GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De macht der duisternis.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De macht der duisternis.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zóó duid ik, dunkt me, 't best het onderwerp aan waajover Mej. W. me, in aansluiting aan dat over het bestaan van geesten, in de tweede plaats een vraag stelde. Zelf formuleerde ze hei een weinig, anders. Letterlijk vroeg ze: „Hoe moet men zich Satan voorstellen; als één wezen 'of als meerdere." Doch ik denk, dat ik haar bedoeling juister weergeef, als ik voor „Satan" lees: „de macht der duisternis”.

Dezen laatsten naam behoef ik haar natuurlijk niet te verklaren. Het is bekend, dat de Schrift daarmee spreekt van een booze, geestelijke macht, die zich stelt tegenover God den Heere eii zijn Koninkrijk, en daarom ook tegen den mensch, als Gods geroepen beelddrager en dienaar, tegen den Christus en tegen het volk Gods.

De Schrift zelve doet ons haar in dien naam van „macht", dien de Apostel Paulus b.v. gebruikt in Ef. 2:2: de macht der lucht", in dien van „Rijk" of „Koninkrijk" (zieMatth. 12:26, Lukas 11:18, Openb. 16:10) en voorts in allerlei, dat ze ons van haar bestaan en werküig openbaart, kennen als een eenheid.

De naam „Koninkrijk" zegt ons evenwel al aanstonds, dat we ons haar niet te denken hebben ais een eenpersoonlijke macht, maar als een aaneengesloten en geordende eenheid van tal van wezens, één in bedoelen, maar verschillend in kracht en werking, en beheerscht door één dien allen gehoorzamen.

En zóó teekent ons haar do Schrift dan ook in allerlei bizonderheden die ze er ons van openbaart.

Ze spreekt van „booze geesten" (Richt. 9:23, 1 Sam. 16:14, Matth. 6:18, 12:45) en van „duivelen" (Lev. 17:7, Deut. 32:17, Matth. 7:22, 8:31) en van „overheden, machten, geweldhebbers en geestelijke boosheden in de lucht" (Ef. 6:12); en één der bezetenen die Jezus genas, blijkt in de macht te zijn van ©en aanzienlijk aantal dezer booze geesten (Markus 5: 9)-Intusschen is er blijkbaar allerlei verschil onder de duivelen, niet alleen in felheid van haat ©n zucht om te verderven, gelijk Jezus' woord in Matth. 12:45 ons te verstaan geeft, maar ook in rang en macht, gelijk blijkt uit de onderscheiding van „overheden", „machten" en „geweldhebbers" in Ef. 6:12.

Doch onder al deze booze geesten spreekt de Schrift ons dan van één die aller hoofd is, van wie uitgaat de leiding en de bezieling van alle overige.

Dat is „de Satan" (1 Kron. 21:1, Job 1:6 e.a. pi., Zach. 3, Matth. 4:10, Openb. 20:2), „de D'uivel" (Matth-4:1, 13:39, Ef. 4:27, Opsnb. 12:9), de overste der duivelen (Matth. 9:34), de overste van de macht der lucht (Ef. 2:2), wien alle booze geesten aJs zijn „engelen" (gezanten) gehoorzamen (tïatth. 25:41), en die naar do heerschappij, welke hij ook in het denken & n willen der menschen, en naar de macht die hij, door het oordeel Gods over de zonde, in 't algemeen op aarde oefent, ook genoemd wordt „overste dezer wereld" (Joh. 12:31, 14:30 en 16:11).

Deze rangorde onder de booze geesten laat zich verklaren uit de ordening, welke God de Heere bij hun schepping onder hen stelde, en zich bij hun afval van God handhaafde. Want de Schrift doet ons de duivelen kennen als afgevallen geesten (Joh. 8:44, Br. v. Judas VS 6).

We zien hieruit, hoe lijftrecht in strijd het is met Gods Woord, het bestaan van duivelen en van den duivel te loochenen, en de macht die het toelegt op Ons verderf en zich stelt tegen het Koninlaijk Gods-in deze wereld te vervluchtigen tot een onpersoonlijk beginsel van leugen en zonde.

Laat ons onzen God danl^en voor de trouw waarmee Hij ons de schriklcelijke macht van het rijk der duisternis ontdekte, en er ons door laten dringen tot waalizaamheid en tot het dagelijksch gebed dat Christus < ^ns op de lippen lei: , , Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze.”

Aanroeping van doeden en Engelen.

De derde vraag van dezelfde lezeres is: „W^aarom ons i'omiulier voor de bediening van het Heilig Avondmaal |! den j toegang tot den Ddsch des Heeren ontzegt aan degenen die de geesten der Engelen aanroepen; en of het daarmee niet erkent het bestaan van de macht om dat te doen.”

Deze vraag moet ik weer even rectificeeren: Het Formulier toch spreekt niet van het oproepen van „geesten van Engelen" — wat iets ongerijmds zou zijn — maar van het aanroepen van gestorven heiligen, - (komma, waarde lezeres!), engelen of andere schepselen. En daarvan spreekt heit, wijl in dei dagen waarin het werd opgesteld — 't waren die van dei groot© kerkhervorming — het aanroepen van gestorven heiligen, van Engelen en van andere schepselen, als nawerking van Roomsche misbruiken, niet zoo zelden onder de leden der kerken voorkwam. Thans heeft deze waarschuwing, gelukkig, heel wat van haar actualiteit verloren.Dat daarmee niet erkend wordt het bestaan van de macht om dooden of Enigiolen ó p te roepen, behoeft geen betoog. Reeds niet, omdat het Formulier niet spreekt van „op-roepen", maar van „aan-roepen", d.w.z. van het inroepen van hun voorbede of van hunne hulp, zooals dat onder Roomsche Christenen nog altoos in zwang is. Doch dat, ook als er van het „ö p - roepen van dooden sprake was, dit nog geen erkenning zou insluiten van de macht om dooden te doen verschijnen, zal de vraaggter wel uit m'n antwoord op haar eerste vraag, in 't vorige nummer, duidelijk zijn geworden.

Zichtbare verschijning van den Heiligen Geest.

Verder vraagt pnze briefschrijfster nog: Waarom vertoont de Heilige Geest zich tijdens Christus' verblijf op aarde in een gedaante, en wel juist in dia van een duif? (Matth. 3:16, Mark. 1:10, Lukas 3:22, Joh. 1:32.)

Om den schijn van muggenzifterij te vermijden, geef ik niet veel aandacht aan de min juiste formuleeringj van de vraag. Toch moet ik even zieggen, dat ze den indruk zoiu kunnen vestigien, als was de Heilige Geest gewoon, gedurende Jezus' omwandeling op aarde in zichtbare gedaante te verschijnen, of als verscheen Hij toen alzoo voor 't minst meermalen. En die indruk zou onjuist zijn. Want van een zichtbaar neerdalen van den Heiligen Geest — beter gezegd: van een neerdalen des Geestes onder een zichtbaar teeken — lezen we alleen bij 's Heeren Doop.

En het is van belang daarop te letten, omdat ons dit op weg brengt, het antwoord te vinden op het eerste deel der gestelde vraag: op de vraag naar het „waarom", naar de bedoeling van dit wonderbare gebeuren. Want Jezus' Doop staat aan 't begin van 's Heeren openbare werkzaamheid onder Israël.

Tot op zijn Doop leeft Jezus in 't verborgene. Doch aanstonds als Hij den Doop ontving treedt Hij, op in zijn ambtelijke bediening als Israels 'Messias en de Verlosser zijns volks. De nederdaling des Geestes op Hem, juist toen, had daarom tweeërlei beteekenis: vooreerst voor Jezus zelf, als zalving, d.w.z. als toerusting voor zijn ambtelijk werk, en in de tweede plaats als getuigenii; Gods van die zalving, èn voor Christus zelf èn voor Johannes den Dooper. Voor Jezus was ze het antwoord op zijn gebed vóór de aanvaarding zijner bediening, en voor Johannes, die den Christus als zijn heraut bij Israël aankondigen en inleiden moest, was ze, gelijk de Dooper zelf getuigt, naar het woord Gods, dat tevoren tot hem kwam, het getuigenis, dat Jezus was de Christus, „die met den Heiligen Goest en met y.uur zou doopen". En opdat dit getuigenis voor beide nu recht krachtig zou zijn, doet God dan den Heiligen Geest, die in zichzelf onzichtbaar is, onder een zichtbaar teeken op Jezus neerdalen.

De beteekenis die het voor den Dooper had, had het natuurlijk ook voor 't Joodsche volk en voor ons. Het is de prediking van Godswege, dat Jezus de van ouds beloofde Middelaar en Zaligmaker is, en dat niemand den Heiligen Geest ontvangen kan dan door de gemeenschap met Hem.

Wat nu betreft de vraag, waarom de Heilige Geest juist nederdaalde onder het teeken eener duif — een alleszins gewettigde vraag, wijl God het tee& en steeds doet zijn in overeenstemming m^et den persoon of met de zaak, die het vergezelt — daarop was het antwoord der uitleggers zóó uiteenloopend, dat ik de verschillende opvattingen hier niet alle kan opsommen «n er nog veel minder aan denken kan er een keuze uit te doen, die ik dan natuurlijk ook zou moeten rechtvaardigen. D'e voornaamste volgen hier. Sommigen meienen, dat het teeken eener neerdalende duif werd gekozen, om de eigenaardige majesteitelijke beweging van dit dier als het uit de hoogte neerstrijkt. Dat zou dan wijzen op de majesteit van den Heiligen Geest. Anderen dachten aan de duit bijt Noach , (Gren. 8), en zien in het teeken bij Jezus' Doop daarom een verzinnebeelding van de blijde boodschap, van het Evangelie der vervidling, dat Christus door de kracht des Geestes zou komen brengen tot de wereld. Weer anderen zijn van oordeel, dat de duif, als het zinnebeeld van zachtmoedigheid, of van „oprechtheid" — ze denken aan Jezus eigen woord in Matth. 10:16 — of ook van „reinheid" uitbeeldt öf het karakter van Jezus' optreden en arbeid, öf de genade en de gaven die er de vrucht van zouden zijn. Een keus is niet gemakkelijk. Ook niet noodzakelijk. Er is geen enkele reden, waai'om we niet aan het een zoowel als aan het ander zouden mogen denken. Zoo is de ^aanbeveling van den Heiligen Geest en van Hem die met Hem doopt, des te krachtiger. Laat ze ons dringen om Christus en den Geest dien Hij te geven heeft, ernstig te zoeken.

De laatste vraag van inzcndster moet ik tot een volgend nummer laten wachten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 september 1925

De Reformatie | 12 Pagina's

De macht der duisternis.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 september 1925

De Reformatie | 12 Pagina's