GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een Tekort.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Tekort.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze tijd is er een van onbarmli'artige oritiek. Uit den 'aard der gaak ontsnapt de Kerk hieraan nog; veel minder dan eenig' ander lichaam. Die beoordeeling moet haar tot izelfketur prikkelen, maar overigens stelle men izich tó het hoofd, dat reformatie het vuur van vij'-'andschap, dat tegen haar blaakt, ooit z, al kunnen nitblusschen. Immers, de wereld haat haar niet in hare gebreken, miaax in hare deugden. Hoe heiliger de Kerk wordt, des te fanatieker aal zij verafschuwd worden. Wianneer , zij ook Uit louter heüigen bestond, zou de wereld izich laan haar vergrijpen, zooals zij zich vergrepen heeft aan den Heilige Gods: Jezus Christus. Wij moeten izelfs geen sympathie begèèren van hen, die eene antipathie koesteren tegen den Koning der Kerk.

Wee de Kerk, aoo alle menschen wèl van haar spraken

Kan men daz© critiek beschouwen als de onvermijdelijke botsing van de Kerk op de wereld, anders staat het met die andere, die in den boezem der geloovigen izelf op haar wordt uitgeoefend. Zij kan zoowel een .zegen als een gevaar voor de Kerk worden. Een gevaar, iaJs izij, voorücom.end uit eenen ongewijden gedachtengang, aan prediking en eeredienst eischen stelt van Helleensche wijsheid en schoonheid en de practijk der godzaligheid verwisselt voor humanistische deugd. iMaar izij is een zegen, als zij in worsteling met de realiteit der onvolkomeiiheid, grijpt naar het ideaal en aan de Kerk onophoudelijk, in onhaimhartige liefde, het ideaal voorhoudt en op reformatie aandringt. Eene Kerk „satislait" is eera ondingj! Critiek, die zich richt op het ideaal, zij echter ook ideale critiek. Het komt (nij voor, dat ook in de critiek der laatste tijden, zg het van ouderen of jongeren, het ideaal nog maar weinig werd benaderd. Het bleef te veel criticeeren op predikanten, predikaties en kerkelijke lichamen. Men vergat, dat deze veelszins niet anders zijn dan eene afspiegeling van het leven der gemeenten. Wat niet minder op zijn plaats zon zijn geweest en wat nog schier .zioo gehèèl heeft ontbroken, is de critiek op de „leeken" (vergjm mij het onjuiste woord). Er is minstens evenveel reden tot critiek op het leekenelement als op de voorgangers.

De voornaamste critiek op het leekenelement in onze Kerken is dat het bestaat. Het hóórt er niet, het mag er met zijn. Wij verwerpen de Roomsche Clertis; in de Kerk van Christus zijn niet anders dan geestelijken, de hypocrieten uitgenomen. Zoo is het ideaal. Maar het leekenelement bestaat, zooal niet in beginsel, dan toch in practijk. De „N. R. Ct." heeft de R.-K. en Prot. Kerk eens aldus onderscheiden: „De R.-K. Kerk is de Do^e-Kerk, de Prot. Kerk is de Luister-Kerk". Zeker is wiaar, dat ook in onze Gerefoimeerde Kerken de gemeente veel te veel object van bearbeiding is en veel te weinig subject. Dat behoeft niet in. de eerste plaats veranderd te vinorden, door in den Eeredienst zelf een grooter aandeel toe te kennen aan het leeken-element. Veel beter is het als de gemeente begrijpt, dat zij hunne plaatsen in de Kerk niet alleen voor zichzelf innemen. De predikatie moet het verzamelpunt zijn der strijders Gods. Eene anecdote verhaalt van eenen koster, die op de vraag, wanneer de godsdienstoefening begon, ten antwoord gaf: „De Kerk begint om tien Uur en de godsdienstoefening begint, als de Kerk uit is". God geve ons veel zulke kosterst

Ten deze valt ten opzichte van ons Gereformeerd kerkelijk leven te wijzen op een groot tekort. DB. J. C. Aalders schreef in zijne brochure: „Veruitwendigen onze Kerken? ": „Doet zich niet schier aig.emeen het feit voor, dat zoo weinig broeders geschikt zijn of zich willen leenen voor het ambt, met name het opzienerschap". Van activiteit, van heilige passie voor de zaak des Heeren, is soms weinig: te bespeuren. Zijn er ook in onze kring, en niet vele „goede" menschen, wier leven zich schijnt te bewegen tusschen hunne kop koffie, hunne courant en hunne pijp? Heeft de Kerk soms niet iets op een besneeuwd dorp, even vredig; en even doodsch? Mag aan velen onder ons de vraag niet eens gesteld vrorden: „Wat heeft uw godsdienst u gekost? " „Zijt gij — afgezien van uw kerkgaan en huisgodsidienst — anders dan gij geweest zoudt zijn, indien gij geen christen geworden waart, anders dan de fatsoenlijkste wereldsche mensch? " In de prachtige „Geschreven Portretten" van Querido noemt hij Van Deyssel: „een kruitziel". Zie, dat is het, wat vrij zoo missen, kruitzielen, die in vuur en vlam kunnen staan.

Met name is dit zoo doodend voor den arbeid der Evangelisatie. Er doen zich op dit terrein vele vragen voor. Hoe ontdekken wij de onkerkelijke massa aan hare Godsbeboefte en haar Godsverlies? Hoe zullen wij reddend de hand vatten van de slachtoffers der zonde in de hei-hoeken onzer groote steden, waar wij bij wijze van spreken minder georiënteerd zijn. dan op de planeet Mars? .Moeten hier g; eestelijke en sociale hulp elkaar ontmoeten naar het woord, dat: „het moeilijk is iemand te redden, die koude voeten heeft"? Hoè moeten wij spreken en schrijven om gehoord en gelezen te worden, zonder hetwelk immers geen evangeüseeren mogelijk is? Alles belangrijke vragen, doch de liefde is vindinjgrijk. Doch het grootste probleem is: Hoe komen wij aan de arbeiders voor dit werk?

Men zal .zeggen: ij hebben daai'voor onze dienaren. Doch van de am.btsdTag; ers wordt nu reeds geestelijke overproductie gevergd. In zijne predikatie ter gedachtenis van Dis. J. C. Sikkel heeft Ds. Fernliout getuigd: Hij kon evenmin als een uwer dienaren in zijnen arbeid de grens van zijn eigen begeeren bereiken". Trouwens het is niet genoeg tot de uitz.ending; van missionaire dienaren mede te werken, heel de Kerk moet de missionaire dienares zijn van Jezus Christus. Wij spreken van onze voorgangers. Niet ten onrechte vraagt echter Ralcels in zijn „Leekeboek over den Godsdienst": Waarom noamen wij iemand eenen voorganger, ials wij hem niets nadoen? " Het is niet genoeg geld voor den arbeid te geven. Met geld kan de gemeente hare heUige roeping niet afkoopen. Ik denk aan dat kloeke woord van. Uria: De ark en Israël en Juda blijven in de tenten en mijn heer Joab en de knechten mijns Heeren zijn g; elegerd in het open veld, en zoude ik in mijn huis gaan, om te eten' en te drinken en bij mijne huisvrouw te liggen? Zoo wiaaraehtig .als gij leeft en Uwe ziel leeft, indien ik deze .zaak doen zal!" (2 Sam. 11:11). Die stemming moest meer in de gemeente leven. Nergens meer da, n op Evangelisiatiagebied kunnen de talenten ontplooid worden, die krachtens het algemeene priesterschap in de geloovigen leven. William Booth heeft eens gezegd: Niet door goud of zilver, maar met Zijn eigen bloed heeft Christus ons vrijgekocht en tot geen minderen) prijs dan persoonlijk betoonde liefde, kunnen wij zielen winnen voor het koninkrijk Gods".

Vergelijking met andere kringen van geloovigen, doet o.ns ons tekort op dit terrein nog sterker gevoelen. Men kan een open oog hebben voor al de fouten van het Methodisme, feit is, dat het in al zijne vormen de menschen tot groote aotiviteit prikkelt, hun den mond opent en de tong losmaalct. Van menig door het Methodisme gewonnene, kan gezegd worden: „De stomme sprak, zoodat de schare zich verwonderde". Tot iemand, die critiek uitoefende op de üniformdracht van het Leger des Heus, merkte een heilssoldaat snedig op: „Als Petrus de trui gedragen had van eenen heilssoldaat, had hij JezUs niet kunnen verloochenen". Het is zeker gemakkelijk aan te toonen> dat het in die uiterlijkheden niet .zit, als wij er dan met het woord m'aar voor uitkomen, wie wij zijn. Het g^roote werk van William Booth was, dat hij deed werken. Ik lees in zijne levensbeschrijving: „De dronkaard, de misdadiger, de straatslijper, de man, die heelemaal vervallen was, zij werden allen zijne vrienden en volgelingen en zeer gewaardeerde medehelpers". Kunnen dan onze Gereformeerden, die week aan week in de oatechismus.prediking „opleiding" ontvangen, niet leeren, wat Booth aan straatslijpers geleerd heeft? Een aanhanger der „Gemeinschaftsbewegung" in Duitschlaad noemde het „een .ziektetoestand in de gemeente van Christuis, dat er beroepsarbeiders noodig zijn voor den Evangelisatiearbeid". Mogelijk is dit wat eenzijdig, m'aar als eene getidgonis en belijdenis van den Heiland zoo weinigen in de gemeente over de lippen wil, is dit zeker verre van gezond te noemen.

Eene psychologische verklaring van dit achterstaan van Gereformeerden bij andere geloovigen, zou misschien gevonden kunnen worden in het wettisch of halfwettisch standpunt, dat bewUst of onbewust nog velen in onze Kerken innemen. Er zijn nog vele Hagars in de tent van Abraham! Soms nog niet eens eetoi wettisme in den edelsten vorm, dat men zichzelf eene gerechtigheid voor God aoekt op te richten, maar slechts vragen naar gebod en regel en voorschrift. In zijn „Geestelijke Zinnebeelden" vergelijkt John Bunyan zoo iemand bij een drijftol, die slechts bij zweepslagen zich beweegt. Hij zegt:

Dus is het met den mensch gelegen, Die nog op wettisch standpunt staat. Slechts Mozes zweep kan hem bewegen. Niets vril hij doen, als zij niet slaat.

Bij anderen heeft de wet wel ontdekt aan eigen verlorenheid, maar men verstaat niet het Goddelijk Verlossinjgswoord: , De wet is door de engelen besteld in de hand des. Middelaars" (Galaten 3:19). Onzeker van eigen behoudenis, mist men vrijmoedigheid en blijmoedigheid in het getuigen. Men verstaat niet, dat voor alle gebrek vervulling is in Christus; dat zvrakheden en gebreken, mits erkend, geen belemmeringen zijn voor den arbeid in het koninkrijk Gods, omdat naar waarheid door iemand gezegd is: In zwakken blijkt de Koning van het Grodsrijk machtig en in hen en in 'hun arbeiden toont Hiji dat Hij ontvang; en heeft alle macht in den hemel en op de aarde".

Hoe het eij^ er valt te oonstateeren een groot tekort.

Evenmin als een tekort bij de voorgangers buiten de gemeente omgiaat, evenmin g^aat dit tekort bij de gemeente buiten de voorgangers om. Allereerst ligt er een tekort bij de prediking. De waarheid te brengen in een van het volksleven afgestorven taal — hoe schoon die ook zijl — stelt den hoorder niet genoeg in staat te g; etuigen in de wereld, die de Tale Kanaans niet verstaat. En wat den inhoud der prediking betreft, heeft Prof. Greijdanus juist opgemerkt, dat zij niet alleen moet gaan over de kennisse Gods, maar ook over den dienst Gods. De preek moet inspireeren tot werken.

Ten tweede is er gebrek aan organisatie. Hoe weinige predikanten verstaan het zichzelf te vermenigvuldigen. Hoe velen staan den ganschen dag ledig, omdat niemand ze gehuurd heeft. „Leeken-hulp" wordt vaak nog met leede oogen gezien.

De Reformatie der 16e eeuw heeft tegen de priesterlijke hiërarchie naar voren gebracht: „het algemeen pri'esterschap der geloovigen". Die waarheid weer helder aan het licht en in practijk te brengen is van nieuwe reformatie zeker niet de minst gewichtige taak. Wij kimnen het tekort aantoonen en naar het ideaal himkeren. God alleen kan het ideaal werkelijkheid maken. Dan izial het gaan naar den regel: „De Heere gaf te spreken; der boodschappers van goede tijdingen was eene groote heirschare".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1920

De Reformatie | 8 Pagina's

Een Tekort.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 oktober 1920

De Reformatie | 8 Pagina's