De geldigheid van de oude kerkenordening der Nederlandsche Gereformeerde Kerken - pagina 22
Rede, gehouden bij de overdracht van het Rectoraat der Vrije Universiteit
20
wel niet anders; want het gold hier beginselen, die zeer diep waren doorgedrongen. Die waardeering van de meerdere vergaderingen, uit het oogpunt van karakter en bevoegdheid, juist' omdat zij in de reformatie zelve en in de belijdenis en in de geschiedenis der Kerken een driedubbelen grond had, was volstrekt niet iets bijkomstigs, dat men licht vergeten kon, maar eene diep gewortelde overtuiging, die in allerlei opzichten helder uitkwam. Het was wel inzonderheid daarom, dat men van den aanvang af zoo bijzonder aandrong op de tegenwoordigheid van gedeputeerde ouderlingen ^). maar al te gaarne gehoor gaf aan het verbod van den Leydschen Magistraat, wiens predikant Caspar Coolhaes, indien hij zijne afwijkingen niet herriep, door de Haarlemsche Synode zou geëxcommuniceerd worden). De Kerkeraad van Leyden heeft toen geweigerd, dat Synodale vonnis, als zijnde buiten hem omgegaan, te erkennen. Hij heeft, om der wille van zijn recht, dat verzet volgehouden, ook toen hij later zich reeds van Coolhaes had losgemaakt. En daaruit is toen een langdurige strijd ontstaan tusschen hem en de overige dassen van Holland; terwijl nog het opmerkelijkste is, dat hij in dien strijd het ten slotte gewonnen heeft. De Nationale Synode, die in 1586 te 's-Gravenhage gehouden is, heeft, toen zij de zaak van Coolhaes weder ter hand nam, aan den Leydschen Kerkeraad de, zeker zeer exceptioneele, voldoening gegeven, dat, uitsluitend voor de behandeling van die zaak, aan twee gedeputeerden van den Leydschen Kerkeraad zitting en stemrecht ter Synode werd toegekend. De voornaamste aktestukken, die betrekking hebben op dezen uit een kerkrechtelijk oogpunt belangrijken strijd, zijn afgedrukt in de Ned. Syn. Acta, blzz. 562—589. ') Volgens de bekende bepalingen der "oude Kerkenordening (in bijna alle hare redaetiën) moest iedere Kerkeraad één predikant en één ouderling naar de Classe deputeeren; iedere Classe twee predikanten en twee ouderlingen naar de particuliere Synode; en iedere particuliere Synode twee predikanten en twee ouderlingen naar de generale Synode. En met die bepalingen waren ook de Classikale regelingen (op enkele uitzonderingen na) in overeenstemming. De praktijk is zeer zeker vaak anders geweest; soms misschien door het clericalisme van sommige predikanten, die liever zelven het kerkbestuur in handen hadden; maar in verre de meeste gevallen enkel door de omstandigheid, dat de ouderlingen doorgaans te bezet waren om een aantal dagen of weken voor kerkelijke vergaderingen beschikbaar te hebben; en met die afwijkende praktijk is toen in een enkel geval de Classikale regeling in overeenstemming gebracht. Het zou echter ongerijmd zijn, daaruit af te leiden (gelijk soms geschied is), dat men het in de genoemde bepalingen zoo duidelijk uitgesproken beginsel dus eigenlijk liever ter zijde stelde. Men zou het dan waarlijk in de Kerkenordening wel niet hebben laten staan. Dat het daarin altijd gehandhaafd is, ondanks de bezwaren der uitvoering, moet juist integendeel tot de slotsom brengen, dat men aan die samenstelling van de meerdere vergaderingen dus wel zeer veel hechtte. Inderdaad is dan ook voortdurend geijverd, om de genoemde bepalingen te doen nakomen. De generale Synoden hebben zich daarmede telkens beziggehouden. Herhaaldelijk is bepaald, dat gedeputeerden (ook ouderlingen), die wegbleven, hierover tot verantwoording moesten geroepen worden (Emden 1571, bijvoegsel, Cap. Ill, art. 3 ; Dordrecht 1578, art. 36; Middelburg 1581, Part. Vragen, art. 16; Ned. Syn. Acta, blzz. 110, 244 en 406). Indiende verontschuldiging niet voldoende was, werd censuur noodzakelijk geacht (Middelburg 1581, Part! Vragen, art. 105; Ned. Syn. Acta, blz. 453; vgl. blz. 371, waar de acta vermelden dat dit ook werd toegepast op een aanzienlijk Overheidspersoon üit Amsterdam). En om zulk een uiterste te vermijden, werden ook middelen aan de hand gedaan, waardoor het bijwonen van de meerdere vergaderingen voor de ouderlingen minder bezwaar zou opleveren (Middelburg 1581, Part. Vragen, artt. 71 en 96; Ned. Syn. Acta, blzz. 419, 426, 442 en 450).
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 21 oktober 1889
Rectorale redes | 110 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van maandag 21 oktober 1889
Rectorale redes | 110 Pagina's