GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Moderne letterkunde en ChristelUke onvoeding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Moderne letterkunde en ChristelUke onvoeding.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

Opvoedkundige bezinning.

Dus eerst op dit punt is bezinning npodig: de waai-de van het boek!

De geestelijke waarde. De kunst-waarde.

De opvoedkundige waarde. Het boek (uitwendig, gelijk Carlyle zegt, niets als lappen papier, bedrukt met zwarten inkt) heeft een ziel.

Uit het boek doemt op een gees t. Er is immers geen geestelijker kunst, er is gieen kunst, waarin de mensch zóó rechtstreeks en i)evattelijk zijn persoonlijkheid in contact stelt met de wereld, als ide letterkunde.

Daarom is het boek een opvoeder.

Wanneer gij, het hoofd' op uw handen gesteund, gebogen zit over het boek^ verdiept in het boek, dan zijt ge met den schrijver alleen, uw hart staat voor hem open. Van' den kansel in uw zieletempel klinkt zijn stem, en giji zit aan zijne voeten..-.

Wanneer er ergens in de wereld een weegschaal was, waarin Avij tegen elkander konden uitwegen den geestelijken invloed van onze gesprekken, vermaningen, preeken, oraties, ©enerzijds, en den invloed van het hoek anderzijds, dan zouden wij wellicht als de zwaarst belaste schaal z'ien 'doorslaan de schaal met het boek.

En wanneer dit in het algemeen waar is van het boek ©n de mensch, detik u dan de verhouding: het hoek en het kind.

Bij een zoogenaamd normaal mensch mag men onderstellen het bezit van een zekere zelfstandigheid van oordeel, een rijpheid van overtuiging, , een kritisch en aanleg, waaraan hij de kracht ontleent tot persoonlijk verweer 'tegen de van buiten af op hem aanstormende gedachten, maar het kind' is ^elf voorwerp van opvoeding, voor het kind ]'s het boek v o e d s e 1, waarvan het groeien moiet.

Zeker, er zijn boeken (z.g. „lichte kost"), waarmede niets anders bedoeld wordt dan zuivere, oogenblikkelijke ontspanning van den geest, die dus voor het kind geen andere beteekenis hebben dan leen kortstondig „spel van de ziel". Maar al vroeg krijgt het kind, of grijpt het kind, literatuur, die op de ziel inwerkt, haar van hinnen beweegt, in haar sluimerende gedachten en instincten wakker maaJkt, en ze prikkelt tot zekere begeerte en verwachting. M.a.w., het boek wordt de zaaier van onkruid of van tarwe!; het wordt een huurling, die van elders inklimt, of goede herder; het wordt sloopier of bouwer.

Dus, opvoeder, „let op uw saek". In onze, naar het licht stïevende, eeuw, is de belangstelling actief voor de hygiënische (wat de gezondheid betreft) veiligheid en ontwikkeling van het kind

In open-lucht-speelplaatsen en ruime gymnastiekzalen, in zwemscholen en sportparken, worden verlokkende gelegenhedeln gegeven tot de z.g. i, lichamfelijke opvoeding der jeugd — de wet bleschermt den leerling in het schoollokaal tegen stiklucht, dje de longen vergiftigt (aan ieder kind wordt een zeker getal kubiek^Meter lucht toegerekend); — de arts waakt door inenting en keuring, dat geen ziektekiemen op het teerö gestel de overwinning hebalen; — in armere, buurten wordt zelfs door kostelooze voeding gewaakt tegen ondermijning van het gestel, — en in hef; algemeen is in onze, dank zij de wetenschap, opnieuw ontluikende maatschappij een schitterende kruistocht begonnen tegen alles wat door overdaad, alkoholisme, slechte woningverhouding, ondoelmatige kleeding, den harmonischen groei der menschelijke .(ja, ook dierlijke .kracht) zou kunnen belemmeren, maar hoever zijn wij gevorderd met de geestelijke hygiëne, bijzonderlijjc voor de jeugdigen en zwakken; hoe staat het met de kinderbescherming ten opzichte' van Se gevaren der ziel, de besmetting door het beeld, fet woord, het boek?

Het is waar, — de overheid begint nu, toegevende aan den steeds sterker woi^denjdén kritischen drang, het bioskoop-monster feien teugel aan te leggen, althans eön grens te bepalen, een keur aan te leggen, tot meerdere ^beveiliging van het kind, — maar is het boek zooveel minder in beeldendel en verbeeldende kracht dan de film, en nog eenis', heeft men genoeg gfedaan tot opvoedkundige bescherming vajn het kind tegen den machtigen leider (of verleider), die heefecht in het tó^oek?

Vooral klemt dezie vraag als wij^ ons rekenschap' geven van de plaats en de kracht van het boek, dat de geniale-, kunstzinnige, al het leiven omvaJttende en doordringende, moderne ^eest beeft geschapen.

Nuttelooze, ijdele en giftige boeken zijn zeker geen product alteen van dezen tijd.

Reeds vóór een eeuw zijpelde iets uit den streom van schandliteratuur over Franlcrijks grenzen, en in slechte vertalingen werden ook hier de slechte maaksels van gifmengers als Richepin gelezen.

Vóór de genius der moderne 'letterkunde zijn groeten bloemhof tooverde, werden in vunze kolportage-romans (van e'en dubbeltje per week) de avonturen van Rinaldo Rinaldini en de tragische lotgevallen van „Het doorgezaagde weesmeisje" aan den pian (en vooral aan de vrouw) gebracht, maar dergelijke boeken las men meer in de keuken dan in de huiskamer van het burgerlijk gezin. De doorsnee-HoUandsche-burgerman las Dickens, en later Van Lennep, en Cremer, en Oltmans, en Schimmel.

Naar den thans geldenden zielkundig'en en letterkundigen maatstaf waren deze boeken oppervlakkig onwaarschijnlijk, maar betrekkelijlk, uit een opvoedkundig pogpunt, onschadelijk, onschuldig.

Men kan niet zeggen, dat in deze lectuur een sterk zich uitsprekende geestesrichling aan bet woord was. De schrijver was geen profeet of getuige, maar een kunstig verteller, die geen ander ideaal had dan te zorgen voor een „aangename tijdpasseering".

Maar in de moderne letterkunde zocht zich een geest te belichamen, die, onder de leuze de kunèt om de kunst, een tegenstelling schiep ineC de eenvoudige grondbeginselen der christelijke moraal, en, omdat de inspiratie van kunst hier werkelijk overheerschte', op het gevoelige 'mensohenhart een tot dusver nauwlijks gekende'\ooverkracht uitoefende.

Aanvankelijk optredend nret den onschuldig schijnenden stelregel: de inhoud''is niets, het woord is alles (het eigen beeld en het eigen rythme), heeft de moderne kunst zich allengs tot voertuig gemaakt van een, grootdeels in het onderbewustzij'n werkende, levensbeschouwing, die m!en om haar veelvormigheid moeilijk omsoh'rijven kan, maar die al duidelijker het voortbrengsel vaii antichristelijke geestesstemming bleek te zijh, naarmate zij nieuwe werken schiep.

In zooverre deze kunst realistisch-(werkelijkheid-weerspiegelend) was, heeft zij' zich meermalen verlaagd tot zoodanige beschrijving van wat het normale gevoel van schaamte beleedigt, dat door haar aanraking een duurzaam' gevaar ontstond van besmetting der onrijpe zielen. Heeft niet één van de vóórtrekkers deze'i' kunst ge-zegd: ïk' heb lak aan fatsoen?

Voorzoaver deze kunst p; (e s s i m i s t i s c h was, heeft ze een lectuur gepr*oduoeerd, die, vooral bij' jeugdigen, het gezonde leivensevenwicht verstoorde. Men zegt, dat de „Werther" van Goethe verscheidene lezers tot zelfmoord heeft verlokt. Laat het overdreven iijn en enkel ondadelijke wanhoop het gevolg geweest zijn van dit melancholische boek, maar dan staat vast, dat als deze „IVerther" bij' enkelen den levensmoed heeft vermoord, de moderne letterkunde haar tienduizenden heeffe verslagen.

Het is bekend, dat de moderne kunst in de laatste jaren "duidelijkie JDedoelingen heeft getoond, zich in dienst der sociabstische levensbeschouwing te stellen. Inzoovier zij' haar Idracht verkocht aan deze meesteres, heeft zijj temeer béwiezen, dat men voor haar scheppingen niet zorgvuldig genoeg op zijn hoede kan zijn, en althans in de opvoeding 'der christelijke jieugd met deze propaganda moet rekenen.

De lezer zifet, dat wij de gevaren der modernie letterkunde werkelijk niet onderschatten, en geenszins willen gerekend wor'den tot de door-dik-enj'dnnmeeloopers achter haar vergulde zegekar.

Trouwens, hoe zou aen nog eerlijk tot het positieve christendom ontraerde ziel kunnen zwijgen, waar zelfs uit het buiten-ohristelijk kamp getuigen zijn opgesprongen, die verontwaardigd tegen dit onstelselmatig zielsbederf hebben geprotesteerd.

Ida Heyermans was één 'der eersten, die heldhaftig waarschuwde, in haar opgang-makende brochurie: Onzejongerientendemoderneliteraituur.

Het is niet ongepast in deze arükelen-reeks aan haar goed-gedocumenteerd betoog eens grondige aandacht te wij'den.

Onderschrift. J. H. V. is ontrust, omdat hij meent, dat ik de christelijke letterkunde (speciaal Runa) achterstel bij de moderne-letterkunde. Hij vergist zich. Bij nauwkeurige lezing van hetgeen ik schreef, en vooral van hetgeen ik nog hoop te schrijven, zal hij zien, dat het groote doel mijner artikelen juist is tegen de gevaren der moderne letterkuade te waarschuwen. De „neutrale" pers heeft het ook zoo begrepen. Althans de „N. Rott. C." steekt herhaaldelijk den draak met den „braven dominee", die „boekenhangers nasnuffelt". F. J. D. vraagt of zij', lid van een Geref. meisjesvereeniging, goed doet een cursus over letterkunde te volgen van Annie Salomons.

Ik kan hierin niet adviseeren. Het hangt geheel af van de christelijke, , en ook letterkundige, rijpheid der persoonlijkheid.

Alleen zou ik raden: Zie uit naar positief-christelijke leidslieden op dit gevaarlijk terrein.

B. W.

Onze Catechisanten en de moderne letterkunde.

Dr. Dijk heeft ook op zijn catechisatie een onderzoek ingesteld, op de manier gelijk ik dit in mijn wijk gedaan hebi, en miji welwillend van de uitkomst mededeeling, gedaan.

Ik ben nu in staat tot vergelijking. Het zou immers mogelijk zijn, dat hetgeen ik vond een uitzonderingstoestand betrof.

Bij Dr. Dijk kwamen 22 lijstjes in, verreweg het grootst© deel van vrouwelijke catechisanten. Ziehier den uitslag.

Ik rubriceer weer, gelijk ik in mijn artikelenreeks deed:1, Stichtelijke lectuur. 2. Christelijk-bedoelde verhalen. 3. Algemeene, z.g. neutrale, roman-literatuur. 4. Moderne letterkunde, ö. Sterk realistische en frivole (onbeduidend, lichtzinnig) literatuur.

1. De beslist stichtelijke en leerzame boeken waren verre in de minderheid. Alleen werden genoemd: Bunyan, Spurgeon, Bavinck, Fernhout, Dupont (Het huwelijk!), Wisse (Het Spirüisme), Winckel (Het leven van Dr. Knyper).

Eén catechisa, nte had (voor de onderwijs-akte) Da Costa, Vondel, en andere oudere^ dichters, gelezen.

Velen gaven geen enkel stichtelijk boek op.

2. De cbristelijke-verhalen-literatuur vertoonde ongeveer hetzelfde beeld als hetgeen ik reeds publiceerde.

De meest geliefde schrijvers waren de uitlanders: Maltzahn, Runa, en Barclay. Met graagte gelezen werden ook de Hollandsche auteurs L. Penning en Joh. Breevoort.

Dan kwamen in bonte rei: Bosboom—Toussaint, G. Schrijver, (De lichte last), Seerp Anema, Hoogstraten—Scboch, H. S. S. Kuyper, Idsardi, Keuning, J. Veltman, Ulffers, Enka, Westerbrink-Wirtz, ; Nelly Has. Voorts de buitenlanders: Maclaren, Alcock, M. V. O.

3. Even talrijk waren de zoogenaamde neutralen, en ook hier stond het vreenide in waar dee ring boven het inlandsch product, 't Eerst en het meest werden vea-meld: Corelli, Hall Gaine, Edna Lyall, Ouida, Dickens. En dan: Beets (Cam. Obscura), Van Lennep, J. J. Cremer, Schimmel, C. Woordwal, Kievit.

4. En de modernen?

Lees en oordeel.

Het meest favoriet waren Couperus en Reyneke van Stuwe. Ook Top Naeff vond innige belangstelling.

En dan kwamen verder: Haspels, Streuvels, C. van Bruggen, Van Eeden (ook zeer geprezen), Brusse, Anna Lohman, G. van Ecieren, Boudier-—Bakker, Eigenhuis, H. Robbers, Sdharten—Antink, W. Schürmann, Timmermans, Van.Looy, M. Emants (Nagelaten Bekentenis!), Quérido, H. Borel, H. Swarthy KIoos, Perk, G. Gezelle, Gorter. Voorts de buitenlanders: Dostojefski, Lagerlöf, Tolstoï, Webster, E. Zabn, Rosegger.

5. Onder de uiterste realisten vond ik' alleen vermeld: Martin (Malle Gevallen) en Zola.

Voorts de sensatie-schrijvers: Van Maurik, C, Doyle, Nick Carter, J. Verne, P. d'Ivoï.

Merkwaardig is , ook bij' deze catechisanten, dat de vroeger „geliefkoosde" schrijvers, Gerdes, Louwersen. De Liefde, Abdriessen, bijna niet iiï aanmerking kwamen.

Verschillende leerlingen (uitsluitend meisjes!) geven wèl den titel op, maar noemen geen schrijver.

En wat een verschil in leeslust! Eén catechisaütie geeft in alle naïviteit het volgende lijstje van boekten, die zij in haar leven gelezen heeft: Die Rozenkrans, De vrouwe van Shenston, Het volgen van de ster, Op vasten grond (Maltzah©).

Een andere cateöhisante leveipt een eerbiedwekkende lijst in met meer dan 200 titels.

Belaingwekkend zijn sommige combinaties, b.y. op één lijst staan naast elkander: i, HarbstoeM"' van /Reyneke van Stuwe en „De Heer is mijn Herder" van Ds. J. van der Linden. Bij; een ander staat Zola naast Bunyan.

Ook verdienen aandacht sommige oordeeluitspraken.

De één zegt: ik lees het liefst oorlogsboeken, als van Peiming.

Een ander: De mooiste boeken, die ik gelezen heb zijn die van Limburg Brouwer, Augusta de Wit, Frederik van Eeden, Oscar Wilde en Shakespeare.

Een derde schrijft: „De Camera Obscura boeit mij niet. De Pleegzoon van Van Lennep is mij te zwaar. Maar Edna Lyall vind ik mooi". Hier is stof voor psychologie!

B. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1920

De Reformatie | 8 Pagina's

Moderne letterkunde en ChristelUke onvoeding.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 december 1920

De Reformatie | 8 Pagina's