Allen, die met u varen.
Vrees niet, Paulus! Gij moet voor den Keizer gesteld worden; en zie, God heeft u geschonken allen, die met u varen. Handelingen 27 : 24.
Van hoe rijken zegen is Paulus' aanwezigheid op het schip naar R, ome geweest voor allen, die met hem voeren. Ze zijn om zijnentwille behouden gebleven.
Wel was het geen zaligmafcende genade, die God daarin aan hen bewees. Zijn zegen i^am voort uit Zijne aJgemeene goedheid, en bleef tot het natuurlijke leven beperkt. Maar ook zóó, — als levensbehoud van hen, die anders in den storm eene prooi der golven waren geworden — was het eene uitnemende weldaad Gods. De dag der genade en de gelegenheid tot bekeering werd voor dsze heidenen verlengd. En kan hun verblijf op het eiland, met den apostel in hun midden, die van zijn God niet gezwegen heeft, en de wonderen des Heeren heeft doen zien, niet voor meerderen tot eeuwige zaligheid hebben gestrekt?
Deze weldadigheid nu is den schepelingen bewezen om Paulus' wil. Wel is het Gód, die hier Zijne goedheid bewijst, — en 'Hij doet dat souverein — maar het Woord, dat 's Heeren engel in den stormnacht tot den apostel spreekt, legt toch het verband tusschen Paulus en het levensbehoud zijner medereizigers; — „God heeft li geschonken allen, die met u vaxen". En dat niet om 'Paulus' persoon zonder méér. Neen, het was om de bedoeling, die God met hem had. „Gij moet voor den Keizer gesteld worden", — zietdaai-Gods oogmerk met Zijn dienaar. De apostel moet in de wereld, tot in haar middelpunt toe, getuigen van den Naam en den dienst des Heeren Jezus Christus. Het gaat dus niet om hèm, maar om zijne taak. Het gaat om het werk en de eere Gods, waaraan Paulus dienstbaar is; en het gaat daarin om' God zèlven.
En om dézen Paulus, — aldus door den Heere geroepen en in Zijn dienst gesteld — spaart God het miliea.1 waarin hij zich bevindt, zijn levensgezelschap. Zij drijven op hem. „Paulus, gij moet voor den keizer gesteld worden; en zie. God heeft u geschonken allen, die met u varen".
Wij treffen hier eene gedachte aan, die ook elders in de Schrift te vinden is.
God spaart de wereld nog om Zijne kerk. Die kerk is met de wereld in één schip', en van haar vloeit nog zegen af over allen die met haar varen: Welke reden zou God hebben om de wereld langer te blijven onderhouden, zoo er geen kind van God meer in haar midden gevonden werd? Waarom zou het steigerwerk in stand blijven, wanneer het gebouw voltooid is? Maar nu breidt om Zijn volk de sparende goedheid Gods zich nog uit ook over Zijne vijanden.
Dit moge de gem^eente des Heeren vertroosten. Al vindt haar woord weinig plaats, en al krimpt haar invloed in, — de zegen, dien "God van haar doet uitgaan, is veel rijker dan zij vermoedt.
En dit gaat niet slechts door voor het groote schip der menschheid, maar ook voor de kleinere scheepjes van elks eigen levensmilieu. Daax is een gezin, waarin alleen vader of moeder of een der kinderen God vreest, en d? anderen vijandig zijn. Of daar is een wereldsch huis, waar slechts een' enkele vrome ondergeschikte is. En het smart hun, dat zij zoo weinig ten zegen zijn; met hun overtuiging wordt niet gerekend; en zij zwijgen soms maar, omdat hun waarschuwend woord nog méér vijandschap uitlokt. Laten ze vertroost zijn. Hun aanwezigheid op dat schip houdt veel meer zegen in, dan zij berekenen. Om hunnentwil doet God nog zooveel sparende goedheid over hun kring dalen, terwijl Hij anders met Zijn oordeel niet langer wachten zou. En wie zal zeggen, — gehjk op het eiland van Paulus' schipbteuk — welke eeuwige zegen in dien verlengden genadetijd nc^ kan voortkomen uit den godzaligen wandel en een getrouw getuigenis van dien enkeling.
Maar dat laatste hebbe dan ook onze volle spanning.
„Gij moet voor 'den' keizer gesteld worden", — dat was Paulus' waarde voor God; en vajidaar vloeide zegen af op hen die met hen voeren. Zoo zal het ook bij ons zijn. Wij 'worden door God gesteld in het midden van deze wereld, om te getuigen voor Zijn Naam en eere. Dat is onze waarde, en daarin ligt de velerlei zegen voor onze omgeving. Niet in onze personen, maar in onze taak voor den Heere.
Zoeke dan ieder daarin getrouw te zijn; elk op het gebied waar hij leeft en arbeidt; en elk naar de wijze, die op dat gebied vereischt wordt.
Zoo zullen wij ten zegen zijn voor allen, die met ons varen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 augustus 1930
De Reformatie | 6 Pagina's