GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ongepast.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ongepast.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

In „Christelijk Middelbaar Onderwijs", het Orgaan van do V'ereeniging van leeraren bij het Chr, M, O, , vindt men in No, 107 (1 Mei j, l, ) een verslag van de vergadering dier vereeniging gehouden in de week vóór Paschen, — de vergadering, waar men protesteerde legen hetgeen in „De Reforma.tie'' door mij over het Chr, M, O, werd geschreven.

In de inleiding op dat (officiëele!) verslag staat de volgende tirade:

O, Dr AA'aterink, waarom was u daar niet...

Zoudt u nu óók nog niet wat tijd kunnen vinden, om u leeraar met de leeraars te voelen? Daarmee

maakt u geen naam, en verdient u niets, maar u zoudt uw collegas bij het Chr. M. O. kunnen waarschuwen roor het gevaar, uw invloed kunnen aanwenden tot wering van het bederf dat u ziet.

Deze woorden, speciaal dan de door mij onderstreepte uitdrukkingen, zijn beneden peil.

Zóó debatteert men niet!

En de vraag zou gedaan kunnen woirden, of iemand bij zulk een verslag niet de lust zon ver-• gaan om „zich leeraar te voelen met de leeraars".

Een dergelijke wijfee van optreden is in hooge mate onwellevend, onbroederlijk en onzaikelijk.

En dus ten eenen male ongepast.

Meer zeg ik er niet van. Verdedigen doe ik me niet. Ik laat dat over aan de talrijke „besturen" en , , vereenigingen", die uit ^ervaring weten, dat niet alleen ik, maar de meeste predikanten werkelijk niet éérst vragen: „wat verdien ik er mee", wanneer het ér om gaat, een vergadering bij te wonen, hetzij dan als gewoon lid, hetzij' dan als leider ot spreker.

Op de vlngers getikt.

Gelukkig kwam er tegen het verslag een protest.

In het nummer van 15 Mei schreef Dr Marmelstein een „Ingezonden", waarmee hij zoowel de betrokken vereeniging als haar blad eert.

Hij schreef als volgt:

Geaclite Redaksie,

Tot mijn spijt staat er in het laatste nummer van ons orgaan, op p. 226, een zin die niet door de beugel kan en waarover de vaardige steller van het verslag onzer negende, gezellige en gezegende jaarvergadering misschien al spijt heeft gehad, toen hij 'm gedrukt onder de ogen kreeg.

Zeker keur ik niet goed dat Dr Waterink over het Chr. M. O. geschreven heeft gelijk hij deed, dat hij, generaliserend, niet voldoende generaliseerde, het Chr. M. O. verweet wat wij de ganse christelike samenleving van heden, met name ook het lager i) en het hoger — helaas ja, ook het hoger! — ondenvijs had moeten verwijten; maar dat geeft niemand het recht, om publiekelik te schrijven wat ik me wel een beetje schaam, te moeten herhalen: u komt niet op onze' vergadering, want „daannee maakt U geen naam en verdient U niets".

Ik zal maar niet verder protesteren, want ik vermoed dat de verslaggever zijne woorden, als in onvoorzichtigheid en opwinding neergeschreven, op staande voet intrekt.

Hoogachtend, 2 Mei 1925, Amsterdam.

MARMELSTEIN.

De opsteller van het gewraakte verslag schreef daaronder dit:

Naschrift. De geachte Redactie was zoo welwillend, mij inzage van bovenstaand „Ingezonden" te geven, en mij gelegenheid te bieden, er een onderschrift aan toe te voegen. De heer Mar.nielstein schaamt zich, een woord van wat ik, als inleiding op mijn verslag, schreef, te moeten herhalen. Helaas! Had hij het maar herhaald. Nu maakt hij er wat anders van. Wie pag. 226, regel 3 v. b. en v.v-van Chr. M. O. no. Ill opslaat, ziet terstond, wat ikschreef.

Toen ik dat schreef, was alle opwinding verre. Trouwens, ik nader don leeftijd, dat men zich althans om krantengeschrijf niet zoo erg druk maakt. Mijn bedoeling was deze: Waarom moeten gebreken, die men ontdekt, direct besproken worden in bladen, die door menschen van allerlei stand en ontwikkeling gelezen worden? Wordt daardoor de zaak verholpen? Ik hoorde van een predikant, tevens bestuurslid van een Vereeniging voor Chr. M. O., dat hij het geheel eens was met" wat Dr Waterink schreef. Aan de school, van welks bestuur hij deel uitmaakt, was ook iets niet in orde. „Waarom grijpt het bestuur dan niet in? " „Dat is zoo moeilijk!" Juist, de zaak aanpakken is moeilijk, maar er op je studeerkamer over schrijven, gaat gemakkelijk. Doch, nog eens, dat helpt niet! En het brengt het gansche Chr. M. O. in verdenking.

Ik vind soortgelijk optreden als van Dr W. niet in overeenstemming met-het beginsel, dat, wanneer we den broeder zien dwalen, hier besturen of leeraren, we allereerst onze waarschuwing tot de(n) betrokkene(n) zelf doen uitgaan. En nu gaat Dr Marmelstein tot mijn spijt denzelfden weg op als Dr Waterink. Heeft hij met de bedoelde onderwijzeres, het hoofd, het bestuur gesproken? Tot zoolang zwijgc hij erover in de pers.

Met dank voor de verleende plaatsruimte.

Rotterdam, 5 Mei 1925.

P. DEN BOER.

Het is opvallend, dat op het zakelijke protest van Dr Marmelstein de heer den Boer niet ingaat; dat hij de insinuatie ontwijfct; en een bewering herhaalt, die ook Dr de Gaay Fortman reeds liet hooren.

Daarover gaat het thans niet.

Maar de zin, die Dr Marmelstein aanstoot gaf, en zeker velen met hem, is niet teruggenomen.

En daarmee blijft de ongepaste houding in het o'fficiëele verslag aangenomen.

Daar blijft het staan: „Daarmee maakt U geen naam, en verdient u niet s".

Dat is niet teruggenomen!

We weten dus, hoe men over ons denkt. Het is weinig bemoedigend.

Alleen maar, dergelijke woorden treffen meestal het meest den man, die ze spreekt.

Toch zo a ik willen vragen: mannen broeders, moet een zaak als deze nu zóó behandeld worden?

Is men dan niet in staat tot rustig debat?

Zoo neen, dan spreek ik verder over deze zaak niet meer.

Onverwachte hulp.

Het schijnt, dat ik onverwachte hulp krijg. In het korte „ingezonden" van Dr Marmelstein wordt toch — tusschen de regels — erkend, dat er bij het M. O. veel is, dat niet in orde is.

Ook al noemt hij dan in één lijn ook het lager277 en hooger onderwijs — en heel de samenleving.

Over die hebben we het nu niet.

Maar ik zou willen vragen: „dus dan toch óók het M. O.? "

M.i. eert ook om deze reden het stukje van Dr M. èn den schrijver èn dé „Ver. v. leeraars bij het Chr. M. O.".

Sympathiek tegenstander.

Het verheugt me zeer, dat Dr J. F. Reit smal in het meergenoemde orgaan een artikelenreeks wijdde aan de stukken die ik in onderscheiden nummers van ons blad schreef.

Deze artikelen wil ik gaarne breedvoerig bespreken.

Maar — de stukken zijn vrij! lang en, om eerlijk te zijn, zou ik eerst al de drie artikelen van mijto. gewaardeerden opponent moeten overnemen.

Ik zal daarom trachten in het orgaan van de leeraars zelve de zaak verder te bespreken.

Gaarne zal ik, aan het einde van het eventueele debat onzen lezers een resumé van het beliandelde geven.

Dan bereik ik tenminste dit:

a. in ons blad wordt geen lang debat gevoerd; over een kwestie, die toch maar een deel onzer lezers zal interesseeren;

b. aan den wensch van velen uit het leerarencorps wordt voldaan; de vuile wasch wordt binnenshuis afgedaan;

c. onze lezers blijven op de hoogte, zonder dat „De Reformatie" het karakter van een „veoht-blad" behoeft te hebben;

d. onnoodig herdrukken van stukken (bij ons uit het orgaan der leeraren, en omgekeerd) kan worden voorkomen.

Dit alles dan, indien de redactie van het orgaan bereid is, mij gastvrijheid te verleenen.

Eigenaardig.

Tenslotte nog een enkele opmerking.

Indertijd bevatten de verslagen van de vergadering der leeraren bij het Chr. M. O. in de bladten (tenminste in drie „groote" bladen vond ik het zoo) een zeer scherpe uitspraak a, an mijn adres. Men sprak daar van „verdachtmakingen" en dergelijke meer. Ik noemde het „een soort protest" en „zooiets als een motie". Ik deed dit, wijl het niet recht duidelijk was, óf er inderdaad een officieels uitspraak was gedaan.

Nu lees ik in het officiëele verslag evenwel van zulk een motie niets.

Eer het tegendeel. Er staat letterlijk dit:

Door den heer Romkes wordt ter sprake gebracht het schrijven van Dr Waterink in „De Reformatie" over het Chr. 'M. O. en de leeraars. Moeten we daar niets tegen doen? Verschillende heeren voeren hierover het woord. De heer van Deursen wil een motie! Applaus. Maar onze bezadigde oud-voorzitter. Dr Reitsma, werpt olie op de onstuimig wordende wateren. Wat werkt een m.otie uit? Laten we voorzichtig zijn, en ook den invloed van „De Reformatiie" toch niet te hoog aanslaan.

Dat is alles wat er over „de kwestie" staat. En dit is officieel.

Was het verslag in de „groote" bladen dan, al of niet opzettelijk, niet al te vol met dikke woorden?

Waarom?

Intusschen — we zijn er blij om.

Ook dit eert o.i. de vereeniging méér, dan datgene wat de kranten vertelden.

Hier is wijsheid en voorzichtigheid.

Ook al valt er over te pra.ten: .

Maar dat zal ik doen in het betrokken orgaan. Zelfs „al verdien ik er niets mee" 2).

J. WATERINK.

J. W.


') Een staaltje uit vsls, die bewijben, dat ook de Lagersi School lijdt aan dezelfde twaal, die Dr W. bij liet M. O. meent te kunnen en te moeten diajnosticeeren: een kleuter uit de kring mijner kennissen, leerling van een tei goeder faam bekend staande christelike school te Amsterdam, komt dezer dagen thuis met de boodschapi: de juffrouw zegt: 'kinderen behoren niet in de kerk, vvaiit ze begrijpen toch

niet wat daar gezegd wordt.

M.

2) Zetter, hier bnhoort een teekeii te staan, dat bedoelt, dat iemand iets met een lachend gezicht, in alle vrieai- delijkheid, schertsend, zegt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Ongepast.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's