GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In verband met den nood, die, van den Oorlog ook aan onze Zending overkomt, wijst in Timotheus de bekende H. S. S. K., in een 4e artikel in de Serie Oorlog en Vrede., op het tweeërlei karakter, dat zich ook op missionair gebied inzake de offerande voordoet.

Onlangs woonde ik een kleine bijeenkomst bij van mannen en vrouwen, die samen den nood van het Zendingswerk in deze ontzettende dagen wenschten te bespreken en voor den troon der genade te gedenken.

En goede gedachte. Dat moesten we meer doen. Zulk samenkomen is zoo troostend en sterkend. De een heeft allicht een vraag, waarop de ander een antwoord heeft — de een heeft allicht een strijd, waarin een ander reeds de overwinning behaald heeft — de een heeft allicht een opmerking, die voor een ander een licht'-traal is op een duister punt, waarmee hij geen raad wist. En dan is 't zoo heerlijk, al het gesprokene en gevraagde samen in 't gebed voor Gods aangezicht te brengen.

Ja, deze geweldige wereldkrijg grijpt ook de zaak van Gods Koninkrijk aan. Ieder heeft minder inkomen, en het Roode Kruis, het Steun-Comité en nu weer de Belgische vluchtelingen, vragen schatten. En wat het Zendingswerk betreft, wie durft nu nog uitgaan naar de Heidenlanden, nu reis en verkeer en toekomst alles even onveilig is geworden? En bovenal: Wat zullen de Heidenen zeggen? Wij hebben hun gebracht het machtig beginsel van de Christelijke liefde, die zij niet kennen. En nu vallen' Christelijke natiën op elkaar aan en dooden elkander bij duizenden. Erger, Mohamedanen en Heidenen worden door de eene Christennatie te hulp geroepen om de andere Christennatie te bekampen! Ja, wat zullen de Heidenen zeggen ? En wat zullen de zendelingen hun moeten antwoorden?

Laten we bij al onze vragen en zorgen één ding nooit vergeten. Dat de uitbreiding van Gods Koninkrijk niet ons werk is, maar Gods werk. Niet, met eerbied gesproken, het resultaat van allerlei liefdediensten, die wij God bewijzen, — maar een werk Gods, dat Hij leidt en bestiert, en waarin Hij Zijn kinderen vergunt, hier en daar, af en toe, iets te helpen.

Zijn werk, niet ons werk. Zijn werk, dat naar Zijn plan, naar Zijn bestel, eeuw in eeuw uit, wordt voortgezet. Een werk, dat Hij, om in menschelijke taal te spreken, op Zich genomen heeft, op den door Hem daartoe bestemden tijd, te zullen voltooien.

Wat thans op de aarde geschiedt, gaat niet buiten Gods bestel om. Het heeft ons verrast. Maar God heeft er Zijn heilig bedoelen mee, óók voor de zaak van Zijn Koninkrijk.

Dat die heilige zaak nu is afdalende op een langen lijdensweg, is zeker. God beproeft gezinnen, volkeren — en ook Zijn Gemeente. Maar zij mag niet vertwijfelen, want óók haar zullen »al deze dingen medewerken ten goeden. Ook haar schijnt de kastijding van dezen oorlog »geen zaak van vreugde, maar van droeiheid te zijn»-. Maar .»daarna« zal deze kastijding ook voor haar van zich geven »een vreedzame vrucht der gerechtigheid»

Men klaagt, dat veler belangstelling verflauwt; dat de inkomsten zoo minderen.

Over beide klachten een enkel woord.

Als alles vrede en voorspoed is, gaan vele menschen zich voor de zaken van Gods Koninkrijk sinteresseereniü, die er met hun hart toch niet bij zijn. Dan geven ze wel geld — maar geld, dat toch geen waarde heeft. Er komt dan een breede uitgroei van belangstelling, en Christelijke penningmeesters hebben gemakkelijk werk. Maar nu doet de opperste Landman over dien waardeloozen uitgroei Zijn stormen waaien. Het dorre hout en de doode blaren vallen af. Doch wat echt gezond hout was, blijft, sterker dan ooit vroeger, aan den stam staan.

De oppervlakkige belangstelling is vervlogen — de ware belanstelling is verdiept, verdubbeld in kracht.

En het geld? God vraagt niet om geld. «Mijn is het zilver, en Mijn is het goud«, heeft Hij ons gezegd. Hij vraagt om de gave des geloofs en der liefde. Daarom zegt Jezus, dat de arme weduwe, die «twee kleine penningen* gaf, meer had ingeworpen dan de rijken, die van hun overvloed gaven.

Hebben we eigenlijk niet allen dusver ^'a^ onzen »overvloedt< gegeven? Hebben we ooit eens voor Gods Koninkrijk van onzen »leeftocht« gegeven?

Misschien komen de dagen, dat God dat ook van ons zal vragen. En dan zullen we dat doen, gehoorzaam en blijmoedig. De zaak van Gods Koninkrijk gaat vóór. En met bijzondere klem geldt voor onze dagen: «Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid — en al deze dingen (al wat wij behoeven voor ons levensonderhoud) zullen u toegeworpen worden».

Het is zoo juist gezien.

Ook in de offerande moet de diepste impuls van God in ons persen, en niet van ons naar God opgaan.

Wel de vrucht, maar niet dé impuls, en daarom ook van de offerande niet aan den mensch, maar aan God de eere.

Aangenaam doet het aan, in een Hervormd Kerkelijk weekblad, de Waarlieidsvriend., over het besluit der Hervormde Synode tegen de discipelen der Vrije Universiteit, deze korte, maar kloeke recriminatie te lezen:

De Vrije Universiteit.

Bijna was in een oogenblikje een zaak van inrijpende beteekenis door de Synode beslist geworen, op een wijze die zeer zeker velen zou hebben erblijd, maar meerderen zeer zeker nooit hadden erwacht.

Dat zat zóó:

Het ging er wéér over, om de Gemecmtc-Universieit van Amsterdam, waar geen kerkelijke hoogeeiaren zijn en allerlei slag professoren onderwijs even in de theologie, op te nemen in den kring an Hoogescholen waar de a.s. Hervormde predianten mogen en kunnen studeeren.

Dat voorstel werd aangenomen, met 16 tegen stemmen. De heeren Picard, Couvret en Weyland aren er tegen.

Alzoo kunnen onze a.s. Hervormde predikanten tudeeren aan de Gemeente Universiteit te Amsteri.; am, waar de hoogleeraren benoemd worden oor den Amsterdamschen Gemeenteraad en waar, om practische oorzaken, bijna uitsluitend remonstrantsche, Doopsgezinde Luthersche predikanten tot professor zijn en worden benoemd; mannen als: Dr. Völter, de Bussy, Bruining, Pont, van Bakel, Kühler en Hackman.

Toen dat voorstel aangenomen was, kwam Prof. van Veen met een voorstel om dan ook te erkennen het goed recht van de examens, die afgelegd worden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam.

Werd de (-rVOT««/i; -inrichting te Amsterdam erkend, wat zou er dan tegen zijn om de Vrije-Universiteit, die door het Rijk óók erkend is, in den kring van de Hoogescholen op te nemen?

Is het onderwijs aan de Vrije Universiteit niet even goed wetenschappelijk als aan de Gemeente-Universiteit ?

Door niemand in de Synode werd eenig principieel bezwaar genoemd. Men kon op goede gronden, ontleend aan het ondenvijs, niels aanvoeren wat er tegen pleitte.

Maar toen kwam het oude stokpaardje weer van den doleantie-haat, en in een oogenblik verklaarden zich onderscheidene leden van de Synode tegen het voorstel van Prof. van A'een.

't Ging daar tegen onze Herv. Kerk — zei men Wat niet waar is.

't Gaat daar om Gereformeerd Hooger Onderwijs, Terwijl juist a.in de Gemeente-Universiteit remonstranten, Doopsgezinden en Lutherschen onderwijs geven, die dus niet tol de Herv, Kerk behóoren en grootendeels vierkant vijandig staan tegenover de waarheden, in onze belijdenisschriften neergelegd en verdedigd.

Men heeft dus de discussie op onwaardige wijze vertroebeld — waaraan Prof. Cannegieter niet weinig deel nam, terwijl Prof. Knappert in deze tegenover hem stond en beweerde, dat men verkeerd zou doen om het eene aan te nemen en het andere af te wijzen.

Ten slotte kwam het tot stemmen. En het voorstel van Prof. van Veen om ook het candidaats-examen van de Vrije-Universiteit te erkennen — haalde 9 stemmen, terwijl er 10 tegen waren.

Bijna dus?

Maar toch verworpen.

Waardoor we krijgen, dat remonstrant, Doopsgezinde, Lutheraan enz. wèl erkend worden door onze Herv. Kerk, maar de gereformeerden van 1886 nog niet.

Men heeft zich nog niet boven z'n antipathie, over z'n haat en vijandschap in deze kunnen uitwerken.

Maar waar nu deze zaak bijna er door gehaald werd, waarbij ook modernen als Prof. Knappert en Ds. Eilerts de Haan vóór stemden, daar is er wel hoop, dat we eindelijk in onze Herv. Kerk zóö ver zullen komen, dat we óók het onderwijs van de Vrije Universiteit als even wetenschappelijk leeren erkennen als 't onderwijs, gegeven aan de-Gemecnte-Universiteit van Amsterdam.

Vóór het voorstel van Prof. v. Veen stemden: Prof. Knappert (modern). Prof. v. Veen, Koopmans, Bloem, Timmers, Menthen, Steenbeek, Eilerts de Haan (modern) de Groot en de president.

Aan Prof. van Veen blijft de eere toekomen, dit besluit uitgelokt te hebben. Immers het bewijst zoo ten volle ons gestadig beweren, dat het de vijanden der Gereformeerde Belijdenis zijn, die den terugkeerenden invloed van het Calvinisme pogen te keeren.

Toch ziet men, dat ze hun spel gaandeweg verliezen.

Al noemt men zich ethisch, wat aan deze heeren ontbreekt, is juist de moed van zedelijke kracht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1914

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 november 1914

De Heraut | 4 Pagina's