GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerkrecht en wereldlijk recht,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkrecht en wereldlijk recht,

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

De laatste weken zijn rijk aan uitingen, welke er op wijzen, dat aan menigeen het onderscheid; tusschen kerkiecht en wereldlijk recht ontgaat.

Meer dan een zou de eisdhen van een wereldlijke rechtsprocedure willen zien to^egepast in een kerkelijke procedure.

Dat daardoor inbreuk wordt gemaakt op het zelfstandig karakter van de kerk des Heeren, ligt voor de hand.

Wie eenig verstand heeft van de gewone juridische begrippen is daarom nog niet bevoegd om over het kerkelijk recht te oordeelen.

Niet alleen de toepassing, maar zelfs de idee van het recht loopt uiteen, wanneer gij u opi wereldlijk dan wel op kerkelijk terrein bevindt.

En het is goed, dat „De Rotterdammer" met name het onderscheiden karakter Van strafrecht en tuchtrecht nog eens met nadruk vooropstelt.

Het blad gchrijft:

Natuurlijt kan een kerkelijke tuchtiging niet op dezelfde wijize worden aanhangig gemaakt en doorgezet als de giewone strafprocedure.

Niemand zal het vreemd vinden dat ons wetboek van strafvordering veel strenger formeele eischen stelt dan de Dordtsche Kerkenorde.

Ook dragen strafrecht , en tuchtrecht een onderscheiden karaMer.

Evenwel meenl het blad, dat er eemge algemeene rechtsbeginselen zijn, wier toepassing ook in de kerkelijke procedure mag worden verwacht.

En dan noemt het de volgende:

Een der fundamenteele principes in de strafprocedure is, dat niemand voor schuldig wordt gehouden tot zijln schuld is bewezen. Niet behoeft de aangeklaagde zijn onschuld aan te toonen, maar do aanklagers hebben zijh schuld te bewijzen.

Een ander gewichtig beginsel is, dat de recbter, ( die het vooronderzoek heeft geleid bijl het eihdgeding wordt geweerd. Op straffe van ïlletigheidi mag de rechter-commissaris niet ter terechtzitting oordeelen over een-zaak, die hij zelf heeft geïnstrueerd, om zoo elk gevaar van vooringenomenheid met het' eens ge-; kozen standpunt af te snelden.

Hieruit blijkt wel, hoe moeilijk het valt de idee van het kerlirecht konsekwent door te denken.

Want de kerkhistorie leert wel, dat in een kerk, die leertucht toepast, het eerste der genoemde principes niet als eisch , kan worden gesteld.

Bij de levenstucht gaat het nog tot op; zekere hoogte op, hoewel het ook daarin niet tot regel mag verheven.

Maar bij de leertucht is het contrabande.

Wanneer iemand van onrechtzinnigheid wordt verdacht, moet hij door een oridnbbelziimige verklaring zich zuiveren.

Nu kent men in het wereldlijk recht niets, wat rnet leertucht eenigszins treffend te vergelijken is.

De burgers van een staat zijn nu eeiunaal niet gehouden een belijdenis van welken aard' ook.

Daarom kan er ook bij hen geen afwijking van de. staatsbelijdenis zijn en kan die derhalve oofc niet als overtreding worden aangemerkt.

Het strafrecht heeft nog wel voor de levenstucht een parallel, maar voor de leertucht niet.

Men gevoelt, dat het dan ook' niet aangaat, algemeene beginselen van strafrecht hierop toepassehjk te maken.

Wilde men dit doorvoeren, dan zou men heel het Gereformeerd Kerkrecht omver moeten werpjen.

Dan zou men moeten beginnen het bekende Onderteekeningsformulier ongeldig moeten verklaren, waarbij een predikant zich verbindt om, wanneer er naar het oordeel der Classis suspioie omtrent zijn belijdenis rijst, nadere ^ verklaring van zijn gevoelen af te leggen.

Dat Onderteekeningsformulier dateert niet uit den laatsten tijd, maar is geworteld in de historie onzer kerken.

Werd het ter zijde gesteld', dan zou de kerk voor dwaling worden opengezet.

Immers wijst de ervaring het uit, dat zij; , die af­wijkende gevoelens voorstaan, deze niet zoo dadelijk openlijk uitspreken in de prediking, maar op andere, meer verborgen wijze propageeren.

Zoo zou de kerk verziekt kunnen zijn, eer men recht had om in te grijpen, indien men bovenbedoeld algemeen rechtsbeginsel ook op; kerkelijk gebied ging huldigen.

Eelagius en Arminius staan hier Voor altijd als bakens in zee.

En wat nu het tweede rechtsbeginsel aangaat: dat de rechter, die het vooronderzoek heeft geleid, niet in het eindgeding mag oordeelen, is ook weer niet als zoodanig voor het kerkelijk recht te aanvaarden.

Reeds hierom niet, omdat het kerkelijk recht geen instruktie kent. Niet altijd is er een vooronderzoek. Als er een oommissie wordt benoemd, dan geeft die niet anders dan advies. Een proties-verbaal van het verhoor, dat mede door den beschuldigde wordt onderteekend, wordt niet opgesteld. Het kerkelijk recht gaat er van uit, dat men met broeders te doen heeft en rust op een wederzijdsch vertrouwen, dat aan een strafprocedure vreemd is. Het oordeel wordt uitgesproken door de lerkelijke vergadering, zeg, 'door de Classis. Maar dan ook door heel de Classis. Iemand, die met een Rechter-commissaris te vergelijken is, bestaat er niet. Ook om die reden kan het een niet op' het ander worden overgebracht.

Wilde man nu tot stelregel verheffen, dat iemand', die in een mindere vergaJdering geoordeeld! heeft, ook niet mag oordeelen in een meerdere, dan zou een Classis, die in haar geheel geoordeeld) heeft, niemand uit haar midden mogen afvaardigen naar een Pjartikuliere Synode.

Men stelle zieh voor, hoe daardoor ons k'erkrecht zou worden krom getrokken!

Over het algemeen achten wij het stellig niet gewenscht, dat zij, die deel van een Conunissie hebben uitgemaakt in een dergelijke zaak, als aigevaardigden naar een meerdere vergadering worden gekozen.

Maar een generale gedragslijn kan hier niet worden uitgestippeld.

Men kaa niet voorschrijven hoe in elk speciaal geval mo'Bt worden gehandeld.

Juist omdat er geen prooes-verhaal in bovenbedoelden zin wordt opgesteld, kunnen de Commissieleden vaak het meeste licht ontsteken 'in een zaak, kunnen zij soms op meerdere vergaderingen niet worden gemist.

Er is geen recht, dat zoo specialiseert als het kerkrecht.

Door het ook maar voor een deel afhankelijk te stellen van zeker natuurlijk recht, zou het zijn karakter inboeten en 'dit zou de kerk geen voordeel brengen.

Gaat men den weg van het wereldlijke recht op, dan ondermijnt men de basis van de broederlijke liefde.

En dan moet de kerk wegkwijnen.

Ten spoedigste.

In een onzer kerkelijke bladen wordt een polemiek tegen ons gevoerd om wat we schreven over den tijd van samenkomst der a.s. Generale Synode onder het opschrift: „Haastige spoed....”

Klaarblijkelijk vergeet het blad, dat de aandrang op spoed niet van „De Reformatie" is uitgegaan.

De hoogleeraren spraken reeds in hun advies van een „ten spoedigste een vervroegde Generale .Synode te doen bijeenkomen”.

De classis Amsterdam en de Particuliere Synode van Noord-Holland namen dit „ten spoedigste" over.

Het is dus allesbehalve een uitvinding van „De Reformatie”.

Wij deden niet anders dan voorrekenen, hoe spoedig het kon.

Daarvoor hadden we stellig onze reden.

Van de vier nationale zonden der Nederlanders-: drinken, vloeken, spekuleeren en uitstellen is de laatste wel de meest nationale.

Want gelukkig zijn er tal van landgenooten, die zich aan de eerste drie niet schuldig maken.

Maar die de laatste niet bedrijven zijn met een lantaarn te zoeken.

Niet alleen in den tijd, toen de Jan-Salie-geest hier den schepter zwaaide, maar ook toen het onze vaderen waarlijk niet aan energie mangelde, hebben de prinsen van Oranje, heeft een De Ruyter onder deze nationale zonde gezucht.

Ook op kerkelijk gebied is men er niet vrij van.

En nu behoeven wij er elkander geen verwijt van te maken. Want wij hebben er allen een klap van beet.

Toch ontneemt dit ons niet het recht te verzoeken: ga nu niet op de oude manier uitstellen.

Wij deden dit niet alleen in dit geval, maar nog in tal van andere.

Men lette slechts op onze artikelenreeks: „Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald? ”

Op kerkelijk gebied wreekt deze zonde zich vaak het geduchtst.

Vandaar, dat we een rekening indienden.

En dat men daar een houdbaar argument tegenover stelde, zal denkelijk bedoeld blad niet willen bevestigen.

Wel speelt het art. 50 der Kerkenorde tegen ons uit. Maar het vergeet al weer te melden, dat wij, vóór nog de kerk van Assen met haar bezwaar kwam, den raad gaven om, ofschoon we een uitzonderingsmaatregel kerkrechterlijk geoorloofd achtten, tevens den weg van art. 50 in te slaan.

Voorzoover ons bekend is, sprak „De Reformatie" zich zelfs het eerst in dien zin uit.

En zoodra Assen haar bezwaar publiceerde, hebben we niet verder op het volgen van dien exceptioneelen weg aangedrongen.

Ook de redeneering van het blad: als die zaak „alleen den persoon van Dr Geelkerken raakt", „laat die maar wat wachten", kan kwalijk als een argument gelden.

Vooreerst geeft het blad ons gevoelen niet heel korreict weer. Wij beweerden niet, dat zij „alleen" en ook niet, dat zij den persoon (gecursiveerd: dus in tegenstelling met iets anders b.v. met zijn uitlatingen) raakt.

Maar vervolgens kan het toch moeilijk ontkend, dat deze kwestie zich beweegt om een persoon.

En nu ga men maar na, welke kwesties, die aan een persoon waren verbonden, op Generale Synodes zijn behandeld (wij noemen liever geen namen) en over hoevele daarvan alle kerken tevoren tot in finesses waren ingelicht.

Daarenboven: als een persoon kan wachten, dan kan ook een kerk, een classis, een Particuliere Synode wachten.

’t Zit 'm niet in den persoon, noch in een kerk, maar in den ernst van het geval.

En dan kan een geval, dat zich met een persoon voordoet, veel ernstiger zijn, dan een, dat b.v. een classis raakt.

Dat hangt van de omstandigheden af.

Wil men ons bestrijden ons best.

Doch laat men dan deugdelijker notitie nemen van wat we schreven of het althans objektiever weergeven.

Inmiddels is dit maar een voorbijgaande kwestie.

Het is niet alleen dit blad, dat in de richting van uitstel werkt.

Er zijn ook andere.

Zoo kon men lezen, dat de Synode in de eerste helft van December wel niet zal "kunnen samenkomen, dat de tweede helft dier maand er zich niet voor leent, dat zij wel verschoven moet worden tot de tweede helft van Januari en dat het zelfs de vraag is „of de eerste helft van Februari niet het geschikst ware te verkiezen”.

Nu gevoelen we zeer goed, dat, zoo de Synode niet tegen de^eerste helft van December kan worden saamgeroepen, uitstel tot de laatste helft van Januari wel geraden zal zijn.

Onze predikanten-afgevaardigden, die het gedurende den „Tiendaagschen Veldtocht" toch al zoo druk hebben, in die dagen nog zwaarder te belasten, zouden we niet durven bepleiten.

En dat hun dadelijk na die zware weken niet de inspanning van een Synode mag worden opgelegd, wij voelen dat evenzeer mee.

Maar om nu te vragen of Februari niet geschikter ware, is toch zeker niet in overeenstemming met het verzoek „ten spoedigste”.

Dat houdt immers niet in: wanneer het eens goed gelegen komt.

Want een tusschentijdsche Synode komt maar zelden gelegen.

Maar het wil zeggen: zoo spoedig het kan.

En daarvoor zal men zich wel opofferingen moeten getroosten.

Men denke zich goed in, welke gevolgen uitstel kan hebben.

Die zouden wel eens ernstiger kunnen zijn dan men meent.

Wanneer we daarop niet even de aandacht vestigden, zouden we onzen plicht verzaken.

Doch de volle verantwoordelijkheid worde gedragen door hen, die in dit stadium hebben te handelen.

Vervroegd of buitengewoon.

De hoogleeraren spraken in hun advies van een „vervroegde" Synode.

Wij hebben dat, gelijk men in ons blad lezen kan, zóó opgevat, dat op die vervroegde Synode alleen de kwestie-Geelkerken zou worden behandeld en dat voor den overigen arbeid de zittingen zouden worden verdaagd tot Augustus 1926, den tijd, waarop anders de Synode zou samenkomen.

Later is er wel gesproken over een „buitengewone" Synode.

En daarover wordt nu in de bladen nog al gediscussieerd.

Wij zouden zeggen: laat men daarover niet twisten.

In den grond van de zaak blijft het gelijk.

De kerk van Assen geve er den naam aan, die haar het beste lijkt.

De Acta der Partikullere Synode van Noord-Holland.

Binnen enkele dagen, zoo werd beloofd, zullen de Acta der Partikuliere Synode van Noord-Holland verschijnen en in den handel worden gebracht.

Daarin heeft men alle officieele gegevens, welke op de kwestie-Geelkerken betrekking hebben bijeen.

Dat is dan ook alles, wat de afgevaardigden voor de Generale Synode noodig. hebben.

Het komt dan verder alleen maar op de afvaardiging naar de Synode aan,

We meenen echter te moeten waarschuwen tegen de illusie, als zou men op grond van die gegevens reeds tot een definitief oordeel in deze zaak kunnen komen.

Neen, het voorname werk zal op de Synode moeten worden verricht, als Dr Geelkerken zich verantwoordt.

En wat dan verder het beloop zal zijn, laat zich moeilijk gissen.

Wordt de Synode door de verantwoording van Dr Geelkerken bevredigd, dan is deze kwestie spoedig uit de wereld.

Maar is zij niet bevredigd, dan kan het heel goed zijn, dat de Synode wel een algemeene uitspraak doet en — Prof. Grosheide wees hierop reeds in „Noord-Hollandsch Kerkblad" — advies geeft hoe verder in deze zaak te handelen, doch de behandeling overlaat aan de classis Amsterdam. Van de handeling der classis is dan via de Particuliere Synode weer appèl mogelijk op de Generale.

Wordt nu de tusschentijdsche Generale Synode niet ten spoedigste gehouden, dan zou het wel kunnen gebeuren, dat de procedure in tweeder instantie niet vóór Augustus gereed kwam en dat de Synode dus maatregelen zou moeten nemen om een verdaagde zitting te houden of dat er opnieuw een buitengewone Generale Synode zou moeten worden uitgeschreven.

Wij voorspellen niet, dat dit zóó zal gaan.

Wij attendeeren alleen op de mogelijkheid.

Maar met die mogelijkheid mag toch wel ernstig gerekend.

Hoe vroeger echter de eerste Synode wordt gehouden, des te geringer wordt bedoelde mogelijkheid.

Laten de kerken toch goed overleggen, wat zij doen.

Overschatten noch onderscbatten.

Een paar inzenders zijn verstoord, omdat we schreven, dat de kwestie-Geelkerken in verschillende streken van ons land niet leeft.

Eén hunner verzekert, dat de onrust in het land algemeen is.

Hij drijft de vriendelijkheid zelfs zoover, dat hij onderstelt, dat wij in deze niet „waar" durven zijn

Door velen, vooral in Amsterdam en omstreken, wordt op soortgelijke wijze de indruk, dien de kwestie-

Geelkerken in het land maakt, sterk overdreven.

Het is hun niet al te kwalijk te nemen.

Zij leenen het oor aan sensationeele geruchten en worden zoo de dupe van misleiding.

Daartegenover staan weer andere korrespondenten, vooral uit het Noorden, die niet begrijpen, waarom men in Amsterdam denkt, dat het belang van alle kerken in ons vaderland zijn gemoeid.

En de kerkelijke bladen uit die provincie spreken zich vaak in denzelfden geest uit. Zoo schreef Ds H, Bouma in „Friesch Kerkblad”:

Immers —• en hiermede bedoel ik geene hatelijkl heid — we zien in Dr Geelkerken heelemaal niet een nationaal man tot op dit oogenblik. We erkennen in hem iemand met groote gaven, maar „aanhangers" van hem, die men overal vermoedt, kennen we hier niet.

Dat is het, wat ons uit meer plaatsen geschreven wordt: aanhangers van Dr Geelkerken kennen we hier niet.

Velen vinden het een zuiver Amsterdamsche zaak meenen, dat zij door de classis Amsterdam moest zijn afgehandeld en dat door het samenroepen van een Generale Synode daarvoor niet heel het land in rep en roer behoeft te worden gebracht.

De kerkeraad van Oude Pekela sprak zelfs openlijk zijn verwondering uit in dezer voege:

De kerkeraad der Geref. Kerk van Oude Pekela, zijn aandacht vestigend op het kerkelijk geding-Dr Geelkerken, dat binnenkort aan de Kerken, in Generale Synode vergaderd, ter behandeling zal worden aangeboden,

bijzonder acht gevende op het besluit, ter dezer zake genomen door de classis Amsterdam (zie „Heraut" van 18 Oct. j.l.), waarbij deze classis verklaart (sub 3), „dat ten gevolge van de feiten, dat Dr J. G. Geelkerken in gebreke is gebleven de hem gestelde vragen behoorlijk te beantwoorden en eveneens in gebreke is gebleven voor de vergadering te verschijnen, toen hij daartoe geciteerd werd, de classis ten volle gerechtigd is hem krachtens het Onderteekenigsformulier ipso facto van zijn dienst gesuspendeerd te verklaren, doch in het belang der Kerken het beter is te achten, hiertoe nog niet over te gaan"; spreekt zijn verwondering uit, dat de classis van haar recht in deze geen gebruik heeft gemaakt; en wel

1e. omdat het kennelijk in de bedoeling van het Onderteekeningsformulier ligt, dat een dienaar des Woords onverwijld van zijn dienst zal worden ontheven, wanneer het der classis duidelijk is geworden, dat hij, hetzij door woord of geschrift, metterdaad , , gewichtige redenen van nadenken" heeft gegeven, en niet „willig en bereid" bevonden wordt, zich op uitnoodiging der classis nader te verklaren; en

2e. omdat het uit den aard der zaak, in' een dergelijk geval, altoos meer aanbeveling verdient, van bovengenoemd recht, zoodra het ontstaat, eerder wèl, dan niet gebruik te maken, dewijl het niet in het belang der Kerken te achten is, dat een dienaar des Woords, die naar het oordeel der classis, daadwerkelijk reden tot nadenken heeft gegeven (gelijk hier inderdaad het geval schijnt te zijn, vgl. niet alleen de uitspraak der classis, maar ook die der Part. Synode van N. Holland, alsmede het advies der hoogleeraren der Theol. School en der Theol. Fac. der V. U.) het recht tot ongehinderde uitoefening van zijn dienst behoudt, gedurende den tijd, dat zijn zaak bij de kerkelijke vergaderingen nog aanhangig is.

Zoo redeneert men in sommige streken bijna al­ Zoo redeneert gemeen.

Men oordeelt, dat de classis Amsterdam Dr G, had behooren te suspendeeren.

Waarom de classis dat niet heeft gedaan, zal zij zelf wel verantwoorden, indien zij daartoe geroepen wordt.

Wel zien wij er een bewijs in, dat zij in deze zaak met de grootste omzichtigheid wilde te werk gaan.

Mag de kwestie-Geelkerken niet overschat, ze mag ook niet onderschat.

Als men de kerkelijke kaart van het land kent, zal men zich voor beide uitersten wachten.

Deze kwestie beperkt zich niet tot een plaatselijke kerk of een provincie.

Daarenboven raakt zij door haar karakter onze kerken in het gemeen.

Of zij in een bepaalde kerk leeft of niet, elke kerk heeft er belang bij, dat men hierin tot klaarheid kome.

En het is uiterst gewenscht, dat de Generale Synode j een algemeene verklaring aflegge, waardoor de kansen, I dat zulke kwesties oprijzen, tot een minimum worden gereduceerd.

Hierop komen we nog wel terug.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Kerkrecht en wereldlijk recht,

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 november 1925

De Reformatie | 8 Pagina's