GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De Trooster, Dien ik u zenden zal”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De Trooster, Dien ik u zenden zal”.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN 1911.]

Maar wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dien ik u zenden zal van den Vader, namelijk de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, die tal van mij getuigen. Joh. IS : 26.

Oader onze drie groote Christelijke {eesten heeft Pinksteren het minst vat op de groote menigte, die anders op onze hoogtijden met de Kerk van Christus me êjubelt. Het Kerstfeest begrijpt de wereld nog, want ze kent de heilige taferee Isn van Bethlehem, en ook het Paaschfeest kan ze nog meët'ieren, want ze heeft zelve afkeer van den Dood en lust in het leven; maar Ze verstaat de komst van den Trooster niet, en begrijpt niets van de uitstorting van den Heiligen Geest. Het is zooais Jezus zelf het aan zijn discipelen betuigde: „De wereld kan Hem niet ontvangen want ze ziet Hem niet en kent Hem niet". Ze heeft van den Heiligen Geest geen begrip Ze kent geen verlangen naar den Heiligen Geest. Ze leeft geheet buiten den Heiligen Geest om. Alleen de geloovigen verstaan wat de uitstorting van den Heiligen Geest te zeggen heeft, gelijk Jezus het aan zijn discipelen verzekerde: „Maar gij kent Hem want HIJ zal bij u wonen en in uzijn"De wereld viert daarom toch ons Pinksteren wel meê, maar ze begroet Pinksteren als Lente feest, als een natuurfeest, als een volksfeest van algemeene ontspanning. Pinksteren kan in heiligen zin alleen hij medevieren, die zeggen lean dat de Heilige Geest hem zelven geschonken is en dat zijn hart een tempei Gods is geworden, een woonstede van den Heiligen Geest, die in hem is. Doch ook zelfs onder de belijdende Christenen gaat men maar al te vaak hierin feil, dat men in Pinksteren niet genoeg een der drie groote feesten ziet, die zich rangschikken om den Christus. Dat ons Kerstfeest een Christelqk feest is, voelt ieder, en hetzelfde geldt van ons Paaschfeest, maar op ons Pinksterfeest wordt maar al te vaak uitsluitend aan den Heiligen Geest gedacht, alsof ook dit feest niet rechtstreeks met den Christussamenhing. Men denkt dan aan het gebeurde in de Opperzaal van den tempel, aan het spreken in mysterieuse woorden, aan de rede van Petrus, en aan de toebrenging van de drie duizend, maar de samenhang van dit alles met Jnzus wordt maar al te vaak uit het oog verloren. De Heilige Geest is dan iets aparts, dat op zich zelf staat. Een nieuwe rijke gave Gods die aan zijn Kerk wordt toebedeeld. Maar dat ook de uitstorting van den Heiligen Geest tot het leven, tot het verborgen werk, tot den cyclus der heilige daden van Jezus zelf beboort, wordt niet genoeg herdacht, en bijna niet gevoeld.

Hierdoor nu wordt de herinnering aan het groote Pinksterfeest te zeer van zijn Christelijk karakter beroofd, en komt niet tot zijn recht wat de Heilige Schrift ons zoo klaar, zoo duidelijk en zoo herhaaldelijk omtrent de uitstorting van den Heiligen Geest geopenbaard heeft. Immers op den Pinksterdag zelf sprak Petrus het met zoo vele woorden uit: Htj dan, d. i. de Christus, aan de rechterhand Gods verhoogd zijnde, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, heeft dit uitgestort wat g^' nu ziet en hoort." Het is alzoo niet de Heilige Geest die van zelf komt, het is ook niet de Vader die den Heiligen Geest op de geloovigen doet nederdalen, maar het is zeer bepaaldelijk Jezus, die, na aan de rechterhand Gods verhoogd te zijn, den Heiligen Geest voor zijn gemeente van den Vader ontvangt, en ze nu zelf aan zijn ge' meente doet toekomen. En niet alleen dat de apostel Petrus het ons zoo voorstelt maar Jezus had zelf reeds bg zijn tweede verblijf in Jerusalem hierop gewezen, toen hg zeide: Wie in mij gelooft, stroomen des levenden waters zullen uit zrjn buik vloeien"; waarbij Johannes opmerkt: H^ zeide dit van den Geest, den welken ontvangen zouden die In hem gelooven, want de Heilige Geest was nog niet (op aarde), overmits Jezus nog niet verheerlijkt was." En ook ia de laatste gesprekken voor zijn sterven, heeft h^ het tot tweemaal toe aan zijn discipelen op het hart gebonden, dat de Heilige Geest hun van Hem zou toekomen. Eerst toch lezen we in Job. 15 : 26: Wanneer de Trooster zal gekomen zijn, dieniku zenden zal van den Vetder, namelijk de Geest der waarbeid, die van den Vadtr uitgaat, die 2al van mij getuigen", en daarna nogmaals in Joh. 16:7: Doch ik zeg u, het i* u aut dat ik w«gga. want indim ik niet **n«> S90 nl de Trootttr ai«t tot u komen, maar indien ik heenga, zal ik Hem tot u zenden." Niet ter loops, maar opzettelijk wordt alzoo de gemeente er op gewezen, dat de zending van den Heiligen Geest een daad van den Christus is; dat in de zending van den Heiligen Geest het laatste stuk van zgn roeping volbracht wordt; en dat er op het Pinksterfeest geen sprake is van een werking van den Heiligen Geest, gelijk die ook onder het Oude Testament plaats greep, maar van de voleinding van het werk der Verlossing. Het Woord moest vleesch worden; dat is ons Kerstfeest.

De schuld en zonde moest in den dood overwonnen worden, door uit den dood het leven te doen opkomen; dat is ons Paaschfeest; Maar nu ontbrak nog het derde, t. w. het herstel van de gemeenschap met den Drieeenigen Godj door de inwoning van den Heiligen Geest in de harten der geloovigen, en dat is ons Pinksterfeest. Doch dan moet ook vaststaan, dat alle deze drie stukken van onze Verlossing het werk van den eenigen Middelaar zijn, en dat ook de Heilige Geest ons is toegekomen, omdat Jezus, na aan de rechterhand Gods verhoogd te zijn, ons dien Heiligen Geest zelf heeft gezonden.

Naar luid het Goddelijk program wordt tiet Verlossingswerk door Ctiristus in drie stukken volvoerd. Eerst is er de toenadering vran God Driefienig tot ons gevallen geslacht, en deze wordt tot stand gebracht door de Vleeschwording des Woords. D< in komt de Verzoening van den zondaar met God Drieeenig in Kruis en Opstanding. E a hei derde stuk is, dat Christus den zondaar, ns iijn rechtvaardigmaking, inzet in de gemeen jChap met God door het indalen en woningmaken van den Heiligen Geest in zijn hart. Niet alleen Kerstfeest en Paschen zijn laarom Christusfeesten, maar Pinksteren ii bet evenzeer. Ook op het Pinksterfeest tocb klimt de psalm des lofs uit het midden der Gemeente op voor wat Christus heef i^edaan. Hq heeft niet alleen, in de ge staltenisse Gods zijnde, zich zelven vernietigd de gestalte eens dienstknechts aangenomen bebbende; en niet alleen na zijn menschwording zich zelven vernederd tot in den dood, ja tot in den dood des Eruises; maat hij heeft evenzoo, om de kroon op hei werk te zetten, op den Pinksterdag den Heiligen Geest in z^n Gemeente, d.i, in zijn mystiek lichaam, doen indalen, opdat At gemeenschap met God Dritë^nig voor om nersteld zou zijn. Natuurlijk toeft de voleinding tot aan zijn wederkomst. De worste ling van Christus'vijanden tegen hem moet nog onder allerlei vorm uitbreken, ten einde dooi Jezus ter neer geslagen en overwonnen te worlen. En is dit geschied en voleind, en is strak» de laatste vijand geveld om aan zijn voeten onderworpen te worden, dan keert hij wedei tot deze aarde, om het rijk der heerlijkbeio m het Koninkrijk der hemelen te openbaren. Maar in de lange periode die tusschen '-ijn hemelvaart en zijn wederkomen ligt, moest zijn Gemeente op aarde reeds in de «'olle genieting van de gemeenschap mei God Drieeenig worden gesteld, en opdai dit mogelijk zou zijn, daartoe ontvangt hij de belofte van den Vader, d.w.z. hetgeen de Vader hem beloofd had, en het is ir die machtsvolheid, dat hij het mysterie van de hereeniging van den geredden zondaai met God Drieeenig tot stand brengt, dooi zijn Gemeente toe te zenden, en in haar uii te storten en in haar te doen indalen deo Heiligen Geest, niet voor een oogenblik, niet tijdelijk, maar duurzaam en tot den einde toe, en dit wel zóó volheerlijk, dat God de Heilige Geest nu in het hart van de ver losten woont, en de woonstede Gods weet geworden is onder de menschen. C

Het is daarom, dat Jezus den Heiligen Geest hier den Trooster noemt. Dit tocb 'iet rechtstreeks op zijn heengaan. Van het Paradijs af treedt na den val de toestand ta, dat de gevallen mensch van zijn God gescheiden is, en, wat hij ook beproeve, iich geen weg kan ontsluiten, om hereeniging met zijn God tot stand te brengen. A wat daartoe strekken zal, gaat niet vanden mensch, maar van God in zijn genade uit. Heel zijn Openbaring in het Oude Verbond is dan ook een gestadige toenadering van God tot zijn gevallen creatuur, tot eindelijk ia den tempel op Sion de plaats is gegund, waar God met en bij zijn volk wonen zal. Maar dat wonen van God onder Israel is symbolisch en uitwendig. Het gaat buiten het hart om. Een voorhangsel scheidt hei Heilige der Heiligen af, en alleen de Hooge priester heeft toegang. Zelfs niet de priesters en veel minder nog de Levieten en ganschelijk niet het volk. Het volk staat van verre Het ziet het voorhangsel, en het ziet den Hoogeprieiter door dat voorhangsel binnen gaan, maar zelf mag en kan het tot zijn God nog niet naderen. Dit duurt tot Bsthleheoi, en bg BetU^em gaat de Zone God», de tweede persoon in de Heilige Drieëenheid, niet meer in den tempel van steen, maar in onze menschelgke natuur in. Vandaar dan ook, dat onder de donkerheid van Golgotha het voorhangiel vsn den tempel scheurde van boven tot beneden. De woonstede Gods in Sion werd prijsgegeven. In Jezus is het Woord zelf vleesch geworden, en Je7us kon tot zijn jongeren zegelen: „Die mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien, " want „Ik en de Vader zijn één."

De verkoren jongeren die door Jezus in zijn heilige intimiteit waren toegelaten, bezaten alzoo In hun omgang met Jezus de klare gemeenschap met God. Alleen maar, dit was uitwendig; nog geenszins was de toenadering Gods tot hun innerlijk leven, tot hun ziel, tot hun eigen hart doorgedrongen. Ze genoten wat na hen geen kind van God ooit genoten heeft, in dat steeds met Jezus zijn. Maar toch was hiermee-voor hen het hoogste nog niet bereikt. Vandaar dat Jezus '.elf tot hen sprak: „Het is u nut dat ik i»eg ga." Zijn weggaan zou hun geen verlies, maar veeleer winste brengen. Niet buiten Jezus om, maar juist door Jezus. Al Icon hij toch op aarde op hen blazen, en bun de inspiratie van den Geest schenken, nij kon, zoolang hij zelf met en bQ hen was, hen niet de inwerking van God den Heiligen Geest in hun hart doen genieten. Daartoe moest hij eerst zelf aan de rechterland Gods verhoogd zijn. En toen deze aieuwe toestand intrad, toen was de eerste daad van den Christus, om aan zijn Gemeente > p aarde het hoogste te zenden, wat een •cring van geredde zondaars op aarde ontv/angen kon, namelgk de inwoning en inwerking van God den Heiligen Geest in hun 'iel, en het omzetten van hun hart in een tempel waarin God woont.

Slechts hebt ge er u voor te wachten, lat ge dit niet verstaat van een cf meeriere op zich-zelf staande personen. Aan Gods rechterhand zit de Christus als het tioofd van het Ltchaam, en dit Lichaam «ordt gevormd door de Gemeente, omdat '.ij „de vervulling is van Hem die alles n allen vervult." Dat lichaam der gezamenlijke geloovigen vormt een organisch geheel, éan heilig organisme, dat zich geen jogenblik als levend Lichaam zonder Christus als Hoofd denken laat. Van dat Hoofd ^aat door het Lichaam de bezieling en iet leven uit. Uit Hem als 't Hoofd vloeit ille heerlijkheid en alle leyen aan het Lichaam toe. Zonder het hoofd is elk lichaam iood, en datzelfde geldt in nog verhoogde mate van het mystieke Lichaam van Chriscus. Alleen door de actie die van Christus 'p 't Lichaam uitgaat, is er actie in dat Lichaam zelf, en elk lid van het Lichaam dat .ich door afbinding, of hoe ook, tijdelijk van de actie van het Lichaam losmaakt, wordt gevoelloos. Juist zooais het in ons eigen jtoifelijk lichaam toegaat, zoo ook grijpt > iet in het mystieke Lichaam van Christus plaats. Er is éen aderweefsel dat het levensbloed naar alle deelen van het lichaam ioet stroomen, en er is éen zenuwstelsel, iat de gewaarwording in alle leden en deelen ''an het lichaam doet tot stand komen. Reeds daarom is het zoo ongerijmd, het ', ich in te beelden, alsof de uitstorting van ien Heiligen Geest in de geloovigen zonder hristus zou zijn tot stand gekomen. Wie dch dit zoo denkt, maakt het Lichaam los /an den Christus, en verbreekt het verband, iat tusschen het verborgen wezen van den Heiland en de uitstorting van den Geest ^een oogenblik mag worden weggedacht.

Wat toch maakte op den Pinksterdag die inwerking van den Heiligen Geest in het taart der verlosten voor het eerst mogelqk.^ Het antwoord op die vraag ligt in het feit, dat de apostel, hetzij in Corinthe, in Efeze, of in Pbiippi, de geloovigen altoos heiligen noemt, ze aanspreekt als „heilige" en beminde broeders, en dat woord „benig" stempelt tot den fasten naam, waarmede de gemeente zsl worden aangeduid. Die naam van „heiligen" au moet genomen worden in volstrekt ernstigen zin, en door dien naam werd aangeduid, dat de onheiligheid, die den nog niet «/erlosten zondaar aankleeft, en zoo scheiding tusschen hem en den heiligen God maakt, bij de geloovigen is opgeheven. Wie niet gelooft in Hein dien de Vader gezonden heeft, 13 nog in zijn zonde, en zal, zoo hij zich niet bekeert, nog in zijn zonde sterven. Al degenen die nog tot de wereld behooren, zijn daarom „onheiligen, " en in hun hart is voor de inwoning van God den Heiligen Geest ^een plaats. God kan niet in het onheilige wonen. Het menschelijk hart dat Hem tot woonstede en tempel zal wezen, moet vooraf geheiligd en gewgd zijn. Daarom zegt Jezus cot zijn discipelen, eer hij van hen ging: „Gglisden zijt nu rein door het woord dat ik tot u gesproken heb", en (dit moet er bg veritftan) door hen ia g^oof was aan-] vaard. Wat Paulus aan de geloovigen van Corinthe schreef, dat ze eertijds met de wereld in het onheilige stonden, maar dat ze nu „geheiligd en gerechtvaardigd waren", bracht in hen het'principieel verschil met vroeger teweeg. Het was niet de vraag, of zij zich als „heiligen" gevoelden, en of de z onde niet nog in hen nawerkte, maar of ze nog als vroeger in hun onheiligheid voor Gods heilig oog stonden, dan wel of ze voor Gods heilig oog, van alle schuld en zonde vrijgemaakt, verschenen als hadden ze nooit zonde gehad of gedaan. In het prachtige antwoord van onzen Catechismus op de vraag: Hoe zijt ge gerechtvaardigd voor Godl ligt dit heilig zijn van de geloovigen zoo klaarlijk uitgedrukt. Maar van wat kant ook bezien, altoos komt de groote overgang uit het onheilige naar het heilige hierop neer, dat het Lam Gods de zonde der wereld gedragen heeft, dat we in het bloed van Christus verzoend, en in zijn Opstanding gerechtvaardigd zijn, zoodat we heilig zijn, niet in ons zelf en veel min uit ons zelf, maar eeniglgk in Christus Jezus, d. w. z. voorzoover we door een oprecbt geloof ingelijfd zijn in het heilig Lichaam, waarvan hij het gezegende Hoofd is. Omdat ge in Christus zijt ingelijfd, daarom zijt ge heilig, en omdat ge heilig zijt, daarom kan God de Heilige Geest uw hart tot zijn woonstede kiezen.

Geen oogenblik mag daarom de geloovige buiten het Lichaam van Christus gedacht worden. Nooit kan een heilige werking in u, u anders dan door Christus als uw Hoofd toekomen. En nooit is het heilige, dat io u gewrocht wordt, iets voor u zelf alleen en op zichzelf, maar altoos geldt ook hier wat de apostel zegt: „dat ge met alle heiligen begrijpen moogt, welke de lengte en breedte, de diepte en hoogte zij." Dat geïsoleerde leven van uw ik, dat alleen op zichzelf wilde staan, was juist het zondige ik in u, en in het Koninkrijk der Hemelen is voor zulk een nieuw soort egoïsme eenvoudig geen plaats. Een zaligheid op uw eigen bandje, buiten de zaligheid der broederen, is er niet, en nooit anders kunt ge u éen oogenblik zalig voelen, dan in de diepste afhankelijkheid van Jezus als uw Hoofd en onder de door^itraling van zijn hooger leven door heel 't lichaam en door uw eigen hart, en in uw eigen hart tegelijk met bet lichaam. Als Jezus ons dan ook zegt, dat hij den Heiligen Geest zenden zal, dan hebt ge dit niet zoo te verstaan, alsof Jezus boven den Heiligen Geest stond en over den Heiligen Geest te beschikken had, maar heel anders in dezen zin, dat de indaling van den Heiligen Geest in zijn mystiek Lichaam, door hem als het Hoofd van dat Lichaam gaat, en zich door dit Lichaam naar de enkele leden van dit Lichaam beweegt. Er is een weg van God Drieeenig naar uw hart, en die weg loopt over den Christus. Er kan daarom geen sprake van zijn, of de toenadering van den Heiligen Geest tot de Gemeente op aarde, en zijn ingang in die Gemeente en in het hart der enkele geloovigen, moet door Christus tot stand worden gebracht. Ook op den Pink. sterdag gaat de actie van den Christus uit, en het blijft bij het woord van Petrus toen hij tot de schare zei: „Deze Jezus dien gq gekruisigd hebt, en dien God heeft opgewekt, hij is het die dit alles heeft uitgestort, wat gij ziet en hoort."

Altoos is het de Christus van wien het alles in de Gemeente uitgaat, en dit greep evenzoo plaats bij de indaling van den Heiligen Geest in de nog zoo kleine Kerk van Christus die in de Opperzaal te Jeruzalem bijeen was; maar dit was dan ook in die Opperzaal iets geheel nieuws, iets dat onder het oude Verbond er nog niet geweest was. Zeker, krachten en werkingen van den Heiligen Geest waren van den Heiligen Geest altoos uitgegaan. Zelfs in de Schepping was alles wel uit den Vader en door den Zoon, maar tegelijk van leven tintelend door de inspiratie van den Heiligen Geest. In al wat de mensch aan gave en talent van God ontving, en onder de Gemeene Gratie weer kon doen opleven, was de werking van den Heiligen Geest. Bszaleël en Aboleab waren mannen, bezield en bekwaamd door den Heiligen Geest. En veel heet lijker nog had de Heilige Geest onder Israël gewerkt. Het was Jehovah „die den Heiligen Geest in het midden van hen stelde" (Jesaj a 63 : 11). Het was de Heilige Geest dif Mazes bezielde, de Richteren aangreep en den profeten hun heilige orakelen inspireerde. Zelfs di02g Israel in symbolischen zin, met het oog op den tempeldienst, den naam van een heilig volk, maar altoos in uitwendig zinbeetdige beduidenis. Op den Pinksterdag daarentegen is wat uitgaat niet een kracht, niet een werking van den Heiligen Geest op een enkelen peraoon, maar heel iet anders, iets dat er vroeger nooit geweest was; en dat er nog niet had kunnen zijn, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was; en dat nieuwe, dat heel andere bestond hierin, dat nu de Heilige Geest niet maar in haar midden werd gesteld, maar in de Gemeente indaalde, in het hart der geloovigen werd uitgestort, en alsnu de inwoning van God den Heiligen Geest in het hart tot een feit maakte. En eerst hierroede en hierdoor is het werk der genade volbracht. Nu is de scheiding opgeheven, nu keert de toestand terug, die vóór den val bestaan had, nu valt alle scheiding tusschen God en mensch weer weg, nu is de eenheid van de gemeenschap hersteld, nu is de bede verhoord: Opdat ze allen een zijn, zij in mij en ik in U." De zondaar, in Jezus verzoend, is kind van zijn God geworden. Het abba, lieve Vader! vloeit hem vanzelf over de lippen, en hij leeft nu met zijn God en in zijn God, alsof er nooit zonde geweest was.

Nu laat zich dit op natuurlijke wijze denken in het Vaderhuis. Alsdan toch zullen wij aan alle zonde zijn afgestorven en in verwezenlijkte, volkomen heiligheid met onzen God verkeeren, maar het mysterie waarin we thans staan, is dat we nog van zonde ons bewust zijn, nog telkens het „vergeef ons onze schulden" te bidden nebben, en dat we alzoo, nog onheilig in ons zelf, desalniettemin en desniettegenstaande, dat hooge heerlijke voorrecht van Gods gemeenschap thans reeds van harte genieten. En dit nu is alleen daarvan het gevolg, dat we niet meer in ons zelve zijn, maar in Christus zijn ingelijfd. Hoewel we zelve nog midden in den dood liggen, leven we in Christus, en juist daarom is het zoo onzinnig, zich ds uitstorting van den Heiligen Geest op den Pinksterdag buiien den Christus te denken. Alleen in hem en door hem was die uitstorting mogelijk, en alleen in hem en door hem smaken we het geestelijk zoet van de herstelde gemeenschap met God Dritësnig door het inwonen van den Heiligen Geest in ons verborgen inneilijk wezen.

Zie daarom toe, dat ge nimmer afdoolt naar de helling der valscbe mystiek. De drijfkracht der valsche mystiek toch bestaat bierin. dat de geloovige zich zoo licht gaat inbeelden, dat hij den Heiligen Geest in zich zelf, buiten den Christus om, ontving. Al zulke valsche mystiek leidt dan ook van den Christus af. Alle secten, die zich op deze valsche mystiek hebben gegrondvest, zijn geëindigd met in theosophie, sentimentaliteit, en modernisme te verloopen. Men stelt zich dan voor een inspiratie te hebben ontvangen op de manier van de oude profeten. Iets op zich zelf staands, iets voor onze eigen persoon, een ons speciaal gegeven verlichting. De ontsluiting van ons persoonlijk zieleleven in een particulieren weg der genade.

En zoo leeft men van zelf in in een gedachtenkring, die geheel het Verlossingswerk van den Christus overbodig maakt. Ea daarom is juist tegenover die valscbe mystiek niets zoo gezond, als juist dat altoos weer wijden op het feit, dat het Christus is, die ons den Heiligen Geest van den Vader gezonden heeft, en die den Heiligen Geest in ons doet wonen, niet op zichzelf, maar altoos in verband met onze inlijving in het mystieke Lichaam van Christus. Eerst hierdoor ontving op het Pinksterfeest dan ook de prediking en het loflied de ware bezieling. Ging de indaling van den Heiligen Geest in ons hart voor ons persoonlijk op particuliere wijze toe, wat zou ons dan het Pinksterfeest te Jerusalem baten. Dan toch ware toen niet anders geschied dan de indaling en uitstorting van den Heiligen Geest in zeker aantal personen, die destijds te Jerusalem leefden; maar wat zou ons dan aangaan, wat in hun hart is geschied ? Dat kon ons niet nutten, en ware dan ook persoonlijk voor ons zonder beteekenis geweest. We hadden dan immers een iegelijk voor ons zelf op ons eigen Pinksterfeest te wachten, en er zou geen enkele reden voor ons bestaan, om het Pinksterfeest met heel de Christenheid mcé te vieren.

Ligt het daarentegen zoo, dat op het groote Pinksterfeest te Jerusalem God de Heilige Geest tot de Gemeente van de geloovigen is gekomen, en in het mystieke Lichaam van Christus is uitgestort, en dat we slechts als leden van dat Lichaam, aan de inwoning van den Heiligen Geest in ons eigen hart deel erlangen, dan gaat dat Pinksterfeest te Jeriualem wel waarlijk ook ons aan. Dan ligt in dit Pinksterfeest te Jerusalem ook de bron van ons heil. Dan zou zonder dat Pinksterfeest ook ons de zaligheid en de inwoning van onzen God in ons hart nooit zijn toegekomen. Dan gaat ook onze geestelijke itamtafel tot op het gebeurde in de Opperzaal te Jerusalem terug, en dan blijven

Bethlehem, Golgotha, het geopend graf en de Opperzaal in Sions tempel ook voor ons de heilige plaatsen, waarop we dankzeggend en jubelend terugzien. d whd

Moge in dit historisch verband ook thans de Gemeente van Christus haar Pinksterfeest vieren. Ga aller hart in dank en aanbidding naar onzen Goddelijken Koning uit, die ons op het groote Pinksterfeest te Jerusalem den Heiligen Gttsi gezonden heeft. Wake er een bezield besef in de Gemeente op, dat we alleen in onzen samenhang met het mystieke Lichaam des Heeren de genieting van Gods inwoning in ons hart smaken kunnen. En worde het aan alle waarachtig geloovigen gegeven, op ons Pinksterfeest door God den Heiligen Geest zelf in het eigen hart verwakkerd te worden, om het teedere en innige te genieten van wat het voor een verlost zondaar is, om hier reeds op aarde door de inwoning van zt|n God in zijn hart onuitsprekelijk zalig te zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1911

De Heraut | 6 Pagina's

„De Trooster, Dien ik u zenden zal”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 juni 1911

De Heraut | 6 Pagina's