UIT HET POLITIEKE EN SOCIALE LEVEN
Kerk en Socialisme”.¹)
I.
De brochure, welke Dr H. de Vos, predikant te Sneek, over het vraagstuk van Kerk en Socialisme schreef, is van een geheel ander gehalte dan die van zijn geestverwant Dr Horreüs de Haas getiteld: „Socialisme en Levensbeschouwing", welke wij eenige weken geleden in dit blad bespraken.
De schrijver hoedt zich voor simplistische en lichtvaardige conclusies; hij is diep van den ernst van het door hem behandelde probleem overtuigd, en begeert van harte hereeniging. De wijze, waarop hij over de leer der Kerk spreekt, doet veel sympathieker aan dan de houding van den Zwolschen predikant, die immers voor de „gangbare godsdienstigheid" weinig goede woorden over heeft, en op grove wijze de historie der kerk schetst. ^)
Dr de Vos behandelt eerst het „uiteengaan" van Kerk en socialisme, daarna het wezen en de taak der Kerk, vervolgens den zin van het socialisme en tenslotte de ontmoeting tusschen beide „geestelijke machten". De inhoud van elk dezer hoofdstukken is overdenking waard.
De Kerk verlangt naar den terugkeer der massa, welke haar den rug toewendde; zij zoekt, door de liefde van Christus gedrongen, het verlorene. Zij wenscht aan die massa de blijde boodschap van het Evangelie te brengen, onder haar van zonde en genade te getuigen en haar te wijzen op de verlossing van het Kruis. Bij de vervulling van die taak stuit zij op talrijke, schier onoverkomenlijke hindernissen. Niet alleen overtuigde marxisten, maar ook meer „idealistisch" georiënteerde socialisten, zooals Dr Horreüs de Haas, verkondigen nog steeds aan hun volgelingen, dat tusschen Kerk en leven een groote kloof gaapt, dat de belijdenis der Kerk verwerpelijk is, en de arbeiders wel nooit meer haar „verouderde dogmata" kunnen aanvaarden. Mede daarom luisteren haar leden met belangstelling naar een woord als dat van Dr de Vos. Wordt hier een weg gewezen?
• De Sneeker predikant stelt eerst het feit dier scheiding vast. Hoe men het ook meent te moeten beoordeelen, zegt hij, men heeft te aanvaarden, dat in ons land tenminste, de kerk en het socialisme aan elkaar voorbij gegaan zijn en nog gaan. De socialistische partijen en hun leiders blijken weinig of geen waarde te hechten aan de kerk; d© kerken en hun leiders hebben de socialistische beweging noch bij haai' ontstaan noch bij haar
voortgaan met veel vreugde begroet. Hoe oordeelde Prof. Adolf Keller m> k weer? „De arbeidersbeweging van de laatste tientallen jaren, tenminste op het continent, lijkt één groote afval eener machtige volksgroep van de wereldbeschouwing, levensopvatting en verkondi' ging, welke de Kerk voorstaat". Inderdaad: over
het feit der scheiding bestaat geen twijfel. Beteekent dat nu, vraagt Dr de Vos, dat de beide „partijen" elkaar slechts negeeren, of staan zij na de breuk niet veeleer vijandig tegenover elkaar? Officieel, antwoordt hij, is er nooit een „oorlogsverklaring" geweest. De Synode van de Gereformeerde Kerken heeft, aldus bet betoog, wel verklaard, (in 1920), dat voor een lid dezer Kerken geen plaats is in een organisatie, die zich op den grondslag van den klassenstrijd stelt, maar „het socialisme als zoodanig wordt niet veroordeeld". De Roomsch-Katholieke Kerk toomt in de pauselijke encycUeken hevig tegen het socialisme, maar de „eenige kerkelijke consequentie, welk© zij daaraan verbindt, is, dat zij de socialistische Katholieken uitnoodigt terug te keeren". En „de socia- Ustische partijen", met uitzondering van het communisme, „hebben steeds den godsdienst en dus het behooren tot een kerk, als een'persoonlijke aangelegenheid beschouwd, waar de partij niets
mee te maken had". Dr de Vos voelt echter wel, dat dit antwoord geen bevrediging kan schenken. (De Synode van Leeuwarden heeft natuurlijk wèl het socialisme veroordeeld, immers zij verwierp, terecht, den grondslag dezer leer: den klassenstrijd.) De Kerk, zegt hij, kan niet dulden, dat men het lidmaatschap tot een persoonlijke aangelegenheid verklaart, die er verder niet toe doet. Voor haar geldt: wie niet voor mij is, die is tegen mij". En öok het socialisme heeft „een universalistische strekking". Een macht, die zich afzijdig houdt en
niet medewerkt, oefent (naar zijn oordeel) een tegenwerlienden invloed uit. Maar er is meer:
„De meeste socialisten keerden zich fel tegen de Kerk... Zoo is het in veel opzichten nog..." Zeker! De socialistische litteratuur is vol van hevige verwijten, in ruwe woorden dikwijls tot uitdrukking gebracht, jegens het kerkelijk instituut. De oordeelen der arbeiders verraden maar al te vaak diepen afkeer; de suggesties der leiders misten hun uitwerking niet. En wanneer de Kerk, naar het woord van Dr de Vos, het socialisme als „een duivelsche uitvinding" brandmerkte (we nemen het op zijn gezag nu maar aan) of wanneer „voor vele kerkelijke menschen het woord socialist weinig minder dan een scheldwoord klonk", dan was de hoofdoorzaak, althans één der hoofdoorzaken van deze agressieve houding, het mateloos vijandige optreden der eerste socialistische leiders. Het is waar: vaak werd te weinig naar het motief van deze vijandige beweging gezocht, vaak wezen leden der Kerk rechtvaardige eischen tot lotsverbetering met zoogenaamde vrome woorden af. Maar het socialisme heeft een vriendelijker beoordeeling, vooral in de eerste tientallen jaren van zijn historie, onmogelijk gemaakt. De wapenen, waarmede het de Kerk aanviel, noopten deze tot een krachtig verweer. Zijn revolutionnaire principes en acties veroordeelden, scherper dan menige critiek van buitenaf, het sociale systeem, hetwelk op die beginselen rustte.
* Terecht zegt Dr de Vos, dat de verhouding van Kerk en socialisme niet met een enkel woord weer te geven is. Deze opmerking mag ook menige partijgenoot van hem zich ter harte nemen. Want onberekenbare geestelijke schade is en wordt nog in eigen huis toegebracht, door de carricaturale voorstellingen van het kerkelijk instituut en zijn leer, door de grove beleedigingen van zijn belijdenis en de liefdelooze miskenning van zijn optreden. Is het wel waar, dat de Kerk, zooals Dr de Vos meent, onbewogen bleef bij de maatschappelijke ellende, die volgens hem „de socialisten tot het vurigste verzet dreef"? Zag zij „de , ellende werkelijk niet", of „als zij haar zag", be- 'schouwde zij haar dan inderdaad niet als onrecht, maar als , Jl"ampen, welker gevolgen nu eenmaal
niet te vermijden zijn"? Hier geldt in het bijzonder het oordeel, dat de geschiedenis der Kerk niet „met een enkel woord 'weer te geven is". Zeker: er zijn vele groote fouten ^•'gemaakt. De kerk in haar geheel, zoo goed als de Christenheid, schrijft de heer J. Hofman^), (de voorzitter van den Ned. Chr. Graf. Bond) e keerde zich niet tegen de maatschappelijke, geeste- ^lijke en zedelijke ellende, waarin de arbeiders verkeerden. Er werd lang niet altijd „gevraagd of deze toestand in overeenstemming met het Evanj gelie was of er mee vloekte". En „de schreeuw ; - om een menschwaardig beslaan" werd maar al te dikwijls verkeerd uitgelegd. „Hij werd vertolkt als een niet te vervullen begeerte naar welvaart en ; rijkdom" ... en het „begeeren van verheffing" werd gelijk gesteld met het loslaten van vertrouwen op
God". 3) Maar daartegenover staat, dat niets nagelaten werd om de kerk zoo zwart mogelijk af te beelden. De historie der Kerk bevat ook menige schoone bladzijde, ook dat gedeelte, hetwelk op haar activiteit op sociaal terrein betrekking heeft. Er is door vele harer dienaren en leden in stilte vaak hard gewerkt om de ellende te verzachten. Een kerk, die haar belijdenis ontrouw werd, was ook op sociaal gebied nalatig; de reformatie heeft echter een ommekeer gebracht. Maar juist voor de sociale actie der belijders van Christus heeft het socialisme geen goed woord over gehad, en nog wachten we op zijn warme erkenning van het zegenrijke werk der Christelijk-sociale organisaties. Waar „de Kerk" actief werd, groeide dikwijls de vijandschap. Het socialisme, zegt Hofman terecht, voelde den godsdienst zelf als een belemmering voor het volkomen vrij maken van de menschheid, van de arbeidersklasse in het bijzonder. Het was niet een reactie op de „vijandigheid der Kerk, die tot zijn antithetische houding leidde, het was het leerstuk, dat God en geloof en de Kerk moesten verdwijnen, wilde de graad van volmaaktheid, die men zich voorstelde te bereiken, verkregen worden. Twee dingen gingen hier nauw samen: de wü tot opstand tegen de maatschappelijke orde en de wil tot ontkomen aan de hand Gods, die de wereld bestuurt. Het zou niet goed zijn om dit
Dr de Vos deelt principieel dit oordeel; hij legt van de hooghartige houding der socialisten duidelijk getuigenis af. Want de Sneeker predikant meent, dat ook wanneer de Kerk niet tekort geschoten was, zij toch de arbeiders wel niet had kunnen behouden of winnen. „Het was, schrijft hij, de geheele geest der Kerk, die hen afstootte, van welken geest de onbewogenheid ten opzichte van den socialen nood slechts een uiting was. Men kan dezen geest kenmerken als burgerlijk, beter misschien als kleinburgerlijk, al hebben deze woorden steeds hun bezwaren Biedoeld is hier een gebrek aan frischheid, durf en ruimheid en daartegenover een overmaat van bekrompenheid, angstigheid, zelfgenoegzaamheid en brave, goedmoedige onbeduidendheid, die echter kan uitschieten tot venijnige boosaardigheid, wanneer men het bestaan raakt. In een dergel ij ke sfeer kan eenrechtg€ aardsocialistnietleven".6)
Het levensgevoel der arbeiders, schrijft Gertrude Hermes^), verzet zich tegen „de autoritaire houding der orthodoxie, tegen haar bekrompenheid en haar negatieve houding ten aanzien van vele eindige waarden".
Dat is ongeveer hetzelfde oordeel. Dr de Vos drukt zich alleen wat krachtiger uit.
Maar hier past een woord van protest. Het is zoo gemakkelijk om over de „burgerlijkheid" der Kerk te spreken. Al de woorden, welke de Sneeker predikant gebruikt om de Kerk te karakteriseeren, worden, zooals hij zelf toegeeft, gemakkelijk tot „dooddoeners". Zij zijn het hier. En wie zoo hooghartig over die sfeer spreekt, waarin een „rechtgeaard socialist niet leven kan", deed beter om het verwijt van „burgerlijkheid", „gebrek aan ruimheid" en al dat fraais, eerst tot zijn eigen geestelijke omgeving te richten.
Want het is van die geestesgesteldheid een typische uiting. Aan al zulke „dooddoeners" hebben wij niets. Wanneer de Kerk voor haar belijdenis bpkomt, noemt de „verlichte mensch" dat bekrompenheid, gebrek aan frischheid, letterknechterij, verstarring enz. Denk aan Horreüs de Haas, denk aan Rosenberg. Maar met dit optreden bewijst zij inderdaad, dat zij leeft.
Het oordeel van Dr de Vos geeft de situatie duidelijk weer. Niet het feit, dat de Kerk nalatig was, is de hoofdoorzaak der „negatieve houding" geweest. Die oorzaak ligt dieper. We herinneren aan de formuleering van Hofman.
Want wie waarlijk de fouten der Kerk smarten, roepen om reformatie, om herstel. Bij de socialisten was echter van zulk een begeerte weinig te bespeuren. Zij deden geen poging tot hervorming, maar keerden de Kerk vol haat den rug toe. Dat feit bewijst, dat zij principieel de banden met de Kerk doorgesneden hadden.
We hopen ons ook in volgende artikelen met het boekje van Dr de Vos bezig te houden. We zullen dan zien, dat deze socialistische predikant zijn geestverwanten niet spaart, ook aan hen hun „burgerlijkheid" voorhoudt. Maar mede daarom was het beter geweest, dat hij de gewraakte uitdrukldng in den gegeven vorm, in de pen gehouden had.
1) „Tijd en Taakserie", onder redactie van Dr W. Banning. (Uitgave: N.V. „De Arbeiderspers".)
2) Prof. Dr K. Dijk, die in het Januari-nummer van „Horizon" het door Dr Horreüs de Haas aangehaalde boek van Stefan Zweig „Castellio gegen Calvin ader Ein Gewissen gegen die Gewalt" bespreekt, herinnert er aan, dat Zweig Calvijn met Robespierre vergelijkt, en uit de beruchte critiek van den roomschen Bolsec het woord overneemt, dat de terreur van Calvijn nog vreeselijker geweest is dan alle bloedige orgieën der Fransche revolutie". Zulk een auteur acht Dr de Haas geschikt om een oordeel over Calvijn te vormen. Hier is alle ernst zoek.
3) „Stemmen des Tijds" 1930, pag. 82.
4) Idem, pag. 81.
5) Wij spatieeren.
6) „Die geistige Gestalt der marxistischen Arbeitern", p. 189.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 februari 1938
De Reformatie | 8 Pagina's