal dit willen toegeven voor zoover het de binnenlandsche poliüek betreft, en toch uiterst sceptisch staan tegenover de mogelijkheid Van een waarachtig christelijke buitenlandsche politiek. De machtsoefening der overheid is toch in de binnenlandsche politiek iiiet alleen begrensd door de landsgrenzen; ze is tónnen die grenzen evenzeer beperkt door de orde van het daar door God geschapen en bewaarde leven. Maar hoe staat het met de zwaardmacht »m der zonde wil, het karakteristiknm van den staat, in de internationale politiek?

Geen enkele staat kan zich buiten deze politiek houden. Dit kan al moeilijker. Htet aantal wrijfingsvlakken tusschen de staten onderling neemt toe naarmate der technische, economische, wetenschappelijke, sportieve ontwikkeling. Het ontstaan ^an tegenstrijdige belangen is voortdurend aan feu gang.

Nu kan men de vreedzame oplossing van inter- "ationale geschillen eischen. En men kan dit ook "P een andere wijze' zich voorstellen dan in den tfant van het oude adagium: si vis pacem, para helium, d.w.z. bereid u ten oorlog, zoo ge den 'rede wilt. En zeker kan men naar den vrede i^gen op een andere manier dan die van het •consequente imperialisme, die Napoleon deed zegpn: „Gij begeert den vrede; het gouvernement hegeert hem met nog meer warmte; zijn voornaamste wenschen, zijn meest dringende stappen zijn ^oor hem geweest. De eerste consul heeft den Vrede beloofd, hij gaat hem bevechten aan het Ihoofd van zijn soldaten". ^) Men kan aan de vreedzame oplossing van geschillen tusschen de vollven idenken in den trant, waarin art. 18 van het a. r.. program van beginselen daar ernstig van spreekt.

Doch wordt op die manier de mogelijkheid van een christelijke buitenlandsche politiek oprecht gesteld? Het betreffende a.r. programartikel noemt io.a. ook de wering, desnoods met de sterke hand, van alle onrechtmatig geweld'.

Bavinck, die niet geaarzeld heeft het slagveld van den modernen oorlog als een abattoir te brandmerken, ^) zegt van arbitrage, dat ze alleen bij rechtsgeschillen mogelijk is, en ontoepasselijk bij conilicten, waarbij de zelfstandigheid of de eer der staten is gemoeid.*) Van Kuyper is het •woord aan te halen, dat alle oorlog, die door arbitrage te vermijden is, vermeden moet worden, '•) maar bij eereschending der natie achtte hij haar evenmin mogelijk als Bavinck. < 5) Prof. Anema stelt na een vurig pleidooi voor samenwerking der statengemeenschap, dat, indien voor een bepaald geval twijfel over de grens tusschen 'hetgeen tot de statengemeenschap en tot de afzonderlijke staten behoort, de staten zelfstandig bevoegd moeten blijven.') En Prof. D o o y e - weerd zegt wel, hoe volstrekt onchristelijke geidachte het is, dat de eisch van wat we gewoonlijk naastenliefde noemen, gelding zou ontberen in het internationale verkeer der in staten georganiseerde volkeren, en dat hier niet de zedewet, m, aar een zuiver egoïstisch beginsel zou gelden; doch hij moet daaraan toevoegen, dat de liefdenorm nim^ mer van den staat eischen kan een berusten in een buitenlandschen aanslag op zijn bestaan. En de bestaans-voorwaarden van een staat laten zich niet naar private maatstaven beoordeelen. ^) Zoodat in de politieke betrekkingen tusschen de staten een factor overblijft, die de staten bezwaarlijk materialiter aan hun souvereine beoordeeling kunnen laten ontnemen, ook voorzoover ze erkennen, dat de macht in het leven der staten slechts : het recht heeft te dienen, ^)

Uit de daareven aangehaalde woorden van mannen, die den oorlogsgruwel verafschuwen, büjkl een erkenning van het recht van den staat op z e 1 f-h a n d h a V i n g.

Zoowel de schrik voor de namelooze ellende van den modernen oorlog als een vage herinnering laan den liefde-eisch der Schrift zal misschien iemand brengen tot het stellen van het - vierkant idaar tegenover staande, en doen pleiten voor de zelfopoffering van den staat.

Doch wie de positie van den staat in het kO' ninkrijk van Christus heeft leeren belijden, kan zulk een pleidooi voor zelf-opoffering van den staat maar kwalijk verdragen.

Wat zou men zeggen van den eisdi tot zelfopoffering van het kerkelijk Instituut? Wie bij de Schrift leeft, moet dezen eisch onvoorwaardelijk van de hand wijzen. Welk oordeel ware anders te vellen over eiken kerkeUjken strijd tegen het juk van den staat? Schier eenparig is het vonnis der protestantsche christenheid over de geüjkschakelingswoede, die de zelfstandigheid der Duitsche protestantsche kerkelijke instituten niet sparen wilde. Het kerkelijk instituut zou zich daar moeten opofferen aan den nieuwen geest van het Dritte Reich, en aan een instituten-gemeenschap, idie .de amhtelijke eigenaardigheid der Christusgetrouwe instituten miskent. Daartegenover erkennen wij volmondig — en terecht — het recht van het kerkelijk instituut op zelfhandhaving. Het heeft een roeping tegenover den leugengeest, die het niet prijsgeven mag, maar waarin het de Schrift heeft te belijden. En daaruit voortvloeiend heeft het een ambtelijke roeping ten aanzien van den predikdienst en de heiligheid der sacramenten, die het niet meer vervullen kan, zoo het niet zichzelf is. Het ambtelijk recht — d.i. dus ook de plicht — tot zelf-liandhaving is gegeven met het er zijn om der zonde wil.

Maar men meene niet, dat het met het staats^ instituut anders is. De staat heeft, tot volvoering van zijn taak, de zwaardmacht oiigerept te bewaren. De staat mag zich niet in de vitale zijde aan zijn machtspositie laten treffen, daar zijn individueele rechtstaak als staat berust op zijn imachtsgrondslag. Het zwaai-d der gerechtigheid ontglipt aan een krachtelooze hand, i") Meermalen brak na het verlies van den oorlog, dus na het blijken van militaire zwakheid', een revolutie uit in het verliezende land, en bleek het zwaard der gerechtigheid onmachtig tot het handhaven der binnenlandsche orde. Zoo in Rusland en Duitschland na den wereldoorlog.

Bovendien, aan wie of wat zou de staat zich moeten opofferen? Aan de macht van een anderen staat? Dat ware een offer aan den gelijke, hetwelk afgodendienst is. Aan het volkenrecht? Doch dat wordt juist tegenover hem geschonden, Aan den liefde-eisch? Maar deze wordt door wie het offer voor zich opeischt, niet gesteld, Aan den levenslust van zijn dienstplichtige onderdanen? Maar zij moeten het vaderland liefhebben; geen staatsbestel, door God gewild, is zonder deze liefde bestaanbaar,

„Een vermeende vaderlandsliefde, die de innerlijke structuur van het staatsieven miskent, die het overheidsrechtsverband op de basis eener territoriale militaire machtsorganisatie verafschuwt, kent het voorwerp harer liefde niet. Ze moge in een chiliasüsch idealisme zich een zachtaardig beeld van haar geliefde ontwerpen, zoodra de staat (de bestaande staat of de zich in wording bevindende staat) van zijn onderdanen het offer vraagt van goed en bloed, is voor droomende idealisten geen plaats meer, maar blijkt in de harde realiteit, waar de vaderlandsliefde echt en waar zij innerlijk onwaarachtig was. De ware vaderlandsliefde weet, dat haar weg door bloed en tranen kan leiden en ervaart, naar haar christelijke openbaring, daarin de smart van het „om der zonde wil, " ")

Zeker mag de vaderlandsliefde niet leiden tot staatsvergoddelijking. De staat heeft niet het recht het offer van het leven zijner onderdanen te vragen en hen zoo te dwingen tot afgoderij. De staat heeft gehoorzaam te zijn in het volbrengen van zijn roeping, het koste hem dan wat het koste.

Daarom mag ook niet verondersteld, dat vaderlandsliefde een hoogere hefde is dan een andere, b, v, die van gezin en familie. Geen enkele liefde mag de concurrentie van andere lief desbetrekkingen dxdden. Elke hefde heeft haar terrein. De hefde tot de geloofsgenooten in een kerkgemeenschap duldt geen concurrentie van de vaderlandshefde in dezen zin, dat de laatste een kerkelijke scheiding zou mogen brengen in de geloovige liefdesgemeen- 'schap. De liefde van ouders tot kinderen en der (kinderen tot de ouders verdraagt niet een concurrentie der vaderlandshefde, die de innerlijke gezinsverhoudingen zou willen overlieerschen. i^) Maar elke liefde kenne haar wetten. Anders wordt ze een liefde, die benauwt, en waaronder gezucht wordt. 13)

Hier worstelen wij, om verlost te worden van het dringen der zonde, die de orde der levensrverbanden verstoren wil, en die ons vangen wil in den strik der gemakkelijkheid, waarin wij naar onzen willekeurigen lust het leven zien te ordenen, of waarin wij ons in een vermeenden chaos een igen weg banen. We kunnen ons dan in deze eigen willigheid 't air van den diepen levensernst aanmeten, gelijk we dat in allen eigenwilligen godsdienst van jongsaf hebben leeren verfoeien. „Maar k doe het zóó!" „En ik heb zóó het meest lief!" Alsof wij almachtige scheppers van hemel en aarde waren,

Maar is daji in de internationale betrekkingen tusschen de staten het conflict tussclien maoht en recht onontkoombaar?

Daarop zeggen wij: neen! Nimmer mag de christelijke staatsbeschouwing het hoofd buigen voor een theorie, die in de internationale betrekkingen het sacro egoïsmo („heilig" egoïsme) der staten tot een soort natuurwet verheft; een natuurwet, waai-tegen de beste wil ter wereld zicli niet verzetten kan. Zulk een theorie is innerlijk valsch. De innerlijke levenswet van den staat is geen natuiu-wet, maar moet bewust willend' worden gehoorzaamd. En nimmer kan een staat een volstrekt egoïstische machtspolitiek rechtvaardigen met een beroep op zijn levensbelangen. God heeft den staten niet zulk een sti-uctuur gegeven, dat ze met een soort natuurnoodwendigheid tegenover elkaar een Kaïnspolitiek moeten voeren, om in stand ite blijven. Men moet blind zijn om niet te zien, dat de levensbelangen der staten veelvuldig onderling vervlochten zijn. Niet de structuur van het staatsieven, niet dus de verleende zwaardmacht, die immers het recht dienen moet, maar de zonde der volkeren heeft in het internationaal verkeer der staten het individualistisch machtsegoïsme ten troon verheven. '*)

Doch anderzijds zeggen we: een christelijke buitenlandschc politiek, die de in het rijk van Clii-istus bewaarde levensorde erkennen wil, kan niet die van eenzijdige ontwapening zijn.

Want zoolang er nog niet een ontwikkeld volkenrecht is en beoefend wordt, moet alle onrechtmatig geweld geweerd worden, en in dien weg dit recht worden opgebouwd. En waar dit volkenrecht een publiek karakter draagt, zal de zwaardmacht , van den staat het toch wel immer moeten dienen.

Hier ligt het eigenlijke recht vaii den oorlog. De .staat moet voor het recht opkomen; in den oorlog iVoor het recht in het volkerenleven. D s de Graaf .spreekt van den geoorloofden oorlog, „voor het recht des Heeren, waaronder niet alleen het eigen , volk, maar ook alle volken, en in de eerste plaats de gemeenschap der volken bescherming vindt." ^^) In dien geest zal ook Prof. Grosheide het bedoelen, als hij schrijft, dat oorlogen zelfs een enkele maal geboden kunnen zijn. ^'^)

Over dit volkenrecht, waarin eigenlijk het recht van den oorlog besloten is, willen we de volgende maal iets zeggen; en dan tevens gaan spreken over de concrete situatie van onze dagen.


1) Het is wellicht van belang op te merken, dat de tijdelijkheid van den geschapen kosmos door God bedoeld was, om pas na een catastrofe in een punt des tijds van zijn tijdelijk karakter te worden ontheven en getransponeerd tot een eeuwigheid.

2) De Fransche tekst is te vinden bij Fabius, Volkenrecht, bl. 22.

3) Bavinck, Oorlog en Christendom, bl. 47.

4) Idem, bl. 58.

5) Kuyper, E Voto, IV, bl. 120.

6) Dezelfde, Locus de Magistratu, bl. 351.

7) Anema, art. De A. R. partij en de internationale verhoudingen, in het gedenkboek Schrift en Historie, bl. 182.

8) Dooyeweerd, Wijsbegeerte der Wetsidee, III, bl. 413.

9) Dezelfde, Norm en Feit, art. in Themis, 1932, bl. 201. Over arbitrage in het algemeen zijn voor een niet-jurist zeer instructief de opmerkingen van Nederbragt, Oorlog en Vrede, bl. 41 vv.

10) Zie Dooyeweerd, Norm en Feit, bl. 202.

11) Dooyeweerd, Wijsbegeerte der Wetsidee, III, bl. 408. Dooyeweerd zelf voegt hier aan toe, bl. 408/409: „De luchthartige, in waarheid demonische vreugde in „den sterken staat" met zijn machtig leger is met de Christelijke vaderlandsliefde ten eenenmale in onverzoenlijke tegenstelling"; en schrijft op bl. 413: „In de internationale mor e e Ie betrekkingen tusschen de staten onderhng kan de liefde tot het individueele vaderland niet aan den moreelen eisch voldoen zonder tegenwicht in een internationale naastenliefde tusschen de volkeren onderling". Men zie over vaderlandsliefde ook Bavinck, a.w. bl. 41 v. en Grosheide, Nationaal en Internationaal naar de Schrift, bl. 34.

12) Zie Dooyeweerd, Wijsbegeerte der Wetsidee, III, blz. 410 V.

13) Over dat soort liefde schrijft De Graaf, Gij zult niet doodslaan, bl. 11 v. ,

14) Dooyeweerd, Wijsbegeerte der Wetsidee, III, blz. 413.

15) De Graaf, a.w. bl. 9.

16) Grosheide, a.w. bl. 16.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1936

De Reformatie | 8 Pagina's