GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zendingsopvoeding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zendingsopvoeding.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Wij mogen wel aannemen, dat de gemeente, zal zij op de hoogte komen met het werk der zending, op de hoogte moet worden gebracht. Zdj heeft, gelijk in alles, ook hierin leiding noodig. Dit nu wordt z e n - d i n g s o p V o e d i n g genoemd.

Deze opvoeding heeft dan pas haar doel bereikt, aïs do leden van Christus' kerk de zending binnen hun gezichtskring hebben zien komen en in staat zijn gesteld met waarachtige sympathie er in mede te leven en er voor te werken. Zendingsopvoeding wil U tot een welbewuste en persoonlijke verhouding tegenover de zending doen komen; of, gelijk ir. J. W. GrUnning; het eens uitdrukte, wil u tot zendingschristenen m, aken.

Er zal dus gehandeld moeten worden met een vooropgezet doel, ern welbewust in een bepaalde richting worden gestuurd. De bedoeling' is niet, om de kerkleden tot eenzijdige Christenen te maken, die alleen maar oog voor de zending hebben, dus voor hetgeen veraf is; terwijl hetgeen dichtbij is zou worden over het hoofd gezien. f

Bi] de zendingsopvóeding valt de hoofdaandacht op de zending, natuurlijk; maar dat zal en kan gpen nadeelige gevolgen hebben voor de Evangelisatie en anderea Christehjken arbeid; de geschiedenis spreekt hier een krachtig woordje mee. De kerken, die het zendingswerk ter hand namen, zijn daardoor juist tot den Evangelisatiearbeid gebracht, zoodat men niet ten onrechte de Evangelisatie de dochter der zending heeft gtenoemd. De vraag is nu, wie dit Averk der opvoeding hebhen te verrichten. Op deze vraag worden zeer uiteenloopende antwoorden gegeven. Wij noemen er enkele.

Het allermeest en het eerst wordt aan de predikanten gedacht. Ziji zijn de leiders van het kerkelijke leven. Wie zijn er beter toe in staat dan zij, die op allerlei wijze met de gemeente in aanralcing; komen door de prediking, de catechisatie, het huisbezoek, het vereenigingsleven enz.?

Toch zijn wij van gedachte; dat het antwoord niet geheel juist is. Het spreekt wel vanzelf, dat wiji dadelijk toestemmen, dat een predikant in dezen ook ©en roeping heelt. Niet ten onrechte heeft men gezegd, dat de gemeente is wat. de predikant ervan maakt. Toch mogen wij niet te vèr gaan. Vele predikanten hebben geen gelegenheid zich zoo in het zendingswerlc in te wolken, dat zij voldoende leiding kunnen geven. Daar is zoo ontzaglijk veel arbeid te doen, en het terrein der zending is zoo reusachtig' groot; dat merkt men pas, als men er zich op begeven heeft.

Practisch zou het er op neerkomen, dat de predikanten, dio voor deze studie „voelen", voor de zendingsopvoeding hebben te zorgen. Maar dit zou zeer eenzijdig werken; hun eigen gemeenten zouden er de vrucht van plukken, maar do vele andere bleven onbewerkt. Het zou dan zoo worden, dat een kerk, wier predikant aan de propaganda voor de geheelonthouding meedeed, in dien weg weid geleid; een kerk, wier predikant den Evangesaiiearbeid bijzonder liefhad, hiervoor werd mobiel gemaald; een kerk, wier predikant in het bestuur zat van oen vereeniging: voor Christelijke verzorging van krankzinnigen of doofstommen o£ bhnden, daarmee in kennis werd gesteld; enz. enz.; men krijgt dan zendingskerken, geheelonthouderskerken, bhndenkerken enz.

Ligt het dan op den weg van de zendelingen, die met verlof in het land zijn, om de gemeente op te voeden? Het spreekt vanzelf, dat de zendelingen, evenals de piedikanten, in dezen een taak hebben te ver-vullen; en dat zij zich daaraan niet onttrekken blijkt wel uit hun correspondentie in het Zendingsblad en andere bladen. En als zij' met verlof komen, treden zij allerwege in de centra op, om van hun ervaringen mededeeling te doen. Maar dat is iets 'anders dan het werk der zendingsopvoeding zelf! En deze mag hun niet worden opgelegd. Afgezien van het feit, dat zij daartoe niet genoegzaam in de kerkelijke toestanden zijn ingeburgierd, mogen wiji ze niet de rust. afnemen, waarvoor zij hier gekomen zijn. Zij kómen niet om te werken (dat doen zij: waarlijk genoeg op hun zendingsveld), maai' om eens uit te blazen, om straks met vernieuwde krachten teruig te koeren.

Dan kan dit werk zeker zeer gevoegelijk aan de gerepatrieerde zendelingen worden' opgedragen? Langer of kortei-tijd hebben zij ginds onder Heidenen ol Mohaanmedanen gearbeid, en wie zijn beter op de hoogte dan zij? Toch geeft ook dit antwoord gteen voldoende uitkomst. Immers, zij, kwamen weder, omdat zij' daar in een groote mate van dienstjaren hun roeping hebb'en volbi'acht, om nu, zoo dit hun gegieven maig worden, nog eenigen tijd van hun enieritaat te genieten; VSLÏI hen is dus niet veel meer voor de zendingso, pv, oeding te verwachten en te eischen. Daarbij zijn zij zeer weinig in aantal, te, rwijl het arbeidsveld onzer kerken groot en 'uitge-breid is. En zij onder ben, die om gezondheidsreden teruig kwamen, hebben hier weer een eigen gemeente gekregen, waaraan zij al hun krachten hebben te wijden. Al zullen zij, evenals de predikanten en de zendelingen met verlof, zich niet afzijdig houden, toch mogen wij de zendin'gsopvoeding niet alleen in hun handen leggen.

Dan moeten de kerkeraden het doen, onder leiding van bun predikanten. Immers is de zending kerkelijk? Zie; z'ulk een argument klemt. Maar onmidellijk komt de bedenking bij ons op: zijn - onze kerkeraden ertoe in staat? In de Belijdenis en de Kerkorde hebben zij zich wel ingewerkt, maar kunnen zij dat ook in den zendingsarbeid doen?

Daarbij de leden der fcerkeraden wisselen gedurig'; zoodra zij op de hoogte zijn, treden zij af, en kan men met de andere, nieuwe leden weer van voren af aan beginnen.

En dan, hoe zullen zij, het zendingswerk voldoende leeren kennen? Van de eigen zending komt men reeds zoo weinig te weten. Op de classevergiaderingen wordt wel meer of minder door den zendingsdeputaat rapport gedaan, maar deze moet zich, om, de vele werkzaamheden, steeds beperken; en dan deelt hij ook alleen mede wat hij kwijt wil zijn; in de bijzonderheden büjft men een vreemdeling. Ook is niet heel een kerkeraad op de classe aanwezig, maar slechts twee broeders, die natuurlijk wel getrouw. rapporteeren, maar daarom nog niet volledig zijn; en ook op den kerkeraad moet het classicaal rapport, waartoe, dat der zending behoort, om des tijds wil in den regel sterk worden besnoeid.

De kerkeraden 'staan niet zorgeloos tegenover de zending; dat is duidelijk genoeg. Zij hebben schier allerwege de zendingsopvóeding', hoe gebrekkig ook, reeds ter hand genomen. Onder hUn leiding werken de zendingsco, mmissies ter verspreiding van de zendingsblaadjes en het ophalen van gelden. Doch daarbij blijft het dan ook. Kunnen zij ook wel meer doen?

Het schijnt ons toc', dat de eerste en, vao'rnaamste roeping ten opzichte van de zendingsopvóeding rust op de dusgenaamde zendin'gsmannen, op hen, die het zendingswerk in het moederland en op het zendingsveld leiden, op onze zendingsdeputaten dus, die in onze kerkt'Ji de deskundige leidslieden zij, n.

Wel zijn deze menschen in den regel predikanten, maar dit opvoedingswerk doen zijl toch niet in deze

kwaliteit; het is geen ambtelijk werk; zij doen het als leiders der zendingsactie.

Nu hebben deze mannen, die in orergroote meerderheid nog in actieven dienst zijn, het reeds overmatiig druk; mag er van hen nog; wel meer geëischt worden? Hoe z'ullen zij die zendingsopvoeding kunnen leiden? Is het maar niet eenvoudiger, dat zij het aan de plaatselijke kerken overlaten? Tïo'uwens, in het door hen ioerediigeerde Zendingsblad en in de Kerkbodes aeven zij wenken en verschaffen zij inlichtingen.

Dit laatste bewijst alleen, dat onze zendingsmannen htin roeping altijd hebben ingezien en verstaan; Maar daarmee is nog niet gezegd, dat het nu met de zendingsopvoedinig in ordei is.

Wie kunnen toch beter dezen arbeid ter hand nemen dan zij? Ontbreekt hun de tijd en de kracht, dan zouden hun assistenten ter zijde moeten worden gesteld. Dit echter is meer een kwestie van uitvoering en methode.

Komen wij hierdoor niet in strijd met de kerkelijkheid onzer zending? Wordt hierdoor niet het gevaar versioot, dat onze zending .deputatenzending wordt? Gelijk wij reeds meermalen hebben opgemerkt, - dreigt het deputaatschap inderdaad het kerkelijke onzer zending te ovei-vleUigelen. Tegen dat gevaar moeten wij op onze hoede zijn en onze maatregelen nemen. Onze deputaten mogen natuurlijk niet het werk uit de handen van de plaatselijke kerken nemen en doen wat des kerkeraads is.

Als wij dan ook de zendingsopvoeding' als een taak der deputaten beschouwen, bedoelen wij: daarmee te zeggen, dat de centrale leiding in hun handen moet zijn; zij zullen zorgen, dat er eenheid van handelen is, al zal in die eenheid de rijkste verscheidenheid worden opgemerlct. Onder hun leiding zullen dan de kerkeraden en de predikanten kunnen arbeiden. 'Maar dit brengt ons tot de vraag naar de methode.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

Zendingsopvoeding.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's