GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zou Mijn aangezicht moeten medegaan om u gerust te stellen? Exodus 33:14.

Mp aangezicht mede?

Er was een geweldig conflict gegroeid tusschen den Heere en Zijn volk.

Tusschen den God van het Verbond en het volk van het Verbond.

De Heere was getrouw gebleven.

Maar het volk was ontrouw, trouweloos geworden.

Het had, van zijn zijde, het Verbond gebroken.

Het had zoo zwaar gezondigd met het gouden kalf.

Mozes heeft het nu ootmoedig beleden bij den Heere: „Och Heere, dit volk heeft een groote zonde gezondigd dat zij zich gouden goden gemaakt hebben."

Is het contact met den hemel nu ook verbroken? Schijnbaar wel.

Want de Heere zegt: Ik doe het niet langer. Ik ga niet verder mee; Mijn engel wil Ik u niet onthouden, maar Zelf trek Ik niet mede op.

Dat woord des Heeren heeft bij de oprechten innig leedgevoel gewekt.

Want zij begrepen: als de Heere Zelf niet meegaat, dan zijn we verloren.

Toen heeft Mozes dat leedgevoel en dat schuldgevoel voor God uitgesproken in de tent der samenkomst, waarin hij goddelijke openbaring ontving, en waarin de Heere tot hem naderde om hem instructies te geven betreffende zijn leiderschap.

Daar heeft hij als Middelaar het pleit gevoerd voor het volk, dat zoo schrikkelijk overtreden had.

Hij heeft dit gedaan, door te wijzen op de verkiezing en het Verbond. Zie aan, Heere, dat deze natie Uw volk is.

En hij heeft zijn nood geklaagd aan het hart van zijn God, en uitgesproken dat hij zonder de heilige en veilige leiding des Heeren onbekwaam was voor het leiderschap.

Toen vroeg Jehovah in Zijn groote genade: Zou Mijn aangezicht moeten niedegaan om u gerust te stellen?

Mijn aangezicht; dat is Ik Zelf. Zoodat Mijn tegenwoordigheid gezien en bewust genoten wordt.

En alles in Mozes zegt: ja, Heere! Als Gij Zelf niet mede zoudt gaan, doe ons dan' liever van hier niet optrekken. Zonder U geen schrede, alleen met U zijn wij veilig. Want waarbij zou nu bekend worden dat ik genade gevonden heb in Uw oogen, ik en Uw volk? Is het niet daarbij, dat Gij met ons gaat? Alzoo zullen wij afgezonderd worden, ik en Uw volk, van alle volk dat op den aardbodem is.

Toen zeide de HEERE: Ik zal het doen.

Hier was nu een geloovig beroep op het Verbond. Beschouw, herdenk Uw vaslgestaafd Verbond. Laat dat Uw hart tot ons in liefde ontvonken.

En omdat dit beroep bij God aanvaard" werd, werden de onrustige harten gerustgesteld. En daalde er stille vrede in de verontruste gemoederen. Nu was het weer: God zal Zelf hun Leidsman wezen.

Wij zijn in dit nieuwe jaar óók opgetrokken.

We moesten opbreken.

Wij ook wisten het: we gaan de woestijn dieper in; we treden vijanden tegen; wij hebben eveneens gezondigd; wij derven de heerlijkheid Gods, wij zijn schenders van Gods wet.

Wij worden ook Zijn volk genaamd, we roemen óók in Zijn Verbond, en we gevoelen het, dat wij voor Hem zoo schuldig staan, dat de Heilige God ook tot ons zou moeten zeggen: Ik doe het niet langer, Ik ga niet verder mee. Ik laat u alleen gaan.

Als we dat nu maar erkennen willen, met heel ons hart. En dat we diep gevoelen: zonder den Heere kunnen we niet optrekken. Geen stap!

Wij weten den weg niet. Wij durven den strijd niet aan. Wij missen de kracht. O, Heere, ga Gij mee!

Dan op eenmaal doet die trouwe, ontfermende God ook ons de vraag van Zijn liefde: Zou Mijn aangezicht moeten medegaan om u gerust te stellen?

Dan zijn we veilig. De Heere gedenkt het Verbond. Hij blijft getrouw. Hij kan Zichzelf niet verloochenen. De Herder verlaat de kudde nooit. De Kerk, met bloed gekocht, is dierbaar in Zijn oogen. Mijn ziel, wat zijt ge dan onrustig in uw lot? Niets kan ons geruststellen, woorden en menschen en beloften van menschen troosten niet, maken ons arme hart alleen nog ongeruster dan het al is, bij het denken aan alles wat zou kunnen gebeuren, aan alle mogelijkheden, die werkelijklieden konden worden.

Maar, als we welen, dat het aangezicht des Heeren mee optrekt met het heir der Kerk, dan is er moed, veiligheid en kracht. Dan wandelen we in het licht van het god'lijk aanschijn voort en stellen onze zielen gerust:

„Doch gij, mijn ziel, het ga zoo 't wil, Stel u gerust, zwijg Gode stil. Hij immers zal mijn rotssteen wezen; mijn hulp, mijn toevlucht in den nood; ik zal geen groote wankling vreezen".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's