GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hebr. 6:4-6.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hebr. 6:4-6.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van onzen lezer F. K. te W. ontving ik het volgend schrijven, dat ik, wijl het memoreeren van den inhoud allicht evenveel ruimte zou vragen, maar in zijn geheel plaats:

Weleerwaarde Heer!

Aangemoedigd door uw ruime opvatting en welwillendheid in uw rubriek „Geestelijke Adviezen" in „De Reformatie" neem ik de vrijheid u ook iets te vragen. En wel aangaande het Schriftwoord hetwelk men leest in Hebr. 6 vers 4—6. T'elkens als men over deze teksten hoort prediken of ze hoort gebruiken, om hot een of ander nader te verklaren of te bevestigen, hoort men hier van een onvergefelijke zonde gewag maken.

Men beschouwt dan de gaven welke genoemd worden: verlicht geweest zijn en hemelsche gave gesmaaJvt hebben, en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben het goede woord Gods en de krachlen der toekomende eeuw als verliesbaar goed.

Deze gaven gingen niet gepaard, zegt men dan, met de zaligmakende genade, ze worden beschouwd als tebeurtgevallen aan hoogverlichte personen, welke ze verzondigden en waardoor hun oordeel des te zwaarder werd, als die afvallig geworden zijnde, het niet mogelijk is wederom te vernieuwen tot bekeering, als welke zichzelven den Zoon Gods wederom kruisigden en openlijk te schande maakten. T'och blijft mij bij een geruunen tijd geleden gehoorde verklaring, volgens welke, zoo ze juist is, de Kerk des Heeren door bovengenoemde verklaring een rijk troostwoord onthouden wordt.

Aan dit hoogst ernstige vermanende vs'oord gaat vooraf, vooraf in hoofdstuk 4 en 5, een korte maar rijke verklaring van het lijden onzes Heeren, met een verwijt aan de Joden, dat zij, die naar den tijd eigenlijk allen leeraars moesten zijn, nog altoos beginnelingen bleven.

Maar nu volgt: Nalatende het beginsel der leer van Christus laat ons tot de volmaaktheid voortvaren; en dan volgen eenige leerstellingen, in welke ze, indien God het toelaat, ook zullen voortvaren. Want het is onmogelijk degenen, die eens verliclit zijn geweest en de hemelsche ga.ven gesmaalvt hebben en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn, en gesmaakt hebben de goede woorden Gods en de krachteii der toekomende eeuw, dat die afvallig zouden worden. Dit te loeren zou niets minder zijn dan den Zoon Gods wederom kruisigen en openlijk te schande m; ü< ; en. Dit te veronderstellen, zou aan het werk van Christus tekort doen. Want evenals de aarde .goede vruchten voortbrengt, zie vers 7, zoo ook deze bevoorrechten door den Heiligen Geest. Die echter doornen en distelen voortbrengen zijn verwerpelijk.

Geachte leeraar, het zou mij' eens aangenaam zijn van u uw moening daaromtrent te hooren.

De prediker gewaagde ook van een afwijking dor kantteekeningei! in de verklaring, maar van den andoren kant kon hij ook niet al de gave in vers 4 en 6 genoemd als verliesbaar goed aanmerken.

Nu ik het onlangs weder hoorde verldaren zooals de kanttoekeningen het doen, en ik den prediker, die een andere verklaring gaf werkelijk niet meer ken, wend ik mij tot u.

-Met de meeste hoogachting verblijf ik enz.

De aanhef van dit schrijven is een, misschien niet ontijdige, waarschuwing voor me, met , , ruime opvatting" voor m'n taak en met „welwillendheid" voorzichtig te zijn. Daarom sta hier de nadrukkelijke verzekering, dat het opnemen van dezen brief volstrekt geen belofte inhoudt, dat ik voortaan elk ontvangen schrijven zal gaan publiceeron.

Een breedvoerige verklaring van de schriftuurplaats, waarover het gaat, en die van den tijd van Novatius af heel wat pennen in beweging bracht, zou hier teveel ruimte vragen. F. K. vraagt die ook niet. Wat hij vraagt is alleen, of we bij, de opsomiping, waarmee de Hebroërbrief de hier bedoelde personen toekent, al of niet te denken hebben aan, zooals hij hot juist uitdrukt „verliesbare gaven". Een vraag, die hij zelf blijkbaar jgeneigd is, ontkennend te beantwoorden. En voor dit onlkennond antwoord meent hij dan eenigen steun te vinden in de opvatting die liiji eens een pi'ediker hoorde voordragen. Laat me daarorii beginnen, met hom de verzekering te geven, dat geen enkel ernstig uitlegger, voorzoover me bekend is, die laatste opvatting deelt. Wat ook wel te begrijpen is. Want ze raakt kant noch wal. Ze berust op een volmaaktwillekourige en hoogst-gewelddadige verdraaiing van den tekst. Het is al dadelijk niet te begrijpen, hoe iemand in VS 2 lezen kan van dingen, die boven het, in vs 1 genoemde „beginsel der leer" uitgaan, en waartoe de lezers van den Brief, naar do meening van den schrijr ver, als oprechte geloovigen, wel vanzelf zullen voortvaren. Als F. K. de verzen nog eens rustig overleest, zal hij zelf gevoelen, hoe ongerijmd dat is. De zin van VS 1 loopt in vs 2 volkomen regelmatig door. De schrijver zet in vs 2 de in vs 1 begonnen opsomming voort. En al wat hij in het tweede vers noemt behoort dus, evenals wat hij in vs 1 noemde, tot de beginselen der leer waarbij hij niet wil dat ze zullen blijven staan. ,

Het: „En dat zullen we ook doen", wil dus zeggen: „Ook opdie beginselen zullen we nog wol terugkomen; ook die zullen we niet uit het oog verliezen."

Doch daarop laat hij volgen een veelbetoekenend „indien God het toelaat". Veelbeteekenend — omdat het inleidt en motiveert de ernstige waarschuwing die hij nu laat volgen. Dat „indien" heeft nadruk. Het zegt den lezers, dat het ook anders zou kunnen zijn; dat God niet toeliet, hen nogmaals en telkens weer van die eerste beginselen te spreken. Hij zou het hun kunnen weigeren. Het zou ook nutteloos kunnen zijn. Wei­

eercn zou Hij het hun, en nutteloos zo'u? --TOï'*Wezen, iioo ze bleken afvallig te zijn: te verwerpen het woord des Evangelies, dat ze eens schenen-aan te nemen. Want in dat geval zou er inderdaad geen hope zijn, dat onderwijs en prediking eenige kracht tot bekeering en eenige vrucht tot zaligheid bij hen zoude hebben, wijl ze dan zouden zijn menschen die .... en nu volgt de opsomming in vs 4 en 5 van gemeene werkingen van het Evangelie, die iemand oppervlalckig en voor een tijd wel den schijn kunnen geven van een waarachtigigeloovige, maar die (vs 9) niet „met de zaligheid gevoegd", d.w.z. niet zaligmakend zijn.

Deze waarschuwing schijnt wei wat scherp en hard voor menschen van wie de schrijver zélf zegt, dat hij zich aangaande hen betere dingen verzekert en die (wèl) met de zaligheid gevoegd zijn; maar ze was ten volle verdiend. Want wie maar altijd-door bij de eerste beginselen blijft staan, en geen ernst maalrt met het „voortvaren" in de kennis der waarheid, geeft anderen recht en heeft zelf reden om te twijfelen aan de echtheid, van zijn g-eloof. Biji dien kan wat op anderen en op hem-zelf den indruk maakte van werking: n vrucht des ^ialigmaJcenden geloofs te Avezen, wel eens blijken niet meei-dan tijd-geloof te zijn. ïijdgeloof dat, naar de teekening die Christus ervan geeft in de gelijkenis van den Zaaier, en naar voorbeelden als die van de velen, die eerst Jezus volgden, maar later niet meer met Hem Avandelden (Joh. 6:66) en van D-enias (2 Tim. 4:10) in innerlijk gewaanvorden en uitwendige levensopenbaring het oprechte geloof zoo dicht naïij komen .kan.

Er is derhalve geen twijfel aan of we hebben bij al wat VS 4 en 5 noemen, met Calviju, onze kantteekenaars en alle gereformeerde uitleggers, te denken aan verliesbare gaven van Gods gemeene genade, doch die gepaard gaan met zïilk een overtuiging van de waarachtigheid des 'Woords, dat wie ze moedwillig en hardnekkig weerstaat, om eindelijk het Woord en den Christus Gods wetens en willens te verwerpen, daarmee blijk geeft van een verharding die geen hope meer laat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Hebr. 6:4-6.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's