GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Christus' Profetisch ambt in het Paaschuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus' Profetisch ambt in het Paaschuur

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Met Paschen zijn we gewend te spreken van den Levens vorst. Het is de Koning, die overwint. Weldra spreekt de Opgestane het uit, dat Hem is gegeven alle macht in den hemel en op de aarde. Als Koning moet Hij heerschen, daartoe verhoogd aan 'Vad^ rechterhand.

Maar zien we daarbij wèl toe, dat ook in het Paaschuur niet gescheiden wordt wat Gtod heeft samengevoegd! We behjden toch immers, dat drieërlei ambt door God den mensch gegeven is en dat het eene van het andere geen oogenblik is los te denken? En wanneer we ons herinneren dien oud-testamentischen tijd, toen de ambtsbedieningen na den zondeval weer afzonderUjk „op gang kwamen", is ons dit toch reden tot verootmoediging, omdat daarin God zoo duidelijk ons demonstreerde, hoezeer onze zonde uiteen heeft gerukt wat door Hem verbonden was en door Hem in het verbond der genade ook weer in zijn eenheid wordt hersteld en bevestigd? Zouden wij dan tevreden zijn met de ruimte die onze Paaschmeditatie gewillig, zeer gemllig, inruimt voor den Ko n i n g en voor het overige goeddeels volstaan met te zeggen, dat zijn profetisch ambt in Zijn „omwandeling" „bijzonder" uitkomt, Zijn priesterschap aan Zijn Kruis „domineert" en Zijn Koningschap in en na de Opstanding het eerste en zware „accent" krijgt? Neen toch immers? Wèl zullen we voor oogen houden, dat ten dezen onderscheid en voortgang op"'Christus' Middelaarsweg van vernedering en verhooging is op te merken, maar niet dan om in de eenheid en volheid Zijner ambtsbediening Hem geloovig te omhelzen, onzen Hoogsten Profeet en Leeraar, eenigen Hoogepriester, eeuwigen Koning. Hem immers komt meerder eere toe dan Melchlzedek, die voor zijn deel wezen mocht Koning-Priester; Hem belijden wij in Zijn drievoudig ambt, niet verdeeld vóór, , aan, en na het Kruis, maar vervuld en bekleed en bediend al de dagen, ook in het eigen uur der Opstanding in den Paaschhof.

Zoo immers alleen is Hij Middelaar, is Hij volkomen Plaatsvervanger. In de dagen der vernedering heeft Hij in ons drievoudig ambt al onze gehoorzaamheid volbracht. En in Zijn verhooging vertoont Hij de glorie der volkomen en ongerepte ambtsbediening. In Hem komt de gerechtvaardigde ambtsdrager te staan voor het aangezicht des Vaders. Reeds mag Hij het feestkleed aantrekken van het geestehjfce lichaam voor de eeuwigheid bestemd. Maar in dat feestkleed mag en zal, moet en wil Hij het werk voleinden. Het volbrachte werk wordt nu toegepast en bestemd voor de laatste openbaring-in-heer-Kjkheid. Want feest en werk strijden niet bij Hem. Zij strijden reeds niet bij den God der Schepping, van wiens „rust" op den zevenden dag wij belijden, dat zij volle activiteit in zich sloot. Zij doen het evenmin bij den God der Herschepping en Zijn Middelaar, bij wie het bereiken en v, erwerven van de Paaschmst tegelijk inluidt de laatste actie en het geweld van een nu saamgepersten tijd. Zoo kan de Christus het eeuwig feestkleed zich aantrekken en juist dan en daarin en daardoor ZSjn ambt, het drievoudige, rijk ontplooien. Om te v e r d i e n e n is zulks geenszins meer van noode. Maar om de verdienste bekend te maken en toe tl e passen, uit te deelen en haar volle e f f e c t in den laatsten dag te doen bereiken gaat het nu juist zijn heerhjke glorieuze dienst-der-verhooging bewijzen. Want nu het bewezen is, dat indemenschelijke natuur alle ambtelijke gehoorzaamheid tot de laatste penning kon worden betaald, wordt ook als prijs der verhooging die volkomen drager van het volledige ambt den hemel ingedragen. En dat niet maar bij wijze van apotheose om te zeggen „wat heeft hij het mooi gedaan", maar omdat nu de Vader ook wil genieten van de nabije aanschouwing van een zoo getrouwen Knecht, in den arbeid duurzaam bezig; omdat de Zoon nu ook zelf het voorrecht smaken mag van in v r ij h e i d, dat is: niet meer onder Satans bereik, noch ook onder Vaders druk, knechtelijk te spelen voor Vaders oog in naam tevens van al de Zijnen; omdat de Geest het zich een eer wil rekenen door zulk , 'n Middelaar en getrouwen Knecht te worden uitgezonden, opdat hemel en aarde vervuld zouden zijn van dezen lof der gehoorzaamheid.

Lof der gehoorzaamheid — dien verkrijgt zich God in het Paaschuur, waarin Hij zelf den volmaakt-gehoorzame officieel en publiek rechtvaardig verklaart. Daarom reeds doen wij goed, ons af te remmen in ons emotioneel enthousiasme voor den Levensvorst op Paschen, ook niet alleen te roemen in den Priester - Koning, die nu weldadigheid bewijzen gaat, maar — opdat het drie voudig beeld zuiver en harmonisch blijve — met name, en allereerst, te letten op den Profeet, die opstaat uit den dood en uit de dooden. Want in dat ambt toch begint alle 'gehoorzaamheid, in den staat der rechtheid, èn in dien der vernedering, èn in dien der verhooging, wijl alle gehoorzaamheid slechts beginnen kan bij hét h o o r e n van Gods Woord en dan het naspreken daarvan en het recht doen daaraan, gelijk het de taak van den Profeet toch is.

Doch, zoo rijst de vraag, is het wel mogeUjk en zinvol om van den Profeet Christus te spreken in het opstandings moment ? Bij een profeet denken wij toch onwillekeurig in het bijzonder aan het spreken met den mond. Nu is duideUjk, dat Christus weldra spreken gaat, eerst tot de vrouwen, en zoo vervolgens. De eerste Paaschdag is vol van profetisch-bezigzijn, gelijk het de Emmaüsgangers wel heel duidehjk hebben mogen ondervinden en rapporteeren. Doch het oogenblik van de opstanding — is dat óók een profetische daad? Is dat niet veeleer, om niet te zeggen uitsluitend, koninkUjk: de overwinning op den dood? Trouwens, heeft het zin van een profeet te spreken, terwijl het „publiek" nog ten eenenmale ontbreekt?

Het antwoord op die vraag is reeds afhankehjk van de andere, nameHjk wat men onder „dood" verstaat. Die dood zelf toch is niet pnders dan profetisch te verstaan. Die dood kan hier niet biologisch worden verklaard, noch emotioneel worden getaxeerd, . doch moet uitsluitend worden gezien als instrument in de bediening van het recht Gods. Dat recht had zijn woord gesproken reeds op den Goeden Vrijdag, toen' de Christus de smarten leed van den eeuwigen helschen dood. Toen ook reeds was het rechtsgeding volstreden, want de Christus kon uitroepen: volbracht! en Zijn Geest bevelen in Vaders handen. En wanneer Hij nu vervolgens ook heeft ondergaan de vernedering van den tijdelijken dood en den grafgang en de verzegeling van dat graf door het officiëele wereldlijke recht van Pontius Pilatus, dan haast zich nu ook alles in de rechtszalen Gods om teproclameeren dat aan Zijn recht i s voldaan. Daartoe moet het graf ^verbroken worden. Daartoe moet Pilatus' rechtszegel worden verscheurd door de rechtsproclamatie van den Rechter van hemel en aarde. De officiëele constateering dat Hij gestorven is moet nu plaats maken voor de officiëele constateering dat het graf van binnen uit is doorbroken. Geconstateerd en geregistreerd moeten worden de gevolgen van het rechtsverkeer tusschen Vader en Zoon, waar deze gezegd had „volbracht" en gene nu ook uit kracht der voldoening den Zoon kwam roepen uit den dood. Dit laatste roepen — het gaat als zoodanig voorbij aan het waarnemingsvermogen van Pilatus en het Sanhedrin. Niemand was daarbij, toen de Vader den Zoon tot het leven wekte en de Zoon verrees achter den steen. Maar de gevolgen worden openbaar en daarin de feiten. De verbreking van het zegel wordt gerapporteerd en moet een verklaring erlangen. En dat men dienaangaande gissen gaat en Uegen, bewijst temeer hoezeer hier alles afhankelijk is van de vraag: hoe denkt ge • over den dood, en wat is hij, en welk recht beheerscht hem?

, Welnu, op die vraag hebben Vader en Zoon het antwoord gegeven en bevestigd in het oogenblik waarin opwekking en opstanding tezamen vielen. Want toen is het Woord Gods gesproken, geUjk het nog nooit gesproken had. En toen heeft de Zoon dat Woord gehoord zooals nog nooit gehoord is. De Vader sprak Zijn Woord van opwekking en verhooging, den Zoon roepend naar boven. In den beginne der wereld was daar geweest het Woord, waardoor Hij riep de dingen die niet zijn alsof ze waren. Maar nu roept Hij den Zoon, die gestorven is, tot het leven terug. Nu is daar her-schepping, levend-making, tegenover en uit den dood en het rijk der dooden. En dat woord heeft de Christus gehoord — en gevolg gegeven. Daarin is Hij, van den eenen kant gezien, verwant aan andere dooden, door Hem zelf of Zijn knechten (ook onder het Oud Verbond) tot het leven teruggeroepen. Hij zelf had bijvoorbeeld tot Lazarus geroepen: Kom uit. En toen kwam Lazarus uit. Ook Lazarus „hoorde" het Woord dat tot leven riep. En wanneer dit nu met den Christus zelf geschiedt, dan is Hij ook 'daarin aan Lazarus verwant. Hij wordt opgewekt immers, zoo zegt de Schrift — en dat passi'vnm („worden") gold ook van Lazarus, en anderen, bijvoorbeeld die zeer velen, die Christus in de verrijzenis vóórgingen aan den avond van Goeden Vrijdag, in het uur van Zijn dood. Inmiers, Hij is „eersteling dergenen die ontslapen zijn" — in den dood en de opstanding hunner een. Maar dan ook — Hij is eersteling. Met Hem begint het pas. Want van Hem geldt ook het andere: niet slechts het passivum, maar ook het activum, Hij wórdt opgewekt, maar ook: Hij staat op.

En dus is Hij daarin gansch anders dan, bijvoorbeeld, Lazarus. Büj „hoort" ook anders het opwekkingswoord des Vaders. Want Hij heeft macht het leven af te leggen en heeft macht het wederom te nemen. Dte Vader maakt Hem levend, maar ook: Hij neemt het leven aan. Want Hij hóórt Vaders Woord in profetische trouw. Lazarus moest afsterven van o.m., zijn profetische ontrouw. Maar de Christus kon vóór den grafgang verklaren dat het in orde was met héél Zijn ambt. Wanneer tot Hem het woord des levens komt op den Paaschmorgen, bereikt het Hem. als den trouwen profeet, die open staat voor de woorden des roependen. Hier is de Knecht die den dienst volbracht heeft, den dienst ook i n het graf en v a n het graf, maar die nu dan ook klaar is, die het van tevoren gezegd heeft dat het zoo en zoo lang duren zou in het graf, die dus in Zijn opstanding niet alleen maar hoort dit nieuwe woord des Vaders „Kom uit", maar ook zelf vervult het oude woord „ik moet lijden en sterven en ten derden dage opstaan". Want meer dan Lazarus is hier, en meer dan de jongeling van Naïn en het knaapje in Zarfath. Hij vervult \n Zijn opstanding het profetisch program. Hij bewijst profetisch trouw — niet meer betalend, docb reeds „toepassend" — in het hooren en opvolgen van Vaders woord „Kom uit".

Zulke profetische trouw reeds .is onze zaligheid Want nu wordt hier het woord van Gods r e c h t gehoord en opgevolgd van ingang tot het leven. Eens haa God verkondigd, dat het leven, het eeuwigs leven, d.aar zou geschonken worden, waar gerechtigheid en heiligheid betracht zouden zijn tot de volle maat. Zoo was reeds bepaald de eerste profetische taak in deze wereld, zpo wat geweest de inhoud der profetie die Adam had te dragen en uit te dragen met hart en mond en hand. En de tweede Adam, hij had reeds in zooveel jaren, in de voorbereiding van Zijn vleesehwording, en in Zijn omwandeling vervolgens, niet anders gedaan dan dit verkondigen en bevestigen, wat reeds de eerste mensch had vernomen, dat gerechtigheid en heiligheid en zaligheid daar zijn waar Gods wet gehoorzaamd ]s. En toen Hij oovendien ook het andere had gedaan, het twééde, name'ijk dat Hij, hoewel volkomen trouw in Zijn bedien; ng, toch dien dood sterven ging, die op de zonde al-3 rtraf was gesteld, toen scheen het voor het oog cri.tiek in dr.t uur, critiek, om zoo te zeggen, voor de tweede maal. „Critiek" had het ook reeds geschenen, toen de eerste profeet wel zijn ambt geschonden had, maar toch staande bleef; toen Adam wel was gevallen, maar den vollen gedreigden dood nog niet gansch ervoer. Toen kon het Hjken dat er reden was voor de vraag: zou (ïod dan Zijn recht veigeten, niet meer van verbondswraak weten? heeft Hij Zijn gerechtigheên, in Zijn goedheid afgesneên? — Zoo leek het toen. En in. het uur, waarin Christus stierf, leek het zoo wederom, maar nu van den anderen kant. Want terwijl eerst de ontrouwe profeet „leven" bleef, daar ging nu de trouwe den „dood" in. En wéér zou men geneigd zijn te roepen: zou God dan Zijn recht vergeten? doch om thans te vervolgen: niet meer van bonds-zegen weten? heeft Hij Zijn gerechtigheên, nu door wreedheid — of zeg willekeur, of wat anders — afgesneên? Voor de tweede maal schijnt de orde van Gods recht te zijn omgekeerd voor hem die oppervlakkig leeft en misbruik wil maken van de nauwkeurigheid waarmee Gods Voorzienigheid wraak en zegen uitkeert en vervult. Dbch op die beide „raadsels" in de bediening van Gods recht ligt het antwoord in de opstanding, in de daad van Christus' verrijzenis. Want nu blijkt, dat Hij (Heid. Cat. Zd. 17) den dood heeft overwonnen. Den dood — en dat is het profetisch antwoord op de vraag: hoe de ontrouwe Adam bleef „leven". Want dien dood, waarvoor Adam in het uur zijner ontrouw gespaard bleef, althans voorloopig, dien onderging nu de tweede Adam, den eeuwigen en den tijdelijken, om in ondoorgrondelijke plaatsvervanging alzoo Gods recht te handhaven en overvloedig te bewijzen de waarachtigheid van al Zijn woorden. Maar ook den dood OVERWONNEN, en dat is het antwoord op die andere vraag: hoe de Christus, die wèl trouw was, toch dien dood sterven ging, den eeuwigen, en toen Hij volbracht had, óók nog den tijdelijken. Want Hij overwint, dat is: Hij heeft nu het leven, dat leven, hetwelk naar Gods Raad ontvangen zou elkeen die trouw zijn ambt bedient. En daarin is Hij Paaschprofeet en de hoogste profeet, wijl Hij op het meest „critieke" uur der historie den Raad van God voor alle eeuwen heeft bevestigd. Het meest critieke uur — want denken wij ons in wat er gebeurd ware, indien Christus — hetgeen onmogelijk was — in dien dood gebleven ware, Dan zou het vreeselijke zijn geschied, dat een mensch die trouw geleefd had naar Gods wil, niet publiek had ontvangen het loon des levens, hetwelk diezelfde God hem van dén beginne publiek had toegezegd. Toen deze derde dag van Christus' grafverblijf begon, was het zoo critiek dat alle schepsel het kon uitroepen: wanneer deze derde dag verstrijken zou en het slaat weer middernacht, terwijl de Christus nog ligt in het graf — dan heeft niet Adam, maar dan heeft God zelf omvergestooten al de fundamenten van het heelal, want dan zou Hij (wat' ondenkbaar is) Zijn eigen verbond hebben geschonden. Zijn eigen eed verbroken en Zijn raad verloochend, dan zou verbondsgehoorzaamheid ontoereikend zijn gebleken om het beloofde leven in te gaan.

Wij denken ons het onmogelijke slechts in, om de waardij van het w e r k e 1 ij k e en bij God alleen maar denkbare ons te scherper voor oogen te stellen. Want wanneer nu toch werkelijk precies op tijd en zoo haast als het feit geschieden kon, de Christus op den beloofden derden dag wórdt opgewekt, dan maakt Hij als profeet publiek-waarachtig heel Gods Raad en Verbondsopenbaring. Van God belijden wij, dat Hij door ons denken niet gerechtvaardigd behoeft te worden, anders dan in het nadenken en naspreken van Zijn zelfopenbaring als Rechtvaardige. Maar dit is het dan ook wat in het Paaschuur volkomen geschiedt door Vader en Zoon beide, in goddelijke èn menschelijke natuur. De Vader roept Zijn Verbond als waarachtig uit. En de Zoon, die is Zoon Gods, maar ook Zoon des menschen. Hij roept het mede uit. Hij doet het zelfstandig als Zoon Gods, en doet het ambtelijk als tweede Adam. Daarom moet er in Hem zijn geweest de triomfantelijke blijdschap in het oogénblik der opwekking, toen Hij ontving het Woord waarin de Vader kwam tot Zijn eigen publieke zelfrechtvaardiging in de rechtvaardigverklaring van den Zoon. Laat dat vooropstaan, ook als wij, juist als wij met diepen dank belijden dat Hij is opgewekt tot ONZE rechtvaardigmaking. Want in de onze gaat het om de Zijne, die van Christus, maar daar boven Uit om die des hoogen Vaders. Wanneer de Vader rechtvaardig spreekt voor het oog van Pilatus en heel de wereld deii Zoon — en dus de Zijnen —, dan is de drang daarheen zoo sterk en onoverwinnelijk geweest, omdat hierin God zichzelf rechtvaardigde, zichzelf rechtvaardig bewees en als rechtvaardig openbaarde door Zijn eigen woord met haast gestand te doen aan den eersten trouwen Knecht die onder de zon op de aarde Zijn dienst had verricht. Die rechtvaardiging wil Hij betoonen als de God des levens, en de God der genade, , ^ als degeen, die geen lust heeft in den dood des zondaars, 'maar daarin, dat hij zich bekeeren zou en leven. Maar dan is ook het andere tegehjk bevestigd; wanneer Hij zich rechtvaardigt als de God van genade, dan tevens als die van het gericht. Dat Hij het ernstig meende, zoowel met die drieiglng van den dood — waarmee het achteraf, oppervlakkig gezien, een beetje scheen mee te vallen — Eilsook met die eerste belofte van het 1 e \5 e n — waarmee de hjdensgang van den Rechtvaardige en Z ij n dood voorloopig, oppervlakkig gezien, in tegenspraak schenen te zijn — het is nu b e i dl e bewezen en verkondigd en bevestigd in dood èn opstanding-uit-de-dooden van den Rechtvaardige, den Knecht des Heeren.

En op dezen grondslag kunnen nu juist volgen de priesterlijke schenking en voorbede en de koninklijke uitdeeling en regeering welke zoozeer de vreugd zijn van Christus' gemeente. Er wordt nu geschonken, gebeden, uitgedeeld, geregeerd, maar alles vanwege de betaling aan het recht Gods, die als feit verkondigd wordt in en door de opstanding van Jezus Christus., Het is éérst alles profetie, wat de Paaschklok slaat. Rechtsproclamatie van den levenden God door den vrijen dienst van den profeet-in-verhopging Jezus Christus, die in dit uur, al het "voorgaande bevestigend en effect verleenend, ons den raad en wil Gods van onze verlossing volkomen openbaart. Zijn eerste daad bevestigt alle oude woorden. Hij MOEST heengaan en lijden en gedood worden en ten derden dage worden opgewekt. Ja, ook dat laatste MOEST. Hij kón van den dood niet gehouden worden, profeteert later Petrus (Hand. 2). Dat had Petrus in de dagen voor Paschen ook al kunnen weten, maar hij besefte het niet. Doch als hij het op den Pinksterdag wèl weet, ziet en zegt, dan is dat, omdat hij nu bovendien heeft de allerduidelijkste profetie, die, in het uur waarvan niemand getuige nog was, zónder woorden en zónder publiek bevestigde hetgeen tevoren zoo dikwijls was betuigd in v e 1 e woorden voor onderscheiden publiek, de groote profetie waaruit de Pinkstergeest het overvloedig nemen komt, opdat niet slechts apostelen, maar ook jongelingen en' jongedochters, arbeiders en dienstmeisjes, zouden profeteeren als getuigen in het rechtsgeding van Gods zelf-èn kerk - rechtvaardiging in de opstanding van Jezus Christus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Christus' Profetisch ambt in het Paaschuur

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 april 1949

De Reformatie | 8 Pagina's