GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

XII.

Met een enkel woord hebben wij reeds meegedeeld, dat in de 4e eeuw de kerk van Christus er op uit was om stichtingen en inrichtingen van liefdadigheid op te richten. Zoolang ze door den Staat vervolgd werd, kon natuurlijk van dergelijke gebouwen geen sprake zijn. Maar nauwelijks was de verachte eene geëerde geworden, of zij sloeg de handen aan dezen arbeid en behoefde geen geld te ontzien, daar zoowel de gemeenten als de Staat haar daarvan ruim voorzagen. Spoedig verrezen vele woningen ter opneming van armen en vreemdelingen, wat vooral daaruit blijkt, dat Julianus de afvallige, in de onderstelling, dat het Christendom daaraan zijn grootsten trmmf had te danken gehad, Xenodochiën (herbergen voor vreemden) oprichtte, om daarin hulpbehoevenden zonder onderscheid van godsdienst op te nemen. In verloop van tijd werd* het aantal van zulke weldadigheids-stichtingen hoe langer hoe grooter. En naar gelang hunner bestemming kregen zij verschillende namen. Men zag dus inrichtingen voor vezemdelingen, voor grijsaards, voor weezen, voor armen. voor vondelingen, voor zieken, voor melaatschen verschijnen. Deze allen stonden in eene bepaalde betrekking tot de kerk, zoodat zij kerkelijke inrichtingen werden. Vaak waren zij met kloosters verbonden, of wanneer zij het karakter vaa een particuliere inrichting hadden, kregen zij in den regel een kapel of kerk er bij.

De middelen tot oprichting van deze stichtingen van weldadigheid vloeiden gedeeltelijk voort uit de milde bijdragen van de geestelijkheid, van de overheid of van particulieren, deels uit de kerkelijke goederen in het algemeen, waarvan, volgens keizerlijke verordeningen, sinds de 5e eeuw het 3e of 4e deel gebruikt moest worden voor de hulpbehoevenden. Staat en kerk gingen in dezen hand aan hand; de eerste gaf hare voorschriften, noodig voor het bestuur der inrichtingen, en de laatste, dat recht der kerk erkennende, schonk haar tal van privilegiën.

De Romeinsche keizers gaven aan de bisschoppelijke regeling der inrichtingen voor weldadigheid als aan die van de andere kerkelijke goederen hunne goedkeuring en droegen zorg voor de testamentaire beschikkingen, ten gunste daarvan gemaakt. Ia 530 bepaalde keizer Justinianus o. a., dat als iemand bij zijnen dood voor den bouw van een of andere inrichting iets had nagelaten, deze binnen een jaar moest gebouwd zijn. Was deze tijd verstreken zonder dat aan dit bevel voldaan was, dan hadden de bisschoppen het recht, het legaat op te eischen en den bouw te voltooien. Maar behalve dit hadden de bisschoppen het eigenlijke bestuursrecht over die Godshuizen. Zij stelden de beambten aan, namen inzage van de rekening en verantwoording enz., terwijl de erfgenaam, wien de overleden stichter de uitvoering van zijne beschikking had opgedragen, al was zijn rechten bij testament nog zoo uitgestrekt, toch nooit de bij de wet vastgestelde rechten van den bisschop kon opheffen.

Het Romeinsche rijk beschouwde deze inrichtingen voor weldadigheid dus als kerkelijke instellingen en verleende haar en haren bestuurders dezelfde voorrechten, welke de kerk in het algemeen bezat, dus ook het recht op 't verkrijgen van vermogen.

Deze zelfde bepalingen kregen kracht van wet ook in andere Christelijke rijken, zooals in het Frankische. De plicht om voor de armen te zorgen, ging op de bisschoppen als bestuurders van de kerkelijke goe Ieren over. Daarom werden zij, die deze goederen benadeelden of bestalen, als moordenaars van de armen beschouwd en gestraft. De bisschop moet, zoo schreef het concilie van Orleans voor, den armen en zwakken, die ten gevolge van hunne zwakheid met hunne handen niet kunnen werken, voedsel en kleeding zooveel als mogelijk is verschaffen. Bepaalde armenhuizen zijn omstreeks het midden der 6e eeuw gebouwd. Het 5e concilie van Orleans van den jare 549 deelt de bepalingen mee, die koning Childebert voor het door hem en zijne gemalin gestichte Xenodochium (stichting voor passanten) voor Lyon gemaakt heeft, maar geeft tegelijk voorschriften van denzelfden aard voor andere inrichtingen van liefdadigheid, vooral voor die van melaatschen. Straks moest zelfs iedere plaats haar eigen armenhuis hebben, opdat aan het rondzwerven van bedelaars een einde zou komen. Desniettemin bleef de zorg voor de armen de roeping der geestelijkheid of van de hoofden der armenhuizen, die uit de geestelijkheid verkozen werden. Deze woningen zelve waren nu eens nauw verbonden aan een klooster of aan een kerk, dan weer vrije corporaties, welke zoo door de levenden als door de stervenden rijk bedacht werden. Dikwijls is het voorgekomen, dat men bij deze gebouwen pasgeboren kinderen te vondeling legde, die dan daarin onder dak gebracht v/erden. Men had echter ook afzonderlijke gestichten ter opname van vondelingen De kerk had ze opgericht ter voorkoming van moord aan deze kleinen. Ieder presbyter moest in zijne gemeente openlijk bekend maken dat iedere vrouw, die voor de wereld niet wilde weten, dat haar een kind geboren was, haren zoon of hare dochter niet moest dooden, maar het kind voor de deur van een of andere kerk leggen, opdat het wierde opgenomen en opgevoed door de geloovigen.

De grondstellingen, die tot aan de negende eeuw gegolden hebben voor de Godshuizen en naar de voorschriften van Kerk en Staat beide gemaakt zijn, bleven in vervolg van tijd ook van kracht. De stichtingen mochten niet voorwereldlijkedoeleinden worden gebruikt. Zij moesten blijven wat zij waren. Langzamerhand kregen zij het karakter van kloosters, of liever zij werden naar dien vorm ingericht. Dit was een gevolg van het feit, dat ^e barmhart'gheid in die dagen het meest werd beoefend door monniken. Ten gevolge hiervan bleven de misbruiken niet uit, welke in de kloosters werden gevonden. In de plaats van de bedelarij te weren, werd zij dikwijls hierdoor bevorderd, daar menschen die geen lust in werken hadden, daarin werden opgenomen, of ook anderen, die door de wereldlijke gerechtigheid gezocht werden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's

De kerk van Christus en de armen of ongelukkigen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 april 1900

De Heraut | 4 Pagina's